Language of document : ECLI:EU:T:2018:77

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

8 februari 2018 (*)

„Uniemerk – Vervalprocedure – Uniebeeldmerk Vieta – Normaal gebruik van het merk – Beslissing die is genomen na vernietiging door het Gerecht van een eerdere beslissing – Artikel 65, lid 6, van verordening (EG) nr. 207/2009 (thans artikel 72, lid 6, van verordening (EU) 2017/1001) – Gezag van gewijsde”

In zaak T‑879/16,

Sony Interactive Entertainment Europe Ltd, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door S. Malynicz, QC,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door J. Crespo Carrillo en D. Walicka, als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO,

Marpefa, SL, gevestigd te Barcelona (Spanje),

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 4 oktober 2016 (zaak R 1010/2016‑4) inzake een vervalprocedure tussen Sony Computer Entertainment Europe Ltd en Marpefa,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: A. M. Collins (rapporteur), president, M. Kancheva en J. Passer, rechters,

griffier: X. Lopez Bancalari, administrateur,

gezien het op 14 december 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 28 maart 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de terechtzitting op 10 november 2017,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 3 augustus 2000 heeft Gedelson, SA bij het Bureau voor de intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB 2009, L 78, blz. 1), zoals gewijzigd, zelf vervangen door verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1)], een aanvraag ingediend tot inschrijving van een Uniemerk.

2        De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldteken:

Image not found

3        De waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot de klasse 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, en zijn omschreven als volgt: „Schijfvormige geluidsdragers, reinigingsapparaten voor schijfvormige geluidsdragers, luidsprekers, klankkasten, geluidsversterkers, videobanden, magneetbanden, luidsprekerkasten, videocamera’s, belichte films, magneetbanden, compactdiscs, diapositieven, fotoapparaten, computers, videoschermen, apparaten voor het weergeven van geluid of beeld, televisietoestellen, platenspelers”.

4        Op 13 september 2001 is het litigieuze merk voor de hierboven onder punt 3 vermelde waren ingeschreven onder nummer 1790674.

5        Op 12 december 2002 is de overdracht van het litigieuze merk aan Marpefa, SL in het register van het EUIPO ingeschreven.

6        Op 25 juli 2010 is de inschrijving van het litigieuze merk vernieuwd tot 3 augustus 2020.

7        Op 14 november 2011 heeft verzoekster, Sony Interactive Entertainment Europe Ltd, toen genaamd Sony Computer Entertainment Europe Ltd, een vordering tot vervallenverklaring van het litigieuze merk ingediend krachtens artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 58, lid 1, onder a), van verordening 2017/1001] voor alle waren waarvoor het merk was ingeschreven. In die vordering betoogde zij dat het merk niet normaal was gebruikt in de Unie in de relevante periode van vijf jaar en er geen geldige reden was voor het niet-gebruik.

8        Op 21 maart 2012 heeft Marpefa, in antwoord op de vordering tot vervallenverklaring van het litigieuze merk, bevestigd dat het litigieuze merk normaal was gebruikt, ten minste in Spanje, tussen 14 november 2006 en 13 november 2011 voor alle hierboven in punt 3 bedoelde waren. Zij heeft een reeks bewijzen overgelegd die met name de term „vieta” en het volgende Uniebeeldmerk (eveneens in grijze kleur) bevatten,:

Image not found

9        Bij beslissing van 23 augustus 2013 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot vervallenverklaring afgewezen voor de volgende waren: „luidsprekers, klankkasten, geluidsversterkers” en „computers, videoschermen, apparaten voor het weergeven van geluid of beeld, televisietoestellen, platenspelers”. Zij heeft ze gegrond verklaard voor de andere door het litigieuze merk aangeduide waren.

10      Op 28 oktober 2013 heeft verzoekster bij het EUIPO beroep tot vernietiging ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling voor zover deze de vordering tot vervallenverklaring had verworpen.

11      Bij beslissing van 2 juli 2014 (hierna: „eerste beslissing”) heeft de tweede kamer van beroep van het EUIPO het beroep verworpen. In hoofdzaak heeft zij geoordeeld dat de door Marpefa aangedragen bewijzen aantoonden dat het litigieuze merk in de Unie gedurende de relevante periode normaal was gebruikt voor „luidsprekers, klankkasten, geluidsversterkers” en „computers, videoschermen, apparaten voor het weergeven van geluid of beeld, televisietoestellen, platenspelers” die behoren tot de klasse 9.

