Language of document : ECLI:EU:T:1999:54

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer - uitgebreid)

11 maart 1999 (1)

„EGKS-Verdrag - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen,besluiten van ondernemersverenigingen en onderling samenhangendegedragingen - Prijsvaststelling - Marktverdeling - Systemen voorinformatieuitwisseling”

In zaak T-157/94,

Empresa Nacional Siderúrgica, SA (Ensidesa), vennootschap naar Spaans recht,gevestigd te Avilés (Spanje), vertegenwoordigd door S. Martinez Lage en J. Pérez-Bustamante Köster, advocaten te Madrid, domicilie gekozen hebbende teLuxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd doorJ. Currall en F. E. González-Diaz, leden van haar juridische dienst, en G. S. deBergues, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, later doorJ.-L. Dewost, directeur-generaal van de juridische dienst, J. Currall en G. Charrier,bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaandoor R. García Vicente, advocaat te Madrid, domicilie gekozen hebbende teLuxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner,Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van deCommissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 vanhet EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangendegedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, waarnemend voor de president, A. Potockien J. Pirrung, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23, 24, 25, 26 en 27 maart1998,

het navolgende

Arrest(2)

     De feiten

A - Inleiding

1.
    Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKSvan de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond vanartikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderlingsamenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1,hierna: „beschikking”). De Commissie heeft daarbij vastgesteld, dat zeventienEuropese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen haddendeelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderlingsamenhangende gedragingen ter vaststelling van prijzen, verdeling van markten enuitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in deGemeenschap. Ter zake van deze inbreuken op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag,die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 hadden plaatsgevonden, heeft zij aanveertien ondernemingen uit de betrokken sector geldboeten opgelegd.

2.
    Volgens de beschikking is verzoekster, Empresa Nacional Siderúrgica, SA (hierna:„Ensidesa”), een grote Spaanse staalproducent, waarvan het kapitaal voor 99,99 %in handen is van het Instituto Nacional de Industria, een staatsinstelling.

3.
    In 1990 bedroeg de geconsolideerde omzet van Ensidesa 1 437 miljoen ECU. Deverkoop van balken maakte 12 757,5 miljoen PTA uit, ofwel (afgerond)99 miljoen ECU tegen de gemiddelde wisselkoers in 1990.

[...]

D - De beschikking

48.
    De kennisgeving van de beschikking aan verzoekster ging vergezeld van een briefvan de heer Van Miert, gedateerd 28 februari 1994 (hierna: „Brief”). De ontvangsthiervan werd bevestigd op 7 maart 1994. Het dispositief van de beschikking luidtals volgt:

Artikel 1

De volgende ondernemingen hebben in de in deze beschikking beschreven matedeelgenomen aan de bij hun naam vermelde concurrentiebeperkende praktijken,welke de normale werking van de mededinging op de gemeenschappelijke markthebben belet, beperkt en vervalst. Waar geldboeten worden opgelegd, wordt deduur van de inbreuk in maanden aangegeven, behalve in het geval van deharmonisatie van toeslagen, waar deelneming aan de inbreuk met .x‘ wordtaangegeven.

[...]

Ensidesa

a)    Uitwisseling van vertrouwelijke informatie

    via het .Poutrelles Committee‘

(24)

b)    Vaststelling van prijzen in het .Poutrelles Committee‘

(24)

c)    Verdeling van de markt, Frankrijk

(3)

d)    Verdeling van de markt, British Steel, Ensidesa

    en Aristrain

(8)

e)    Harmonisatie van toeslagen

(x)

[...]

Artikel 4

Voor de in artikel 1 beschreven inbreuken die na 30 juni 1988 (na 31 december1989(3) in het geval van Aristrain en Ensidesa) zijn geschied, worden de volgendegeldboeten opgelegd:

[...]

Empresa Nacional Siderúrgica SA

4 000 000 ECU

[...]

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot:

[...]

- Empresa Nacional Siderúrgica AG

[...]”

De vordering tot nietigverklaring van artikel 1 van de beschikking

[...]

A - Schending van de rechten van de verdediging van verzoekster

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

77.
    In de eerste plaats betoogt verzoekster onder verwijzing naar het arrest van hetHof van 12 februari 1992, Nederland e.a./Commissie (C-48/90 en C-66/90, Jurispr.blz. I-565, punt 47), dat de Commissie haar rechten van de verdediging heeftgeschonden door in de mededeling van de punten van bezwaar niet duidelijk enuitdrukkelijk aan te geven, dat zij werd beschuldigd van deelname aan tweepraktijken die volgens de beschikking onverenigbaar zijn met artikel 65 van hetVerdrag, met name de overeenkomsten tot vaststelling van prijzen en deharmonisatie van toeslagen via het „Poutrelles Committee”.

78.
    De mededeling van de punten van bezwaar bevat in het feitelijke gedeelte enkeleen samenvatting van alle bijeenkomsten van het „Poutrelles Committee” (ziepunten 110-271) en in het juridische gedeelte een samenvatting van de tweebetrokken gedragingen (zie punten 409-430), zonder opgave van de ondernemingenwaaraan die feiten werden verweten.

79.
    Wat de prijsvaststelling betreft, konden de gegevens over de Spaanse markt zijnverstrekt door een van de twee andere Spaanse ondernemingen waaraan deCommissie een mededeling van de punten van bezwaar had gericht, namelijkUnesid en Aristrain. Uit de loutere vermelding (in punt 425), dat Ensidesa evenalszes andere ondernemingen een fax van British Steel had ontvangen, had zij nietkunnen afleiden, dat zij op dit punt werd beschuldigd.

80.
    Wat de harmonisatie van toeslagen betreft, konden de verwijzingen naar de„Spanjaarden” ook op elke andere beschuldigde betrekking hebben, aangezien denaam van verzoekster enkel voorkwam in een door de Walzstahl-Vereinigung aanvijftien ondernemingen verzonden fax (zie punt 264 van de mededeling van depunten van bezwaar).

81.
    Verzoekster is er dan ook vanuit gegaan, dat zij niets te maken had met dezepunten van bezwaar; zij had dit trouwens in haar schriftelijke opmerkingen op demededeling van de punten van bezwaar aan de Commissie meegedeeld, met hetverzoek om haar uitdrukkelijk in te lichten, mocht het tegendeel waar zijn. Hieropkreeg zij geen antwoord en zij verwijt verweerster, de aanklacht op dat punt verderin het vage te hebben gelaten of haar niet te hebben meegedeeld, dat zij zichvergiste.

82.
    Daarbij komt nog, dat aangezien zij op basis van de mededeling van de punten vanbezwaar had aangenomen, niets te maken te hebben met die twee verwijten, zijgeen beletsel had gezien om de Commissie al haar kennis ter zake mee te delen,waardoor zij zichzelf heeft beschuldigd. Zij houdt staande, dat indien zij hadgeweten dat de Commissie haar die twee feiten ten laste legde, zij deze zou hebbenbetwist en niet in detail zou hebben meegedeeld, in welke mate de Spaanseproducenten aan de betrokken praktijken hadden deelgenomen.

