ARREST VAN HET HOF
31 mei 2001 (1)
Verordeningen (EEG) nrs. 1408/71 en 1612/68 -
Luxemburgse uitkeringen bij moederschap, geboorte en opvoeding - Woonplaatsvereiste - Rechten van pensioengerechtigde die niet woont in tot betaling van zijn pensioen bevoegde lidstaat - Kinderbijslag en gezinsbijslagen - Begrippen .werknemer en .sociaal voordeel
In zaak C-43/99,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Conseil supérieur des assurances sociales (Luxemburg), in het aldaar aanhangig geding tussen
Ghislain Leclere,
Alina Deaconescu
en
Caisse nationale des prestations familiales,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 48 en 51 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 42 EG), de artikelen 1, sub u, 10 bis, 73 en 77 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), alsook artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2), en over de geldigheid van de artikelen 1, sub u-i, en 10 bis en de bijlagen II en II bis bij verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann en A. La Pergola, kamerpresidenten, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet (rapporteur), P. Jann,R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues en C. W. A. Timmermans, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Leclere en Deaconescu in persoon,
- de Caisse nationale des prestations familiales, vertegenwoordigd door A. Rodesch, avocat,
- de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door P. Steinmetz als gemachtigde,
- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego als gemachtigde,
- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en R. Brasil de Brito als gemachtigden,
- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door D. Rose, barrister,
- de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Lo Monaco en F. Anton als gemachtigden,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp en H. Michard als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Leclere en Deaconescu, de Caisse nationale des prestations familiales, vertegenwoordigd door A. Rodesch, de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego, de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Hesse als gemachtigde, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door N. Paine, QC, de Raad, vertegenwoordigd door A. Lo Monaco, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. Michard, ter terechtzitting van 22 november 2000,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 februari 2001,
het navolgende
Arrest
- 1.
- Bij arrest van 10 februari 1999, ingekomen bij het Hof op 16 februari daaraanvolgend, heeft de Conseil supérieur des assurances sociales het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 48 en 51 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 42 EG), de artikelen 1, sub u, 10 bis, 73 en 77 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71), alsook artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrijeverkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2), en over de geldigheid van de artikelen 1, sub u-i, 10 bis en de bijlagen II en II bis bij verordening nr. 1408/71.
- 2.
- Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen G. Leclere en zijn echtgenote A. Deaconescu, beiden van Belgische nationaliteit, enerzijds, en de Caisse nationale des prestations familiales (hierna: Caisse), een Luxemburgse instantie, anderzijds, over de weigering van de Caisse om verzoekers in het hoofdgeding de Luxemburgse uitkeringen bij moederschap, geboorte en opvoeding voor hun op 13 maart 1995 geboren kind toe te kennen, op grond dat de aanvragers niet in Luxemburg woonden.
De wettelijke regeling
Het gemeenschapsrecht
- 3.
- Artikel 1, sub u-i, van verordening nr. 1408/71 bepaalt:
Voor de toepassing van deze verordening:
[...]
u) i) worden onder .gezinsbijslagen verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, letter h, bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie.
- 4.
- Onderdeel II van bijlage II bij verordening nr. 1408/71 Bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie die krachtens artikel 1, sub u-i, zijn uitgesloten van de werkingssfeer, vermeldt onder punt I. Luxemburg, de zwangerschapsuitkeringen en de uitkeringen bij geboorte.
- 5.
- Volgens artikel 10 bis, lid 1, van verordening nr. 1408/71 ontvangen de personen waarop deze verordening van toepassing is, de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, uitsluitend op het grondgebied van de lidstaat waar zij wonen en krachtens de wetgeving van die lidstaat, voorzover deze prestaties zijn vermeld in bijlage II bis.
- 6.
- Bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71, Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, noemt in punt I. Luxemburg, sub b, moederschapsuitkering (Wet van 30 april 1980).
- 7.
- Artikel 4, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 bepaalt: Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid: [...] prestaties bij ziekte en moederschap. Artikel 4, lid 2 bis, sub a, van de verordening luidt: Deze verordening is van toepassing op de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die vallen onder een andere wetgeving of een ander stelsel dan bedoeld in lid 1 [...], wanneer deze prestaties bestemd zijn: [...] om, bij wijze van vervangende, aanvullende of bijkomende prestatie, de gebeurtenissen te dekken die onder de in lid 1, onder a tot en met h, bedoelde takken van sociale zekerheid vallen.
- 8.
- Artikel 73, dat staat in hoofdstuk 7, Gezinsbijslagen, van titel III van verordening nr. 1408/71, luidt: Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI, heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.
