Language of document : ECLI:EU:F:2009:25

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

12 maart 2009

Zaak F‑4/08

Johannes Hambura

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Selectieprocedure – Niet-toelating – Kennisgeving van aanwerving PE/95/S – Geen gebruikmaking van sollicitatieformulier opgenomen in Publicatieblad van de Europese Unie – Ontvankelijkheid – Voorafgaande administratieve procedure”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 5 december 2007 houdende afwijzing van verzoekers sollicitatie als tijdelijk functionaris naar het ambt van arts, zoals omschreven in kennisgeving van aanwerving PE/95/S (PB C 244 A van 18 oktober 2007, blz. 5).

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoeker wordt verwezen in alle kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Toelatingsvoorwaarden – Bepaling door aankondiging van vergelijkend onderzoek – Beoordelingsvrijheid van administratie

(Ambtenarenstatuut, bijlage III)

2.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Gedetailleerde uiteenzetting van voor Gerecht voor ambtenarenzaken aangevoerde middelen en argumenten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en bijlage I, art. 7, lid 3; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35, lid 1, sub e)

1.      Ondanks haar beoordelingsvrijheid is de jury gebonden aan de tekst en, met name, aan de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgestelde toelatingsvoorwaarden. Dit geldt in beginsel eveneens voor de administratie die dus de voorwaarden voor de toelating van de sollicitatieformulieren in acht moet nemen, omdat anders het beginsel van gelijke behandeling wordt geschonden.

(cf. punt 46)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 25 maart 2004, Petrich/Commissie, T‑145/02, JurAmbt. blz. I‑A‑101 en II‑447, punt 34

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 juli 2006, Tas/Commissie, F‑12/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑79 en II‑A‑1‑285, punt 43

2.      Op grond van artikel 35, lid 1, sub e, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken moet het verzoekschrift een uiteenzetting van de aangevoerde middelen en argumenten feitelijk en rechtens bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen over het beroep, eventueel zonder bijkomende informatie. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep coherent en begrijpelijk uit het verzoekschrift zelf blijken. Dit geldt temeer daar het schriftelijke gedeelte van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken volgens artikel 7, lid 3, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie in beginsel slechts één memoriewisseling omvat, tenzij het Gerecht anders beslist. Laatstgenoemde bijzonderheid van de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken verklaart waarom de uiteenzetting van de middelen en argumenten in het verzoekschrift, in tegenstelling tot hetgeen overeenkomstig artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof is voorzien voor het Gerecht van eerste aanleg of het Hof van Justitie, niet summier mag zijn. Een dergelijke soepelheid zou in de praktijk tot gevolg hebben dat de bijzondere en latere regel die in de bijlage bij het Statuut van het Hof van Justitie is opgenomen, grotendeels zijn zin zou verliezen.

(cf. punten 49 en 50)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 28 april 1993, De Hoe/Commissie, T‑85/92, Jurispr. blz. II‑523, punt 20; 21 mei 1999, Asia Motor Frankrijk e.a./Commissie, T‑154/98, Jurispr. blz. II‑1703, punt 42; 15 juni 1999, Ismeri Europa/Rekenkamer, T‑277/97, Jurispr. blz. II‑1825, punt 29

Gerecht voor ambtenarenzaken: 26 juni 2008, Nijs/Rekenkamer, F‑1/08, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 25, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg, zaak T‑376/08 P