83.
    In de tweede plaats betoogt verzoekster onder verwijzing naar het arrest van hetGerecht van 17 december 1991, Hercules Chemicals/Commissie (T-7/89, Jurispr.blz. II-1711, punt 53), dat verweerster de in het Twaalfde verslag over hetmededingingsbeleid (blz. 40-41) vastgelegde regels heeft geschonden of althans elknuttig effect eraan heeft ontnomen, door bij de mededeling van de punten vanbezwaar alleen maar een genummerde lijst van de stukken van een dossier van5 766 bladzijden (zie bijlage 5 bij het verzoekschrift) te voegen, zonder enigevermelding van de inhoud of herkomst van deze stukken. Toen verzoekster hetdossier ter inzage kreeg, bleken de stukken niet volgens een bepaald criterium tezijn gerangschikt en evenmin per bezwaarpunt te zijn ingedeeld of op een logischewijze te zijn genummerd. Ensidesa heeft de Commissie in haar schriftelijkeopmerkingen op de mededeling van de punten van bezwaar verzocht dezevormgebreken te verhelpen, maar een reactie bleef uit.

84.
    In de derde plaats betoogt verzoekster, dat verweerster haar rechten van deverdediging heeft geschonden, door haar in de bijlage bij de mededeling van depunten van bezwaar enkel een vertaling van die passages van de 5 766 bladzijdenvan haar dossier te bezorgen, die bezwarend voor haar waren. Het verslag van dehoorzitting was evenmin in het Spaans vertaald, uitgezonderd de opmerkingen vande vertegenwoordigers van Ensidesa en Aristrain. Bijgevolg heeft verzoekster vanafhet begin geen volledige en juiste kennis van het dossier kunnen krijgen en heeftzij honderden bladzijden moeten laten vertalen om zich te kunnen verdedigen.Daardoor heeft zij minder tijd gehad om haar antwoord op de punten van bezwaarvoor te bereiden en heeft zij zich minder goed kunnen verweren tegen de haar tenlaste gelegde punten. In haar schriftelijke opmerkingen op de mededeling van depunten van bezwaar had zij verzocht om dit vormgebrek te verhelpen, maar deCommissie heeft hierop niet gereageerd.

Beoordeling door het Gerecht

85.
    De rechten van de verdediging waarop verzoekster zich beroept, worden in casugewaarborgd door artikel 36, eerste alinea, van het Verdrag, volgens hetwelk deCommissie verplicht is de belanghebbenden in staat te stellen opmerkingen temaken voordat zij een van de in dit verdrag voorziene geldstraffen oplegt (ziearresten van het Hof van 16 mei 1984, Eisen und MetallAktiengesellschaft/Commissie, 9/83, Jurispr. blz. 2071, punt 32, en 12 november

1985, Krupp/Commissie, 183/83, Jurispr. blz. 3609, punt 7).

86.
    Aangaande de vraag, of deze bepaling in casu is nageleefd, zij er om te beginnenop gewezen, dat in de op 6 mei 1992 aan de betrokkenen gerichte mededeling vande punten van bezwaar voor elk van hen persoonlijk de gedragingen en dedesbetreffende bewijzen worden aangegeven.

87.
    Wat met name verzoekster betreft, staat aldus in punt 32, sub f, van de mededelingvan de punten van bezwaar vermeld, dat „Esidesa heeft bevestigd, (...) te hebbendeelgenomen aan alle bijeenkomsten [van het .Poutrelles Committee‘, genoemdin punt 30], behalve die van 21 september en 7 november 1989”. In hoofdstuk VIIIvan de mededeling van de punten van bezwaar worden de inbreuken op demededingingsregels in detail opgesomd, met voor elk van de geadresseerdenvermelding van de bewijsstukken waarop de Commissie zich baseert. Wat dejuridische beoordeling betreft, wordt Ensidesa in punt 399 van de mededeling vande punten van bezwaar genoemd als een van de ondernemingen die geregeld debijeenkomsten van het „Poutrelles Committee” bijwoonden en aan de eruitvoortvloeiende samenwerking hebben deelgenomen. In punt 401 geeft deCommissie aan, dat „de partijen het algemene opzet hadden, bijeen te komen entot overeenstemming te komen over specifieke punten, te weten, herhaalde malen:de vaststelling van richtprijzen; de harmonisatie van afwijkingen ...”. De details vanhet kartel en de uitvoering ervan worden, wat deze twee inbreuken betreft,beschreven in de punten 409-425 respectievelijk 426-430 van de mededeling van depunten van bezwaar.

88.
    Uit het voorgaande volgt, dat verzoekster zich, tenzij uitdrukkelijk andersaangegeven in de mededeling van de punten van bezwaar, noodzakelijkerwijsgeraakt moet hebben gevoeld door alle punten van bezwaar in verband met deactiviteiten van het „Poutrelles Committee”, zoals ze in detail zijn beschreven inhoofdstuk VIII van de mededeling van de punten van bezwaar en juridisch zijnbeoordeeld in hoofdstuk IX, in het bijzonder wat betreft de in deze commissiegesloten overeenkomsten tot vaststelling van prijzen en tot harmonisering van toeslagen.

89.
    Bijgevolg heeft verzoekster de gelegenheid gehad om binnen de haar gesteldetermijn schriftelijke opmerkingen over de haar ten laste gelegde feiten te maken.De klacht als zou de Commissie hebben geweigerd in te gaan op haar in dezeopmerkingen geformuleerde verzoek om opheldering, kan dan ook niet wordenaanvaard, temeer niet daar verzoekster in haar brief van 4 juni 1992, waarin zijverzocht om verlenging van de termijn om op de meegedeelde punten van bezwaarte antwoorden (bijlage 13 bij het verzoekschrift), niet heeft gewezen op enigeonduidelijkheid in de tenlastelegging.

90.
    Aangezien de punten van bezwaar van de Commissie verzoekster derhalve duidelijkzijn meegedeeld, is zij er ook niet op onrechtmatige wijze toe gebracht, zichzelf bijhet beantwoorden van de punten van bezwaar, hetgeen overigens op basis vanvrijwilligheid geschiedt, zoals de Commissie opmerkt, te beschuldigen.