- 9.
- Zoals artikel 77, dat staat in hoofdstuk 8, Bijslagen voor kinderen die ten laste komen van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen, van titel III van verordening nr. 1408/71, in lid 1 bepaalt, worden onder .bijslagen verstaan zowel kinderbijslag voor rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, als verhogingen of aanvullingen van deze pensioenen of renten voor kinderen van deze rechthebbenden, met uitzondering evenwel van de aanvullingen welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend [...]
- 10.
- Artikel 77, lid 2, sub a, luidt: Ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend [...] aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van één enkele lidstaat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de lidstaat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is
- 11.
- Artikel 7 van verordening nr. 1612/68 bepaalt:
1. Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.
2. Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.
3. Hij kan eveneens op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de nationale werknemers het onderwijs op vakscholen en van de revalidatie- en herscholingscentra volgen.
4. Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voorzover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.
De nationale wetgeving
- 12.
- De Luxemburgse wet van 20 juni 1977 tot invoering van een systematische medische controle van zwangere vrouwen en jonge kinderen en tot wijziging van de bestaande wettelijke regeling inzake uitkeringen bij geboorte, zoals gewijzigd, bepaalt in artikel 9: De geboorte van een levensvatbaar kind geeft recht op een uitkering bij geboorte, die wordt betaald in drie delen: het eerste deel als zwangerschapsuitkering, het tweede als eigenlijke uitkering bij geboorte, en het derde als uitkering na de geboorte. De artikelen 11, 12 en 13 bepalen dat het eerste deel van de uitkering bij geboorte slechts wordt betaald indien de aanstaande moeder ten tijde van het laatste medisch onderzoek als bedoeld in artikel 1, haar wettelijke woonplaats in Luxemburg heeft en zij met de daartoe door de controlerend arts bij elke visite afgegeven verklaringen aantoont, de verschillende aldaar voorgeschreven medische onderzoeken te hebben ondergaan, het tweede deel van de uitkering bij geboorte slechts wordt betaald indien de moeder ten tijde van de geboorte van het kind haar wettelijke woonplaats in Luxemburg heeft, zij met de daartoe door de controlerend arts bij de visite afgegeven medische verklaring aantoont het in artikel 5 voorgeschreven postnatale onderzoek te hebben ondergaan en het kind geboren wordt hetzij in Luxemburg, hetzij in het buitenland tijdens een met redenen omklede, tijdelijke afwezigheid van de moeder en het derde deel van de uitkering bij geboorte slechts wordt betaald indien het kind vanaf de geboorte ononderbroken in Luxemburg wordt opgevoed en de uitkeringsgerechtigde met de daartoe door de controlerend arts bij elke visite afgegeven medische verklaringen aantoont, dat de in artikel 6 voorgeschreven medische onderzoeken zijn ondergaan.
- 13.
- De Luxemburgse wet van 30 april 1980 tot invoering van een moederschapsuitkering, zoals gewijzigd, bepaalt in artikel 1, dat zwangere vrouwen en vrouwen die bevallen zijn, recht hebben op moederschapsuitkering, mits zij ten tijde van het ontstaan van het recht hun wettelijke woonplaats in Luxemburg hebben.
- 14.
- Ten slotte kan op grond van de Luxemburgse wet van 1 augustus 1988 tot invoering van een opvoedingsuitkering, zoals gewijzigd, op de uitkering aanspraak worden gemaakt door personen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze wet voldoen aan verschillende voorwaarden, waaronder het hebben van woonplaats in Luxemburg en het aldaar daadwerkelijk wonen, en het opvoeden van een of meer kinderen in het gezin.
Het hoofdgeding
- 15.
- Leclere woont te Fauvillers (België). Tot 1981 was hij als grensarbeider werkzaam in Luxemburg en droeg hij uit dien hoofde premies af aan het Luxemburgse socialezekerheidsstelsel. In 1981 kreeg hij een arbeidsongeval en sindsdien ontvangt hij van de Luxemburgse sociale zekerheid een invaliditeitspensioen. Uit hoofde van dit pensioen is hij in Luxemburg premieplichtig voor de verplichte ziektekostenverzekering en belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Sinds zijn ongeval heeft hij niet meer in loondienst gewerkt.
- 16.
- Sinds de geboorte van hun kind ontvangen de echtelieden Leclere-Deaconescu kinderbijslag van de Caisse. De Caisse weigert echter, hen de in de punten 12, 13 en 14 van dit arrest bedoelde overige uitkeringen bij de geboorte van een kind volgens de Luxemburgse wetgeving te betalen.