91.
    Verder heeft de Commissie bij de mededeling van de punten van bezwaar eenkopie gevoegd van de stukken die zij concreet ten laste van elk van deondernemingen aanvoerde (bijlage 3 bij de mededeling van de punten vanbezwaar), alsook een overzicht van alle stukken van het dossier („lijst vantoegankelijke stukken”, bijlage 2). In dit overzicht waren de stukken, metvermelding van de datum van opstelling en een zeer summiere beschrijving, opgrond van hun aard ingedeeld in twaalf genummerde rubrieken, waarbij telkens demate van toegankelijkheid voor elk van de betrokken ondernemingen wasaangegeven. Bovendien heeft de Commissie de ondernemingen uitgenodigd om alletoegankelijke stukken te haren kantore in te zien.

92.
    Uit het voorgaande blijkt, dat de Commissie zich heeft gehouden aan de in haarTwaalfde verslag over het mededingingsbeleid (blz. 40-41) beschreven procedure voorde toegang tot het dossier, die goedkeuring heeft gevonden in de rechtspraak vanhet Hof en het Gerecht met betrekking tot het EG-Verdrag (zie de arresten vanhet Gerecht, Hercules Chemicals/Commissie, reeds aangehaald, punten 53-54,18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-10/92, T-11/92, T-12/92 enT-15/92, Jurispr. blz. II-2667, punt 38, 1 april 1993, BPB Industries en BritishGypsum/Commissie, T-65/89, Jurispr. blz. II-389, punten 29-33, bekrachtigd doorhet arrest van het Hof van 6 april 1995, BPB Industries en BritishGypsum/Commissie, C-310/93 P, Jurispr. blz. I-865, punten 12-33, en het arrest vanhet Gerecht van 29 juni 1995, Solvay/Commissie, T-30/91, Jurispr. blz. II-1775,punten 77-104.

93.
    Het Gerecht heeft verder kunnen vaststellen, dat alle op verzoekster betrekkinghebbende stukken van het door de Commissie op grond van artikel 23 overgelegdedossier in bijlage 2 bij de mededeling van de punten van bezwaar als „toegankelijk”of, voor een klein aantal interne documenten van British Steel, als „gedeeltelijktoegankelijk” voor verzoekster waren gekwalificeerd. Wat deze laatste categoriebetreft, heeft verzoekster niet betwist, dat de punten van bezwaar enkel zijngebaseerd op uittreksels van de voor haar toegankelijke stukken.

94.
    Vaststaat verder, dat verzoekster toegang heeft gehad tot het dossier onder de inde brief van de Commissie van 6 mei 1992 gestelde voorwaarden. Zij heeft dus eenkopie kunnen krijgen van alle door de Commissie „toegankelijk” of „gedeeltelijktoegankelijk” geachte stukken.

95.
    Verder heeft verzoekster voor het Gerecht niet uitgelegd, waarom de presentatievan de in bijlage 2 bij de mededeling van de punten van bezwaar genoemdestukken niet toereikend was om de betrokken stukken bij het inzien van het dossierterug te vinden, aangezien dezelfde nummering werd gebruikt.

96.
    Aangaande het verwijt, dat de Commissie zowel in de mededeling van de puntenvan bezwaar als in de beschikking de stukken à charge enkel met hun datum heeftaangeduid, zonder tegelijkertijd hun nummer in het dossier van de Commissie tevermelden, moet worden bevestigd, dat een dergelijke werkwijze het identificerenvan de betrokken stukken zowel voor de partijen als voor het Gerecht bemoeilijkt,zeker in een zaak waarin duizenden stukken zijn verzameld, zoals in casu. Het waremeer in overeenstemming met een behoorlijke bestuurspraktijk, wanneer deCommissie in zulke omstandigheden de stukken waarnaar zij verwijst, niet alleenmet hun datum, maar ook met hun dossiernummer zou aanduiden.

97.
    Niettemin kan het feit, dat in de mededeling van de punten van bezwaar en in debeschikking niet wordt verwezen naar de nummers die de Commissie bij desamenstelling van haar dossier aan de stukken heeft gegeven, in casu niet tot eenschending van verzoeksters rechten van de verdediging hebben geleid, aangezienzij reeds aan de hand van de datering in staat was, de betrokken stukken teidentificeren, zowel in de in bijlage 2 bij de mededeling van de punten van bezwaargevoegde lijst als in het dossier van de Commissie.

98.
    Wat ten slotte het ontbreken van een Spaanse vertaling van een aantal stukkenbetreft, moet om te beginnen worden onderstreept, dat van de Commissie niet kanworden geëist, dat zij meer stukken vertaalt dan waarop zij haar punten vanbezwaar baseert. Deze laatste stukken moeten worden beschouwd als debewijsstukken waarop zij zich baseert, en moeten derhalve zo, zoals zij zijn, aan degeadresseerde worden voorgelegd, zodat hij kennis kan nemen van de daaraan doorde Commissie gegeven uitleg die als basis heeft gediend voor de mededeling vande punten van bezwaar en van de beschikking. Bijlage I bij de mededeling van depunten van bezwaar bevat een vertaling van alle uittreksels van de stukken die inde mededeling in hun oorspronkelijke taal waren aangehaald. Aldus konverzoekster naar het oordeel van het Gerecht precies weten, welke feiten en welkejuridische redenering aan de beschikking van de Commissie ten gronde lagen, enheeft zij zich derhalve naar behoren kunnen verdedigen (zie arrest van het Gerechtvan 6 april 1995, Tréfilunion/Commissie, T-148/89, Jurispr. blz. II-1063, punt 21).

99.
    Naar het oordeel van het Gerecht heeft verzoekster onder deze omstandighedenniet aangetoond, dat zij tijdens de administratieve procedure niet naar behorenhaar standpunt over de in de mededeling van de punten van bezwaar tegen haaraangevoerde stukken kenbaar heeft kunnen maken.

100.
    Wat het proces-verbaal van de hoorzitting betreft, volgt uit het arrest van hetGerecht van 14 juli 1994, Parker Pen/Commissie (T-77/92, Jurispr. blz. II-549,punten 72-75), dat de Commissie volgens artikel 9, lid 4, van haar verordeningnr. 99/63/EEG van 25 juni 1963 over het horen van belanghebbenden en derdenovereenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 van de Raad- volgens hetwelk van de essentiële verklaringen van ieder die gehoord is, proces-verbaal wordt opgemaakt, dat na lezing door hem wordt getekend - verplicht is,aan partijen een afschrift van het proces-verbaal toe te sturen, zodat zij kunnennagaan of hun eigen verklaringen correct zijn weergegeven; wanneer echter hetproces-verbaal zelf in verschillende talen is gesteld, omdat de verschillendedeelnemers in verschillende talen hebben gesproken, dan is de Commissie geenszinsverplicht ervoor te zorgen, dat de verklaringen van de partijen worden vertaald.Het Gerecht is van oordeel, dat in casu dezelfde beginselen toepassing moetenvinden.

101.
    Verzoekster heeft overigens niet gesteld, dat het proces-verbaal wegens hetontbreken van een vertaling van de in het Spaans gestelde passagesonnauwkeurigheden of wezenlijke omissies ten aanzien van haar bevat, en dat doorde nadelige gevolgen daarvan de administratieve procedure gebrekkig zou zijngeworden (zie arrest van het Hof van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie,41/69, Jurispr. blz. 661, punt 52).

102.
    Gelet op het voorgaande moet deze klacht in zijn geheel worden verworpen.

[...]

C - Schending van artikel 65, lid 1, van het Verdrag

[...]

Vaststelling van prijzen (richtprijzen) in het „Poutrelles Committee”

1. De feiten

155.
    Luidens artikel 1 van de beschikking verwijt de Commissie verzoekster, te hebbendeelgenomen aan de vaststelling van prijzen in het „Poutrelles Committee”. Voorde berekening van de geldboete is een periode van 24 maanden, van 1 januari 1989tot 31 december 1990, in aanmerking genomen (zie de punten 80-121, 223-243, 311,313, 314 en artikel 1 van de beschikking). Terecht stelt verzoekster, dat volgens deSpaanse en de Franse versie van artikel 4 van de beschikking de geldboete wordtopgelegd voor de „na 31 december 1989” gepleegde inbreuken. Zowel uit deDuitse en de Engelse versie van artikel 4 als uit de motivering van de beschikking(zie de punten 313-314 betreffende de gevolgen van de in de toetredingsakte vanSpanje bepaalde overgangsperiode, en artikel 1, volgens hetwelk Ensidesagedurende 24 maanden heeft deelgenomen aan de vaststelling van prijzen in het„Poutrelles Committee”), tegen de achtergrond waarvan het dispositief moetworden uitgelegd, blijkt evenwel, dat de vermelding van deze datum in plaats van31 december 1988 louter een typefout is, die geen invloed op de inhoud van debeschikking heeft gehad (zie arrest van het Hof van 2 juni 1994, AC-ATELElectronics Vertriebs, C-30/93, Jurispr. blz. I-2305, punten 21-24).

[...]

E - De specifieke mededingingssituatie van de Spaanse staalproducenten tot31 december 1992

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

446.
    Verzoekster herinnert eraan, dat toen Spanje in 1986 tot de EGKS toetrad, eenstelsel van exportquota's voor de Spaanse ijzer- en staalindustrie werd ingevoerdop basis van artikel 52 van de toetredingsakte en artikel 6 van het daaraangehechte protocol nr. 10. In punt 313 van de beschikking heeft de Commissie metname erkend, dat deze bepalingen de vrijheid van Ensidesa om in andere lidstatente verkopen, duidelijk inperkten. Daarom is haar geen geldboete opgelegd voorhaar deelname aan de inbreuken tot 31 december 1988, toen de voorlopigemaatregelen afliepen.

447.
    De Spaanse ijzer- en staalindustrie is evenwel pas na 31 december 1992 volledig inde EGKS geïntegreerd en verzoekster kon dus pas vanaf dat ogenblik op voet vangelijkheid gaan concurreren met de producenten van de Gemeenschap. Dat heeftte maken met het feit, dat de lidstaten - en, op grond van de wederkerigheid,Spanje - tot die datum volgens artikel 379 van de toetredingsaktevrijwaringsmaatregelen konden nemen om in geval van een plotse stijging van hethandelsvolume die ernstige moeilijkheden kon veroorzaken, de situatie weer inevenwicht te brengen. Ensidesa wist tot op die datum niet, wat het stelsel van vrijemededinging onder het EGKS-Verdrag inhield. Zij verwijt de Commissie met name,dit aspect bij het onderzoek van haar optreden te hebben verwaarloosd.

448.
    Verzoekster verwijt de Commissie ook, geen rekening te hebben gehouden met hetfeit, dat toen er vanaf 1 januari 1989 geen kwantitatieve beperkingen meer goldenvoor haar exporten naar EGKS-landen, de praktijken van de leden van het„Poutrelles Committee” reeds vele jaren aan de gang waren, zodat de Spaanseproducenten de spelregels moesten aanvaarden zoals ze toen bestonden.

Beoordeling door het Gerecht

449.
    Artikel 379 van de toetredingsakte luidt als volgt:

„1.    Tot en met 31 december 1992 kan een nieuwe lidstaat, in geval van ernstigeen mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economische leven,alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streekernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen,waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokkensector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.

Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige lidstaten verzoekengemachtigd te worden vrijwaringsmaatregelen te nemen ten opzichte van een ofbeide nieuwe lidstaten.

[...]

2.    Op verzoek van de betrokken staat stelt de Commissie door middel van eenspoedprocedure onverwijld de vrijwaringsmaatregelen vast welke zij noodzakelijkacht, waarbij zij de voorwaarden en de wijze van toepassing nader aangeeft.

[...]

3.    De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van deregels van het EEG-Verdrag, het EGKS-Verdrag en deze Akte inhouden, voorzover en voor zolang deze strikt noodzakelijk zijn ter bereiking van de in lid 1beoogde doelstellingen. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen diede werking van de gemeenschappelijke markt het minst verstoren.”

450.
    Het spreekt voor zich, dat de mogelijke toepassing van vrijwaringsmaatregelen opbasis van deze bepaling, die voor alle economische sectoren geldt en die deCommissie, die op verzoek van een lidstaat optreedt, een ruimebeoordelingsbevoegdheid toebedeelt, op zich de deelname van een ondernemingaan door artikel 65, lid 1, van het Verdrag verboden overeenkomsten en onderlingsamenhangende gedragingen niet kan rechtvaardigen. Uitsluitend deCommissie is namelijk bevoegd in welbepaalde gevallen afwijkingen toe te staanvan de normale regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt; in alleandere omstandigheden blijven de ondernemingen echter verplicht om demededingingsregels van het Verdrag na te leven.

451.
    Verder was de deelname van verzoekster aan de ten laste gelegde inbreuken nietnoodzakelijk, ook niet wanneer haar streven was geweest, zoals zij stelt,vrijwaringsmaatregelen tegen de export van Spaans staal naar andere EGKS-landente voorkomen. In dat geval had zij er immers mee kunnen volstaan, eigenerbeweging haar export op een niveau te brengen waarmee deze maatregelen kondenworden voorkomen.

452.
    Het argument, dat zij de in het „Poutrelles Committee” vastgestelde „spelregels”had moeten aanvaarden, moet om de hierboven in de punten 363 en 364 genoemderedenen worden verworpen.

De subsidiaire vordering: nietigverklaring van artikel 4 van de beschikking ofalthans verlaging van de geldboete

[...]

B - Het niet in aanmerking nemen van de devaluatie van de peseta en de keuze vanhet referentiejaar

Argumenten van verzoekster

463.
    Verzoekster klaagt, dat de Commissie het bedrag van de geldboete heeft berekendop basis van haar omzet van „balken” in 1990, die zij in ECU heeft omgerekendtegen de gemiddelde wisselkoers van dat jaar (ofwel 1 ECU = 129,43 PTA) en niettegen de daags voor de vaststelling van de beschikking geldende wisselkoers (ofwel1 ECU = 158,243 PTA).