- 17.
- Hun beroep tegen deze weigering werd bij uitspraak van de Conseil arbitral des assurances sociales (Luxemburg) van 3 augustus 1998 verworpen.
- 18.
- In hoger beroep van deze uitspraak oordeelde de Conseil supérieur des assurances sociales, dat het onderzoek van de toepasselijke gemeenschapsverordeningen en de rechtspraak van het Hof een aantal vragen onbeantwoord liet, in het bijzonder met betrekking tot de vaststelling van de rechten op gezinsbijslagen van een grensarbeider die een invaliditeitspensioen ontvangt van de lidstaat waar hij zijn beroepsarbeid heeft verricht.
- 19.
- Van oordeel, dat de beslechting van het aldaar aanhangig geschil de uitlegging van de toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht en een beoordeling van de geldigheid van enkele daarvan vereist, heeft de Conseil supérieur des assurances sociales de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
1) Zijn de artikelen 1, sub u-i, en 10 bis, alsmede de bijlagen II en II bis bij verordening (EG) nr. 1408/71, waarin het beginsel van niet-exporteerbaarheid van de uitkering bij geboorte en de moederschapsuitkering is neergelegd, in overeenstemming met de artikelen 48 en 51 EG-Verdrag?
2) Moet verordening nr. 1408/71 aldus worden begrepen, dat zij voor kinderen ten laste, aan werknemers die een invaliditeitspensioen ontvangen terwijl zij wonen in een ander land dan het land dat het invaliditeitspensioen betaalt, uitsluitend kinderbijslag toekent, en niet een opvoedingsuitkering die niet afhankelijk is van het aantal kinderen?
3) Moet artikel 73 van verordening nr. 1408/71 aldus worden begrepen, dat de rechthebbende op een invaliditeitspensioen die in het land dat het invaliditeitspensioen betaalt premie blijft betalen voor de verplichte ziektekostenverzekering, ondanks zijn pensioen ten aanzien van dit land kan worden beschouwd als een werknemer die in aanmerking komt voor gezinsbijslagen, waaronder de opvoedingsuitkering en eventueel ook de uitkeringen bij geboorte, indien de bepaling inzake niet-exporteerbaarheid met het Verdrag onverenigbaar zou worden bevonden?
4) Omvat het begrip .werknemer in de zin van verordening (EEG) nr. 1621/68 de rechthebbende op een invaliditeitspensioen die in een ander land woont dan het land dat het pensioen betaalt?
5) Moet artikel 7 van verordening nr. 1612/68 aldus worden begrepen, dat de rechthebbende op een invaliditeitspensioen, respectievelijk zijn echtgenoot, op grond van dit artikel in aanmerking komt voor de sociale voordelen waarvan hij door verordening nr. 1408/71 is uitgesloten, ongeacht het daarin vastgelegde beginsel van niet-exporteerbaarheid, indien het Hof dit beginsel in overeenstemming zou achten met het EG-Verdrag?
De eerste vraag
- 20.
- Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen van het Hof te vernemen, of artikel 1, sub u-i, en bijlage II, en artikel 10 bis en bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71, gelet op de artikelen 48 en 51 EG-Verdrag, geldig zijn voorzover zij het mogelijk maken, dat voor de toekenning van de Luxemburgse uitkeringen bij geboorte of moederschap een woonplaatsvereiste wordt gesteld.
- 21.
- Volgens verzoekers in het hoofdgeding en de Portugese regering zijn de bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde uitzonderingen op het beginsel van afschaffing van woonplaatsvereisten niet verenigbaar met de artikelen 48 en 51 van het Verdrag, aangezien zij geen rekening houden met de specifieke situatie van grensarbeiders en dus leiden tot een discriminatie van werknemers die hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend. Het Hof heeft reeds verschillende artikelen van of bijlagen bij verordening nr. 1408/71 ongeldig of niet-toepasselijk verklaard wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling (zie bijvoorbeeld arrest van 15 januari 1986, Pinna, 41/84, Jurispr. blz. 1).
- 22.