464.
    Waar artikel 65, lid 5, van het Verdrag de Commissie de bevoegdheid verleent omgeldboeten op te leggen, neemt het als berekeningsbasis „de bereikte omzet vande producten, welke het voorwerp uitmaken van de overeenkomst”. In het gevalvan Ensidesa is deze omzet gerealiseerd in peseta, zodat de Commissie degeldboete in deze munt had moeten berekenen, ook al moest zij dit bedrag in ecuomrekenen tegen de daags voor de vaststelling van de beschikking geldendeofficiële wisselkoers.

465.
    Verzoekster beroept zich op het arrest van het Hof van 9 maart 1977, Sociétéanonyme générale sucrière e.a./Commissie (41/73, 43/73 en 44/73 - Uitlegging,Jurispr. blz. 445, punt 13), waarin het Hof heeft verklaard, dat hoewel de geldboetein ecu kan worden uitgedrukt, zij op de grondslag van de omzet van de betrokkenonderneming moet worden berekend, die slechts in een nationale munteenheid kanworden uitgedrukt. Deze in het kader van het EG-Verdrag ontwikkelde regel geldta fortiori in het kader van het EGKS-Verdrag, dat nergens spreekt over geldboetenin ecu, anders dan verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eersteverordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag(PB 1962, 13, blz. 204).

466.
    Het door de Commissie ter rechtvaardiging aangevoerde beginsel van gelijkebehandeling verplicht geenszins tot omrekening van de omzet in ecu. Verzoeksterbetoogt, dat wanneer een geldboete is bepaald in een percentage van de omzet, devergelijking die de Commissie met een beroep op dit beginsel wil maken, hoe danook kan worden doorgevoerd. Ongeacht of het eenmaal vastgestelde bedrag vande geldboete wordt omgerekend in ecu, is het overbodig en ongeoorloofd om deomzet in ecu om te rekenen.

467.
    In de voorlopige veronderstelling, dat 1990 het referentiejaar is, bedraagt de doorEnsidesa opgegeven en in de beschikking overgenomen omzet op basis waarvan degeldboete is berekend, 12 758 miljoen PTA. Indien het Gerecht de overigeargumenten van verzoekster verwerpt en de in de beschikking gehanteerdecoëfficiënt van 4 % aanhoudt, dient de geldboete te worden bepaald op510 320 000 PTA. Omgerekend in ecu tegen de daags voor de vaststelling van debeschikking geldende officiële wisselkoers dient de geldboete derhalve3 200 000 ECU te bedragen in plaats van 4 000 000 zoals in de beschikking isbepaald.

468.
    De Commissie had evenwel bij de berekening van de geldboeten moeten uitgaanvan de omzet van het aan de beschikking voorafgaande boekjaar, waarvoorgeconsolideerde rekeningen beschikbaar waren, namelijk - in het geval vanverzoekster - 1992, en niet van die van het laatste jaar waarin de inbreuk wasgepleegd, namelijk 1990. Volgens deze methode en de door verzoekstervoorgestelde regel voor de berekening van geldboeten in het algemeen, moet haargeldboete 389 560 000 PTA (4 % van 9 739 000 000, de omzet van 1992) bedragen,ofwel, na omrekening in ecu tegen de daags voor de beschikking geldendewisselkoers, 2 460 000 ECU.

469.
    Verzoekster baseert haar betoog op de formulering van artikel 15, lid 2, vanverordening nr. 17, dat met „het voorafgaande boekjaar” het aan de beschikkingvoorafgaande jaar bedoelt [zie de conclusie van advocaat-generaal Slynn in degevoegde zaken 100/80, 101/80, 102/80 en 103/80 (arrest van het Hof van 7 juni1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, Jurispr. blz. 1825, blz. 1914, opblz. 1951; hierna „arrest Pioneer”)], alsmede op de eensluidende doctrine en debeschikkingspraktijk van de Commissie zelf in het kader van het EG-Verdrag.Hoewel verordening nr. 17 geen toepassing vindt in het kader van hetEGKS-Verdrag, dienen in casu dezelfde beginselen te worden toegepast voor zoverartikel 65, lid 5, dit niet verbiedt, temeer daar de Commissie in haar Twintigsteverslag over het mededingingsbeleid heeft gesteld, dat de tijd rijp was om demededingingsregels van de twee verdragen zoveel mogelijk aan elkaar aan tepassen.

Beoordeling door het Gerecht

470.
    Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat niets eraan in de weg staat, dat deCommissie het bedrag van de geldboete uitdrukt in ecu, een in de nationale valutaconverteerbare munteenheid. Dit maakt het ondernemingen overigensgemakkelijker, de bedragen van de opgelegde geldboeten te vergelijken. Bovendienonderscheidt de converteerbaarheid van de ecu deze munteenheid van de inartikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 genoemde „rekeneenheid”, waarvan hetHof uitdrukkelijk heeft erkend, dat aangezien zij geen betalingsvaluta is, hetboetebedrag noodzakelijkerwijze in nationale valuta moet worden vastgesteld(arrest Société anonyme générale sucrière e.a./Commissie, reeds aangehaald,punt 15).

471.
    Verzoeksters kritiek op de rechtmatigheid van de methode van de Commissie, diede referentieomzet van de ondernemingen heeft omgerekend in ecu tegen degemiddelde wisselkoers in datzelfde jaar (1990), kan niet worden aanvaard, zoalshet Gerecht reeds heeft geoordeeld in zijn arrest van 14 mei 1998,Sarrió/Commissie (T-334/94, Jurispr. blz. II-1349, punten 394 en volgende).

472.
    Om te beginnen moet de Commissie normaliter dezelfde berekeningsmethodegebruiken voor de aan ondernemingen op te leggen geldboeten wegens deelnemingaan dezelfde inbreuk (zie arrest Pioneer, punt 122).

473.
    Vervolgens moet de Commissie, om de verschillende meegedeelde, in de nationalevaluta van de betrokken ondernemingen uitgedrukte omzetcijfers te kunnenvergelijken, deze cijfers omrekenen in dezelfde munteenheid. Aangezien de waardevan de ecu wordt bepaald door de waarde van elke nationale munteenheid van delidstaten, heeft de Commissie de omzet van elk der ondernemingen terecht in ecuomgerekend.