- Verweerster in het hoofdgeding, de Luxemburgse, de Spaanse en de Oostenrijkse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, alsook de Raad zijn daarentegen van mening, dat geen sprake is van onverenigbaarheid. Het Hof heeft immers reeds verklaard, dat de artikelen 48 en 51 van het Verdrag er niet aan in de weg staan, dat de wetgever beperkingen stelt aan het recht om gezinsbijslagen te exporteren, mits die beperkingen, betreffende prestaties die verband houden met een bepaalde economische en sociale omgeving, niet leiden tot discriminatie op grond van nationaliteit en geen nieuwe dispariteiten in het leven roepen naast de reeds bestaande verschillen tussen de wettelijke regelingen van de lidstaten. In het bijzonder heeft het Hof een woonplaatsvereiste voor uitkeringen die wat bovengenoemde voorwaarden betreft vergelijkbaar waren met de thans ter beoordeling staande Luxemburgse uitkeringen, met het Verdrag verenigbaar geacht (zie arresten van 27 september 1988, Lenoir, 313/86, Jurispr. blz. 5391; 4 november 1997, Snares, C-20/96, Jurispr. blz. I-6057, en 11 juni 1998, Partridge, C-297/96, Jurispr. blz. I-3467).
- 23.
- De Commissie maakt onderscheid tussen de Luxemburgse moederschapsuitkering en de Luxemburgse zwangerschapsuitkering en uitkering bij geboorte in eigenlijke zin.
- 24.
- Zij wijst erop, dat de Luxemburgse moederschapsuitkering is opgenomen in de lijst van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die uitsluitend in het woonland van de uitkeringsgerechtigde worden betaald en dat het Hof heeft erkend, dat artikel 51 van het Verdrag niet aan opneming in deze lijst in de weg staat (zie ten aanzien van een uitkering voor gehandicapten arrest Snares, reeds aangehaald).
- 25.
- Wat de Luxemburgse zwangerschapsuitkering en uitkering bij geboorte in eigenlijke zin betreft, die bij artikel 1, sub u-i, van de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 zijn uitgesloten, ontslaat deze volgens de Commissie wettig te achten uitsluiting het Groothertogdom Luxemburg niet van de verplichting, het beginsel van gelijke behandeling en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit te eerbiedigen. In casu is het woonplaatsvereiste een vorm van indirecte discriminatie en als zodanigin strijd met artikel 48 van het Verdrag en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68.
- 26.
- Vastgesteld moet worden, dat zowel artikel 1, sub u-i, en bijlage II bij verordening nr. 1408/71, betreffende de bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie, als artikel 10 bis en bijlage II bis bij de verordening, betreffende de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, tot gevolg hebben - al is daarin niet, zoals in het verwijzingsarrest wordt gesteld, het beginsel bevestigd van niet-exporteerbaarheid van die uitkeringen -, dat ten aanzien van deze uitkeringen een uitzondering kan worden gemaakt op het beginsel van opheffing van bepalingen inzake de woonplaats, dat is neergelegd in artikel 10 van verordening nr. 1408/71 en voor de verschillende categorieën van uitkeringen is uitgewerkt in titel III van de verordening. Deze uitzondering wordt voor de in bijlage II genoemde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie, zoals de Luxemburgse zwangerschaps- en geboorteuitkeringen, mogelijk gemaakt doordat zij in artikel 1, sub u-i, worden uitgesloten van de categorie van gezinsbijslagen in de zin van de verordening, en voor de in bijlage II bis genoemde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, zoals de Luxemburgse moederschapsuitkering, door de werking van artikel 10 bis, lid 1, volgens hetwelk dergelijke uitkeringen uitsluitend kunnen worden ontvangen op het grondgebied van de lidstaat waar de betrokkene woont en krachtens de wetgeving van die lidstaat.
- 27.
- Voor het onderzoek van hun geldigheid zijn deze twee categorieën van uitzonderingen dus niet vergelijkbaar, daar de ene categorie, die de bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie betreft, alleen bepaalde categorieën van uitkeringen uitsluit van de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71, terwijl de andere categorie, betreffende de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, de bevoegdheid tot betaling van dergelijke uitkeringen legt bij de lidstaat waar de uitkeringsgerechtigde woont.
- 28.
- In de eerste plaats moet de geldigheid worden onderzocht van de uitsluiting van de bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie, waaronder voor Luxemburg de uitkeringen bij zwangerschap en geboorte.
- 29.
- Gezien de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de Raad bij de uitvoering van de artikelen 48 en 51 van het Verdrag beschikt (zie arrest van 20 april 1999, Nijhuis, C-360/97, Jurispr. blz. I-1919, punt 30), kan het feit dat een categorie van prestaties niet onder de bij verordening nr. 1408/71 doorgevoerde coördinatie valt, zeker niet de ongeldigheid van de desbetreffende bepalingen van deze verordening meebrengen. Een dergelijke beperking van de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 kan immers op zich niet ertoe leiden, dat nieuwe dispariteiten in het leven worden geroepen naast de dispariteiten als gevolg van het ontbreken van harmonisatie van de nationale wetgevingen, dan wel dat inbreuk wordt gemaakt op het beginsel van gelijke behandeling.
- 30.
- De opneming van de Luxemburgse uitkeringen bij zwangerschap en geboorte in de categorie van bijzondere uitkeringen bij geboorte en adoptie waarop verordening nr. 1408/71 niet van toepassing is, kan dus niet ongeldig worden geacht.
- 31.
- Zoals de Commissie echter terecht opmerkt, betekent het feit dat de bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie bij artikel 1, sub u-i, van verordening nr. 1408/71 van de werkingssfeer van de verordening worden uitgesloten niet, dat de lidstaten zijn ontslagen van de verplichting zich ervan te vergewissen, dat geen enkel ander voorschrift van gemeenschapsrecht, in het bijzonder op grond van verordening nr. 1612/68, eraan in de weg staat dat een woonplaatsvereiste wordt gesteld.
- 32.
- Wat in de tweede plaats de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties betreft, waaronder de in bijlage II bis van verordening nr. 1408/71 genoemde Luxemburgse moederschapsuitkering, mag de gemeenschapswetgever in het kader van de uitvoering van artikel 51 van het Verdrag bepalingen vaststellen die afwijken van het beginsel van exporteerbaarheid van socialezekerheidsuitkeringen. In het bijzonderkan, zoals het Hof reeds heeft aanvaard, voor uitkeringen die nauw verband houden met de sociale omgeving de voorwaarde worden gesteld dat de betrokkene woont in de lidstaat van het bevoegde orgaan (zie reeds aangehaalde arresten Lenoir, punt 16, en Snares, punt 42).
- 33.
- De Caisse en een aantal belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend, stellen ten aanzien van dit punt, dat de Luxemburgse moederschapsuitkering, gelet op haar doel het aantal geboorten te stimuleren, moet worden geacht nauw verband te houden met de typische sociale omgeving van de lidstaat die de uitkering in het leven heeft geroepen, zodat daarvoor een woonplaatsvereiste mag worden gesteld.
- 34.
- De bij de wet van 30 april 1980 geregelde Luxemburgse moederschapsuitkering wordt echter, zoals in punt 13 van dit arrest is uiteengezet, betaald aan zwangere vrouwen en vrouwen die bevallen zijn, met als enige voorwaarde dat de betrokkene op het tijdstip van ontstaan van het recht haar wettelijke woonplaats in Luxemburg had.
- 35.
- Uit de tekst zelf van artikel 4, lid 2 bis, van verordening nr. 1408/71 blijkt evenwel, dat enkel uitkeringen die niet binnen het kader van de algemene wetgeving betreffende de in artikel 4, lid 1, van deze verordening bedoelde regelingen vallen, als uitkeringen in de zin van deze bepaling kunnen worden beschouwd.
- 36.
- Gelet op de in punt 34 van dit arrest uiteengezette kenmerken kan de Luxemburgse moederschapsuitkering niet worden beschouwd als een uitkering die, vergeleken met de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bedoelde uitkeringen, het karakter van een bijzondere uitkering heeft. Daar zij geen bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie is, kan zij dus niet onder de uitzonderingsregeling van artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 vallen.
- 37.
- De bepalingen van verordening nr. 1408/71 betreffende de opheffing van bepalingen inzake de woonplaats zijn maatregelen ter uitvoering van artikel 51 van het Verdragop het gebied van de sociale zekerheid, die zijn genomen met het oog op de totstandbrenging van het bij artikel 48 van het Verdrag gegarandeerde vrije verkeer van werknemers (zie ten aanzien van de uitlegging van de artikelen 10 bis en 11 van verordening nr. 1408/71 met name arrest van 8 maart 2001, Jauch, C-215/99, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 20). De Luxemburgse moederschapsuitkering is dus in strijd met de artikelen 48 en 51 van het Verdrag als bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie die uitsluitend op het grondgebied van de woonstaat wordt uitbetaald, opgenomen in punt I. Luxemburg, sub b, van bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71. Voor de toekenning van een dergelijke prestatie kan dus niet als voorwaarde worden gesteld dat de betrokkene op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woont.
- 38.
- Derhalve moet worden geantwoord, dat bij onderzoek van de eerste vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 1, sub u-i, en bijlage II bij verordening nr. 1408/71 kunnen aantasten, voorzover op grond van deze bepalingen een woonplaatsvereiste kan worden gesteld voor de toekenning van de Luxemburgse zwangerschaps- en geboorteuitkeringen, maar dat bijlage II bis bij deze verordening ongeldig is, voorzover daarin in punt I. Luxemburg, sub b, de Luxemburgse moederschapsuitkering wordt genoemd.