474.
    Ook heeft zij zich terecht gebaseerd op de omzet in het referentiejaar (1990) endeze omzet in ecu omgerekend op basis van de gemiddelde wisselkoersen in datjaar. Enerzijds heeft de Commissie aan de hand van de omzet van de afzonderlijkeondernemingen in de loop van het referentiejaar, dat wil zeggen het laatstevolledige jaar van de in aanmerking genomen periode van de inbreuk, de omvangen de economische macht van elke onderneming alsmede de omvang van de doorelk van hen gepleegde inbreuk kunnen beoordelen, factoren die relevant zijn voorde beoordeling van de zwaarte van de door elke onderneming gepleegde inbreuk(zie arrest Pioneer, punten 120 en 121). Anderzijds heeft zij met de omrekeningvan de betrokken omzetten in ecu tegen de gemiddelde wisselkoersen in hetaangehouden referentiejaar kunnen voorkomen, dat eventuelevalutaschommelingen sedert de beëindiging van de inbreuk invloed hebben op debeoordeling van de relatieve omvang en economische macht van deondernemingen, alsmede van de omvang van de door elk van hen gepleegdeinbreuk en derhalve op de beoordeling van de zwaarte van deze inbreuk. Debeoordeling van de zwaarte van de inbreuk dient namelijk betrekking te hebbenop de economische realiteit zoals deze was op het tijdstip waarop deze inbreukwerd gepleegd.

475.
    Bijgevolg kan het argument, dat de omzet van het referentiejaar in ecu had moetenworden omgerekend tegen de wisselkoers op het tijdstip van vaststelling van debeschikking, niet worden aanvaard. Met de methode van berekening van degeldboete, waarbij de gemiddelde wisselkoers van het referentiejaar wordt gebruikt,kunnen de willekeurige effecten van wijzigingen in de reële waarde van denationale munteenheden worden voorkomen, die tussen het referentiejaar en hetjaar van vaststelling van de beschikking kunnen optreden en in casu ook inderdaadzijn opgetreden. Deze methode kan er weliswaar toe leiden, dat een bepaaldeonderneming een bedrag moet betalen dat in nationale munteenheid uitgedruktnominaal hoger of lager is dan het bedrag dat zij had moeten betalen ingeval dewisselkoers van de datum van vaststelling van de beschikking werd toegepast, dochdit is slechts de logische consequentie van de schommelingen van de reële waardevan de verschillende nationale munteenheden.

476.
    Daaraan dient te worden toegevoegd, dat de ondernemingen tot wie de beschikkingis gericht, in de regel via lokale vertegenwoordigingen in meer dan één lidstaatactief zijn. Bijgevolg werken zij met verschillende nationale deviezen. Wanneer bijeen beschikking als de onderhavige een sanctie wordt opgelegd voor inbreuken opartikel 65, lid 1, van het Verdrag en de ondernemingen tot wie de beschikking isgericht, in het algemeen in meerdere lidstaten actief zijn, dan is de omzet van hetreferentiejaar, die in ecu wordt omgerekend tegen de gemiddelde wisselkoers in datjaar, gelijk aan de som van de omzetten die zijn behaald in elk van de landenwaarin de onderneming actief is. Dit cijfer geeft dus een volkomen juist beeld vande werkelijke economische situatie van de betrokken ondernemingen in hetreferentiejaar.

477.
    Gelet op het voorgaande moeten de argumenten van verzoekster wordenverworpen.

C - Onredelijkheid van de geldboete

[...]

Beoordeling door het Gerecht

485.
    Artikel 65, lid 5, van het Verdrag bepaalt:

„De Commissie kan aan ondernemingen, die een van rechtswege nietigeovereenkomst hebben gesloten, [...] of een zodanig besluit of een overeenkomst, [...]hebben toegepast of gepoogd hebben toe te passen, [...] of die zich aan gedragingenschuldig maken, welke in strijd zijn met de bepalingen van het eerste lid, boetenen dwangsommen opleggen tot ten hoogste het dubbele van de bereikte omzet vande producten, welke het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, het besluit ofde gedraging, strijdig met de bepalingen van het onderhavige artikel, onverminderdeen verhoging van dit aldus bepaalde maximum tot een bedrag van 10 % van dejaaromzet der betrokken ondernemingen voorzover het de boete betreft en tot eenbedrag van 20 % van de dagomzet, voorzover het de dwangsommen betreft, indiende bedoeling heeft voorgezeten de productie, de technische ontwikkeling of deinvesteringen te beperken.”

De stellingen van verzoekster

486.
    Om de reeds genoemde redenen moet worden aangenomen, dat de Commissie deaard, de omvang, de betekenis en, onder voorbehoud van het hiernavolgende, deduur van de deelname van verzoekster aan de haar in de beschikking ten lastegelegde inbreuken juist heeft beoordeeld.

487.
    Het Gerecht heeft aldus vastgesteld, dat verzoekster in de haar ten laste gelegdeinbreukperiode heeft deelgenomen aan 26 van de 28 bijeenkomsten van het„Poutrelles Committee” - een orgaan met een mededingingsverstorend doel, zoalsde Commissie heeft aangetoond - en dat zij met name heeft deelgenomen aantwee soorten inbreuken die in punt 300 van de beschikking worden gekwalificeerdals „ernstige inbreuken die oplegging van hoge geldboeten rechtvaardigen”, teweten het vaststellen van prijzen en het verdelen van markten. Verzoekster heeftdeze kwalificatie niet betwist. De ernst van dergelijke inbreuken, die overigensuitdrukkelijk in artikel 65, lid 1, van het Verdrag worden genoemd, is trouwens nietvoor discussie vatbaar.

488.
    Het Gerecht heeft hierboven in de punten 449-451 ook vastgesteld, dat de inartikel 379 van de toetredingsakte opgenomen vrijwaringsclausule verzoekstersdeelname aan bij artikel 65, lid 1, van het Verdrag verboden overeenkomsten ensamenhangende gedragingen geenszins kon rechtvaardigen.

489.
    De gunstige behandeling die Acerinox genoot in de zaak „roestvrij staal”, was metname gerechtvaardigd, omdat deze onderneming „van zijn communautaire partnersde verzekering had gevraagd en gekregen, dat er geen enkel probleem was”.Verzoekster heeft niet aangetoond, dat het bij haar ook zo is gegaan.

490.
    Het Gerecht heeft overigens vastgesteld, dat het verzoekster althans vanaf 30 juli1988 niet kon zijn ontgaan, dat de betrokken gedragingen onwettig waren.

491.
    In zoverre zij er nogmaals aan herinnerd, dat overeenkomsten tot vaststelling vanprijzen en tot verdeling van markten - waaraan verzoekster heeft deelgenomen,zoals is vastgesteld - in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk zijn verbodenen dat het ongeoorloofd karakter ervan dus vaststaat.