De tweede vraag
- 39.
- Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of een uitkering als de Luxemburgse opvoedingsuitkering behoort tot de bijslagen die krachtens artikel 77 van verordening nr. 1408/71 moeten worden betaald aan rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat zij wonen.
- 40.
- Behalve verzoekers in het hoofdgeding en de Spaanse regering menen alle belanghebbenden die ter zake opmerkingen hebben ingediend, dat de Luxemburgseopvoedingsuitkering niet tot de bijslagen behoort waarop artikel 77 van verordening nr. 1408/71 van toepassing is.
- 41.
- Er moet op worden gewezen, dat de in artikel 77 van verordening nr. 1408/71 bedoelde prestaties voor kinderen ten laste, waarop pensioen- of rentetrekkers recht hebben ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat zij wonen, enkel en alleen de kinderbijslag betreffen (zie met name arrest van 20 maart 2001, Fahmi en Esmoris Cerdeiro-Pinedo Amado, C-33/99, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 33).
- 42.
- Ingevolge artikel 1, sub u-ii, van verordening wordt onder .kinderbijslag verstaan de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend. Zoals het Hof reeds heeft verklaard, is de definitie van kinderbijslag in artikel 1, sub u-ii, van verordening nr. 1408/71 de definitie die moet worden gehanteerd voor de uitlegging van artikel 77 (zie arrest Lenoir, reeds aangehaald, punt 10).
- 43.
- De Luxemburgse opvoedingsuitkering, die noch in bijlage II noch in bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71 wordt genoemd, heeft tot doel, het inkomensverlies te compenseren dat wordt geleden wanneer een van de ouders thuisblijft om voornamelijk voor kinderen jonger dan twee jaar te zorgen. De hoogte van deze uitkering staat los van het aantal kinderen in een gezin. De opvoedingsuitkering voldoet dus niet aan de omschrijving van kinderbijslag in artikel 1, sub u-ii, van de verordening.
- 44.
- Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat een uitkering als de Luxemburgse opvoedingsuitkering niet behoort tot de bijslagen die krachtens artikel 77 van verordening nr. 1408/71 moeten worden betaald aan rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat zij wonen.
De derde vraag
- 45.
- De derde vraag van de verwijzende rechter houdt in wezen in, of de rechthebbende op een invaliditeitspensioen aan artikel 73 van verordening nr. 1408/71 een recht kan ontlenen op andere gezinsbijslagen dan de in artikel 77 van deze verordening bedoelde kinderbijslag.
- 46.
- Verzoekers in het hoofdgeding en de Spaanse en de Portugese regering zijn van mening, dat de rechthebbende op een invaliditeitspensioen, voorzover hij premie betaalt voor een verplichte ziektekostenverzekering in de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, als een werknemer in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 moet worden beschouwd, en dus niettegenstaande artikel 77 van de verordening uit dien hoofde alle gezinsbijslagen moet ontvangen waarin is voorzien door de wetgeving van de lidstaat waar hij zijn premies betaalt. In deze context kan de Luxemburgse opvoedingsuitkering als gezinsbijslag worden beschouwd.
- 47.
- Verweerster in het hoofdgeding, de Luxemburgse en de Oostenrijkse regering, alsook de Commissie stellen dat het feit dat een pensioengerechtigde aangesloten is bij de ziektekostenverzekering, hem niet de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 verleent, en dat alleen artikel 77 van deze verordening op zijn geval van toepassing is.
- 48.
- Dienaangaande moet worden erkend, dat de definitie van werknemer in artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 eenieder omvat die verplicht verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid.
- 49.
- Deze definitie is echter niet relevant voor de vaststelling van de werkingssfeer van artikel 73 en artikel 77 van verordening nr. 1408/71. Artikel 77 heeft immers tot doel, de voorwaarden te preciseren waaronder een rechthebbende op pensioen jegens de lidstaat krachtens de wetgeving waarvan hem pensioen wordt toegekend aanspraak kan maken op bijslagen voor kinderen ten laste, en de werkingssfeer van deze bepaling isuitdrukkelijk beperkt tot kinderbijslag. Derhalve kan noch artikel 73, dat anders dan artikel 77 geen bijzondere regel is, noch enige andere bepaling van de verordening aldus worden uitgelegd, dat een rechthebbende op pensioen die niet in de lidstaat woont die het pensioen moet uitkeren, jegens die lidstaat aanspraak heeft op andere uitkeringen voor ten laste komende kinderen dan de kinderbijslag (zie arrest Fahmi en Esmoris Cerdeiro-Pinedo Amado, reeds aangehaald, punt 34).