492.
    Wat de uitwisseling van vertrouwelijke informatie betreft, blijkt uit de beoordelingdoor het Gerecht (zie hierboven, punt 354), dat dit een soortgelijk doel diende alsde verdeling van markten aan de hand van de traditionele handelsstromen.Verzoekster kon redelijkerwijs niet menen, dat deze uitwisseling niet onderartikel 65, lid 1, van het Verdrag viel. Dat de leden van het „Poutrelles Committee”zich bewust waren van de onwettigheid ervan, kan integendeel worden afgeleid uithet binnen Eurofer ingevoerde dubbele controlestelsel, waarvan het ene deel, datbetrekking had op globale gegevens, spontaan ter kennis is gebracht van DG III enDG IV, terwijl het andere, dat betrekking had op individuele gegevens, enkel voorde deelnemende ondernemingen, waaronder verzoekster, was bestemd (ziehierboven punten 427 en volgende).

493.
    Verder moet eraan worden herinnerd, dat het feit dat een onderneming geenbijzonder actieve rol heeft gespeeld of niet als initiatiefnemer is opgetreden, haarniet vrijpleit van de deelname aan de inbreuk (arresten van het Hof van 12 juli1979, BMW Belgium e.a./Commissie, 32/78 en 36/78 tot 82/78, Jurispr. blz. 2435,punten 49 en volgende, en 1 februari 1978, Miller/Commissie, 19/77, Jurispr.blz. 131, punt 18).

494.
    Van de dwang die de andere ondernemingen van de bedrijfstak op haar zoudenhebben uitgeoefend, en van haar gedwongen toetreding tot het „PoutrellesCommittee” heeft verzoekster geen enkel bewijs geleverd (zie hierboven punt 364).

495.
    Aangaande de medewerking die zij naar eigen zeggen tijdens de administratieveprocedure aan de Commissie zou hebben verleend, moet om te beginnen wordenopgemerkt, dat verzoekster in haar antwoord van 23 augustus 1991 op eeninlichtingenverzoek op grond van artikel 47 van het Verdrag heeft verklaard, nietover lijsten van deelnemers aan de bijeenkomsten van het „Poutrelles Committee”te beschikken en evenmin over notulen of verslagen van deze bijeenkomsten, terwijlnochtans uit het dossier blijkt, dat zij geregeld dergelijke stukken ontving.

496.
    Dat verzoekster zou hebben meegewerkt, wordt bovendien duidelijk door haarstukken tegengesproken. In punt 6 van haar memorie van repliek (zie ook punt 13van haar verzoekschrift) stelt verzoekster immers, dat „indien Ensidesa hadgeweten, dat de Commissie haar die twee feiten [te weten, de vaststelling vanprijzen en de harmonisering van toeslagen] ten laste legde, zij deze zou hebbenbetwist en haar niet in detail zou hebben meegedeeld, in welke mate de Spaanseproducenten aan de betrokken gedragingen hadden deelgenomen ...”. Hieruit volgt,dat verzoekster in haar antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar dejuistheid van de feitelijke aantijgingen van de Commissie slechts in zoverrespontaan heeft erkend, als zij van mening was, dat deze niet tegen haar warengericht.

497.
    Terecht heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld, dat verzoekster zich meteen dergelijk antwoord niet heeft gedragen op een wijze die een verlaging van degeldboete wegens medewerking tijdens de administratieve procedure rechtvaardigt.

498.
    Ten slotte heeft het na de mededeling van de punten van bezwaar getroffen besluitvan verzoekster om niet langer deel te nemen aan de bijeenkomsten van het„Poutrelles Committee”, geen invloed op de beoordeling van de vroegeregedragingen, zeker niet wanneer deze voor de Commissie verborgen zijn gehouden.In elk geval kan het beëindigen van een opzettelijk gepleegde inbreuk niet alsverzachtende omstandigheid worden beschouwd, wanneer deze beëindiging isingegeven door het optreden van de Commissie.

499.
    Gelet op het voorgaande moeten de argumenten in verband met devrijwaringsclausule van artikel 379 van de toetredingsakte, de situatie van deonderneming Acerinox in de zaak „roestvrij staal”, de ondergeschikte enafgedwongen rol die verzoekster zou hebben gespeeld in de praktijken in het kadervan het „Poutrelles Committee”, en haar bereidheid mee te werken met dediensten van de Commissie, in hun geheel worden verworpen.

500.
    Voor de vaststelling van de duur van de inbreuk moeten om de in punt 155 reedsgenoemde redenen de Spaanse en de Franse versie van artikel 4 van debeschikking, die een materiële vergissing bevatten, buiten beschouwing blijven.Bijgevolg bestrijkt de door de Commissie voor de bepaling van de geldboete inaanmerking genomen periode voor de Spaanse producenten wel degelijk24 maanden, van 1 januari 1989 tot 31 december 1990, tegenover normaliter30 maanden, van 1 juli 1988 tot 31 december 1990, voor de andere producenten.

501.
    Uit de gedetailleerde uitleg die de Commissie in de loop van het geding heeftverstrekt, blijkt verder, dat zij de geldboeten onder meer heeft gedifferentieerdnaar de duur van elke inbreuk, behalve voor de overeenkomsten tot harmoniseringvan toeslagen. De Commissie heeft dus op passende wijze rekening gehouden methet feit dat de Spaanse producenten minder lang hebben deelgenomen aan deovereenkomsten tot vaststelling van richtprijzen en aan de uitwisseling vanvertrouwelijke informatie in het „Poutrelles Committee”, aangezien de hundaarvoor opgelegde geldboete 80 % (24/30) bedraagt van wat zij hadden moetenbetalen, indien zij zoals de meeste andere producenten vanaf 1 juli 1988 aan dieinbreuken hadden deelgenomen.

502.
    Verweerster heeft verder in punt 252 van de beschikking verklaard, dat „[o]m dein overweging 313 genoemde redenen (...) Ensidesa en Aristrain nietverantwoordelijk [zullen] worden gehouden voor hun deelneming aan deovereenkomst van 15 november 1988”. Daarentegen is de deelname vanverzoekster aan vier andere tussen 1 januari 1989 en 31 december 1990 geslotenovereenkomsten tot harmonisering van toeslagen bewezen. Blijkbaar heeft deCommissie bij de berekening van de geldboete ter zake evenwel geen rekeninggehouden met het feit dat verzoekster in mindere mate aan deze overeenkomstenheeft deelgenomen, aangezien deze geldboete voor alle betrokken ondernemingenforfaitair is vastgesteld op 0,5 % van de relevante omzet (behoudens eenafzonderlijke verlaging van 10 % voor Aristrain en Ensidesa, aangezien er in Spanjegeen harmonisatie van toeslagen heeft plaatsgevonden: zie hierboven punt 277).

503.
    Gelet op het voorgaande is het Gerecht in de uitoefening van zijn volledigerechtsmacht van oordeel, dat de aan verzoekster wegens haar deelname aan deovereenkomsten tot harmonisering van toeslagen opgelegde geldboete met 20 %moet worden verlaagd.