- 50.
- Het feit dat op het pensioen of de rente premies voor een verplichte ziektekostenverzekering worden ingehouden betekent niet, dat de betrokkene van de categorie pensioen- of rentetrekkers overgaat naar de categorie van de werknemers of zelfstandigen in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71, waar eerstgenoemde groep buitenvalt.
- 51.
- Derhalve moet op de derde vraag worden geantwoord, dat de rechthebbende op een invaliditeitspensioen aan artikel 73 van verordening nr. 1408/71 geen recht kan ontlenen op andere gezinsbijslagen dan de in artikel 77 van deze verordening bedoelde kinderbijslag.
De vierde vraag
- 52.
- Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen, of de rechthebbende op een invaliditeitspensioen die in een andere lidstaat woont dan de lidstaat die het pensioen uitkeert, de rechten heeft die met de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 7 van verordening nr. 1612/68 verbonden zijn.
- 53.
- Volgens de Caisse, de Luxemburgse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk veronderstelt het begrip werknemer in de zin van verordening nr. 1612/68, dat er een daadwerkelijke arbeidsverhouding is die de aanwezigheid van een werknemer uit een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat meebrengt, waarhij gelijk moet worden behandeld als de nationale werknemers. Het enkele feit dat een pensioen wordt betaald, verleent de pensioengerechtigde niet krachtens verordening nr. 1612/68 een recht op alle sociale voordelen die de werknemers van de lidstaat die zijn pensioen betaalt genieten. Slechts in zeer bijzondere gevallen, waar de arbeidsverhouding weliswaar is verbroken maar er nog een nauwe band met de huidige situatie van de betrokkene bestaat, heeft het Hof erkend dat voor de betrokkene bepaalde effecten van zijn voormalige hoedanigheid van werknemer in de zin van verordening nr. 1612/68 in stand blijven.
- 54.
- Verzoekers in het hoofdgeding, de Spaanse en de Portugese regering en de Commissie verdedigen een ruimere opvatting van dit begrip. De belanghebbende verliest in beginsel weliswaar de hoedanigheid van werknemer in de zin van verordening nr. 1612/68 bij het einde van de arbeidsverhouding, maar sommige aan die hoedanigheid verbonden rechten worden hem ook na de beëindiging van deze verhouding gegarandeerd, zoals het Hof heeft erkend in gevallen die vergelijkbaar waren met dat van het hoofdgeding (zie arresten van 27 november 1997, Meints, C-57/96, Jurispr. blz. I-6689, en 24 september 1998, Commissie/Frankrijk, C-35/97, Jurispr. blz. I-5325).
- 55.
- Er moet op worden gewezen, dat in het kader van artikel 48 van het Verdrag en verordening nr. 1612/68 als werknemer moet worden beschouwd degene die gedurende bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een beloning ontvangt. Wanneer de arbeidsverhouding is geëindigd, verliest de betrokkene in beginsel zijn hoedanigheid van werknemer, met dien verstande evenwel dat die hoedanigheid bepaalde effecten kan hebben na het eindigen van de arbeidsverhouding, en dat ook iemand die daadwerkelijk werk zoekt als werknemer moet worden aangemerkt (zie in deze zin arresten van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, 66/85, Jurispr. blz. 2121, punt 17; 21 juni 1988, Lair, 39/86, Jurispr. blz. 3161, punten 31-36, en 12 mei 1998, Martínez Sala, C-85/96, Jurispr. blz. I-2691, punt 32).
- 56.
- Zo besliste het Hof, dat tot de aan de hoedanigheid van werknemer verbonden effecten die blijven bestaan na het eindigen van de arbeidsverhouding voor personen die niet of niet meer wonen op het grondgebied van de lidstaat waar zij hun arbeid hebben verricht, het recht behoort op toekenning van gratis aanvullendpensioenpunten voor de werknemers van de ijzer- en staalondernemingen uit het noorden en het oosten van Frankrijk die worden geherstructureerd (arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 41), alsook het recht op uitkering dat in Nederland wordt toegekend aan werknemers in de landbouw wier arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van het uit de productie nemen van bouwland van hun voormalige werkgever (arrest Meints, reeds aangehaald, punten 40 en 41).
- 57.