504.
    Voor het overige is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie op passende wijzerekening heeft gehouden met het feit, dat de aan de Spaanse producentenverweten inbreuken minder lang hebben geduurd.

[...]

De uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht

535.
    Om te beginnen zij opgemerkt, dat noch in artikel 1 van de beschikking, noch inde eerste tabel in punt 314 van de beschikking, die een overzicht bevat van deverschillende overeenkomsten tot vaststelling van prijzen, de deelname vanverzoekster aan zo'n overeenkomst op de Spaanse markt wordt genoemd. Uit degedetailleerde uitleg die in de loop van het geding door de Commissie is verstrekt,blijkt evenwel, dat een geldboete van 79 200 ECU wegens een dergelijke inbreukaan verzoekster is opgelegd. Volgens de Commissie, die ter zake verwijst naar depunten 174 en 276 van de beschikking, zijn deze elementen kennelijk bij vergissingniet in punt 314 en artikel 1 van de beschikking overgenomen.

536.
    Aangezien in het dispositief van de beschikking niet wordt vastgesteld, datverzoekster aan deze inbreuk heeft deelgenomen, kan er bij de berekening van degeldboete geen rekening mee worden gehouden. Deze moet dus op basis van dedoor de Commissie toegepaste berekeningsmethode met 79 200 ECU wordenverlaagd.

537.
    Om de in punt 502 genoemde redenen moet verder de geldboete die aanverzoekster is opgelegd wegens haar deelname aan de overeenkomsten totharmonisering van toeslagen, met 20 % worden verlaagd. Deze moet dus op basisvan de door de Commissie toegepaste methode met 89 100 ECU worden verlaagd,gelet op de bijzondere verzachtende omstandigheid die geldt voor de Spaanseproducenten.

538.
    Verder dient om de in de punten 512 en volgende(4) genoemde redenen hettotaalbedrag van de wegens de overeenkomsten en onderling samenhangendegedragingen tot vaststelling van prijzen opgelegde geldboete met 15 % te wordenverlaagd, aangezien de Commissie de anti-concurrentiële gevolgen van devastgestelde inbreuken enigszins heeft overschat. Rekening houdend met de reedsgenoemde verminderingen in verband met de prijsovereenkomst op de Spaansemarkt en de overeenkomsten tot harmonisering van toeslagen leidt dit op basis vande door de Commissie toegepaste berekeningsmethode tot een verlaging van350 460 ECU.

539.
    Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de Commissie verzoekster niet heeftbeschuldigd van deelneming aan de onderling samenhangende gedraging totvaststelling van de prijzen in het Verenigd Koninkrijk in het tweede trimester van1990, terwijl deze inbreuk wel ten laste is gelegd aan een aantal andereondernemingen (zie hierboven punt 204). Hoewel dit element geen invloed heeftop de duur van de in artikel 1 van de beschikking aan verzoekster verweteninbreuk, te weten vaststelling van prijzen in het „Poutrelles Committee”, vermindertdaardoor wel de intensiteit van de deelname van verzoekster aan deze inbreuk,vergeleken met andere ondernemingen. In het kader van de uitoefening van zijnvolledige rechtsmacht is het Gerecht dan ook van oordeel, dat de geldboete opbasis van de door de Commissie toegepaste berekeningsmethode met 125 000 ECUmoet worden verlaagd.

540.
    De bepaling van de hoogte van een geldboete door het Gerecht in het kader vande uitoefening van zijn volledige rechtsmacht is naar haar aard geen nauwkeurigewiskundige operatie. Overigens is het Gerecht niet gebonden aan de berekeningenvan de Commissie, maar dient het met in achtneming van alle omstandigheden vanhet concrete geval een eigen oordeel te vormen.

541.
    Gelet op de omstandigheden van het geval is de algemene aanpak die deCommissie ter bepaling van de hoogte van de geldboeten heeft gevolgd, naar hetoordeel van het Gerecht gerechtvaardigd. De inbreuken waar het hier om gaat, teweten het vaststellen van prijzen en verdelen van markten, hetgeen in artikel 65,lid 1, van het Verdrag uitdrukkelijk wordt verboden, moeten immers als bijzonderzwaar worden beschouwd, aangezien zij een rechtstreekse ingreep in debelangrijkste mededingingsparameters op de betrokken markt betekenen. Ook deaan verzoekster ten laste gelegde systemen voor de uitwisseling van vertrouwelijkeinformatie hadden op soortgelijke wijze een verdeling van de markten aan de handvan de traditionele handelsstromen ten doel. Alle voor de geldboete in aanmerkinggenomen inbreuken zijn na het einde van de crisisregeling en na desbetreffendewaarschuwingen aan het adres van de ondernemingen gepleegd. Naar het Gerechtheeft vastgesteld, was het algemene doel van de betrokken overeenkomsten enpraktijken juist, de met het vervallen van de crisisregeling gepaard gaandeterugkeer naar de normale mededinging te verhinderen of te vervalsen. Bovendienwisten de ondernemingen, dat die overeenkomsten en praktijken onrechtmatigwaren, en hebben zij ze bewust voor de Commissie geheim gehouden.

542.
    Gelet op het voorgaande en op de inwerkingtreding van verordening (EG)nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende deinvoering van de euro (PB L 162, blz. 1) op 1 januari 1999 moet de geldboeteworden bepaald op 3 350 000 euro.

[...]

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Bepaalt het bedrag van de bij artikel 4 van beschikking 94/215/EGKS vande Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond vanartikel 65 EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderlingsamenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten aanverzoekster opgelegde geldboete op 3 350 000 euro.

2)    Verwerpt het beroep voor het overige.

3)    Verwijst verzoekster in haar eigen kosten alsmede in drievierde van dekosten van de Commissie. Verstaat dat de Commissie eenvierde van haareigen kosten zal dragen.

Bellamy
Potocki
Pirrung

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 maart 1999.

De griffier

De president

H. Jung

C. W. Bellamy


1: Procestaal: Spaans.


2: -     De rechtsoverwegingen van het onderhavige arrest zijn grotendeels identiek aan ofstemmen overeen met die van het arrest van het Gerecht van 11 maart 1999,Thyssen/Commissie (T-141/94, Jurispr. blz. II-0000), met uitzondering van met name depunten 74-120, 331-349, 373-378, 413-456 en 614-625 daarvan, die niet terugkomen in hetonderhavige arrest. Ook zijn de inbreuken op artikel 65, lid 1, van het Verdrag, dieverzoekster op bepaalde nationale markten zou hebben gepleegd, niet dezelfde als in dezaak Thyssen/Commissie aan de orde zijn.


3: -     Datum zoals vermeld in de Franse en de Spaanse versie van de beschikking. In de Duitseen de Engelse versie is er sprake van 31 december 1998.


4: -     Zie arrest Thyssen/Commissie, punten 640 en volgende.