- De in het vorige punt bedoelde gevallen komen, zoals in punt 41 van het arrest Meints wordt verklaard, overeen met uitkeringen die kunnen worden toegekend indien een arbeidsverhouding die voorheen bestond, recentelijk is geëindigd en die onlosmakelijk verbonden zijn met de objectieve hoedanigheid van werknemer van de uitkeringsgerechtigden.
- 58.
- Een voormalig werknemer heeft immers na de beëindiging van zijn beroepsactiviteit nog steeds recht op sommige tijdens zijn arbeidsverhouding verworven voordelen; het beginsel van gelijke behandeling brengt mee, dat hij deze moet kunnen genieten zonder dat als voorwaarde wordt gesteld dat hij woont op het grondgebied van de bevoegde lidstaat.
- 59.
- Daaruit volgt niet, dat een voormalig werknemer die zoals Leclere een invaliditeitspensioen ontvangt van het bevoegd orgaan van een andere lidstaat dan de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, en die dus een prestatie ontvangt welke verband houdt met een voorheen bestaande arbeidsverhouding, moet worden geacht nog steeds de hoedanigheid van werknemer in de zin van verordening nr. 1612/68 te bezitten wegens het feit dat hij een pensioen ontvangt. Iemand in die situatie wordt door artikel 48 van het Verdrag en verordening nr. 1612/68 beschermd tegen iederediscriminatie die inbreuk maakt op de rechten die tijdens de voormalige arbeidsverhouding zijn verkregen, maar kan, waar hij thans geen arbeidsverhouding heeft, geen nieuwe rechten verkrijgen welke geen verband houden met zijn vroegere beroepsarbeid.
- 60.
- Dit betekent in het bijzonder, dat een pensioengerechtigde die zoals Leclere een kind krijgt nadat zijn arbeidsverhouding is geëindigd, niet op basis van artikel 7 van verordening nr. 1612/68 aanspraak kan maken op bijslagen voor werknemers waarin de wetgeving van de tot betaling van zijn pensioen bevoegde lidstaat voorziet ter gelegenheid van de geboorte van een kind en waarop hij op grond van verordening nr. 1408/71 geen recht zou hebben.
- 61.
- Derhalve moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat de rechthebbende op een invaliditeitspensioen die woont in een andere lidstaat dan die welke zijn pensioen betaalt, geen werknemer is in de zin van artikel 7 van verordening nr. 1612/68 en enkel op grond van zijn vroegere beroepsuitoefening aanspraak kan maken op met die hoedanigheid verbonden rechten.
De vijfde vraag
- 62.
- Met zijn vijfde vraag wil de verwijzende rechter weten, of de rechthebbende op een invaliditeitspensioen of zijn echtgenoot op basis van artikel 7 van verordening nr. 1612/68 aanspraak kan maken op de sociale voordelen waarvan hij bij toepassing van verordening nr. 1408/71 uitgesloten is.
- 63.
- Gezien het antwoord op de vorige vraag behoeft deze vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
- 64.
- De kosten door de Luxemburgse, de Spaanse, de Oostenrijkse en de Portugese regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, alsmede de Raad en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door de Conseil supérieur des assurances sociales bij arrest van 10 februari 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Bij onderzoek van de eerste vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 1, sub u-i, en bijlage II bij verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, voorzover deze bepalingen het stellen van een woonplaatsvereiste voor de toekenning van de Luxemburgse zwangerschaps- en geboorteuitkeringen mogelijk maken.
2) Bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, is ongeldig voorzover daarin in punt I. Luxemburg, sub b, de Luxemburgse moederschapsuitkering wordt genoemd.
3) Een uitkering als de Luxemburgse opvoedingsuitkering behoort niet tot de bijslagen die krachtens artikel 77 van verordening nr. 1408/71, zoalsgewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moeten worden betaald aan rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat zij wonen.
4) De rechthebbende op een invaliditeitspensioen kan aan artikel 73 van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, geen recht ontlenen op andere gezinsbijslagen dan de in artikel 77 van deze verordening bedoelde kinderbijslag.
5) De rechthebbende op een invaliditeitspensioen die woont in een andere lidstaat dan die welke zijn pensioen betaalt, is geen werknemer in de zin van artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, en kan enkel op grond van zijn vroegere beroepsuitoefening aanspraak maken op de met die hoedanigheid verbonden rechten.
Rodríguez IglesiasGulmann La Pergola Edward Puissochet Jann Schintgen Colneric von Bahr Cunha Rodrigues Timmermans |
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 31 mei 2001.
De griffier
De president
R. Grass
G. C. Rodríguez Iglesias