12      In de eerste beslissing heeft de kamer van beroep, ten eerste, aangegeven dat de relevante periode voor de beoordeling van het normaal gebruik van het litigieuze merk zich uitstrekte van 14 november 2006 tot en met 13 november 2011. Ten tweede heeft zij geoordeeld dat in dit geval voldaan was aan de voorwaarden betreffende de plaats van gebruik. Ten derde, wat de duur van het gebruik betreft, was zij in hoofdzaak van oordeel dat de door Marpefa overgelegde bewijzen, in hun geheel beschouwd, de „frequentie” en de „regelmaat” van het gebruik van het litigieuze merk in de Unie aantoonden, met name tussen 2008 en 2011. Ten vierde heeft zij aangaande de aard van het gebruik vastgesteld dat het litigieuze merk niet is gebruikt onder een vorm die zijn onderscheidend vermogen wijzigde ten opzichte van de vorm waaronder het merk was ingeschreven. Ten vijfde heeft zij geoordeeld dat een globale beoordeling van de bewijzen aantoonde dat het litigieuze merk was gebruikt ter aanduiding van de hierboven in punt 11 vermelde waren. In die context heeft zij met name in punt 46 van de eerste beslissing opgemerkt dat het duidelijk was dat de waren „elektronische en audiovisuele systemen, artikelen en waren zijn die samengesteld zijn of deel uitmaken van ‚apparaten voor het weergeven van geluid of beeld’”, die „alle een soortgelijk[e] of identiek[e] aard en doel hebben en niet complementair zijn maar intrinsiek verbonden” en dat zij „behoren tot het ‚natuurlijke ruimere beschermingsgebied’” zoals omschreven door het Gerecht in het arrest van 14 juli 2005, Reckitt Benckiser (España)/BHIM – Aladin (ALADIN), T‑126/03, EU:T:2005:288. In hetzelfde punt 46 heeft zij toegevoegd dat de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” voldoende „nauwkeurig en afgebakend” was om de waren aan te duiden waarvoor het gebruik was aangetoond et dat er geen enkele geldige reden was om binnen deze categorie belangrijke onderverdelingen te maken.

13      Bij een op 19 september 2014 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster een beroep tot vernietiging van de eerste beslissing ingesteld dat werd ingeschreven onder zaaknummer T‑690/14. Ter ondersteuning van haar beroep heeft verzoekster drie middelen aangevoerd. Het derde middel was gebaseerd op schending van het beginsel van het gedeeltelijke gebruik bepaald in artikel 51, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 58, lid 2, van verordening 2017/1001) en was gericht tegen de vaststellingen van de kamer van beroep in punt 46 van de eerste beslissing. In het kader van dit middel betoogde verzoekster in hoofdzaak dat de aan het litigieuze merk verleende bescherming voor de „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” toepassing vond op een veel te ruime categorie van waren en dat deze moest worden onderverdeeld in subcategorieën. Tijdens de terechtzitting in de bovenvermelde zaak heeft zij daaraan toegevoegd dat deze categorie niet voldoende duidelijk en nauwkeurig was afgebakend.

14      Bij arrest van 10 december 2015, Sony Computer Entertainment Europe/BHIM – Marpefa (Vieta) (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) heeft het Gerecht het derde middel van het beroep gegrond verklaard. Het oordeelde in hoofdzaak dat, anders dan in punt 46 van de eerste beslissing werd vastgesteld, de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” niet kon worden beschouwd als voldoende „nauwkeurig en afgebakend”. Het Gerecht heeft opgemerkt dat het EUIPO overigens niet in staat bleek hierover enig sluitend antwoord te geven nadat het ter terechtzitting was verzocht om aan te geven wat deze uitdrukking inhield. Het Gerecht heeft eveneens vastgesteld dat deze uitdrukking, in haar eigen en gebruikelijke betekenis, een ruime waaier van audiovisuele en elektronische apparaten kon omvatten waaronder apparaten waarvan de nietigheidsafdeling had geoordeeld dat het bewijs van het normaal gebruik niet was geleverd. Bijgevolg heeft het Gerecht, in punt 69 van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) verklaard dat de „[eerste] beslissing vernietigd [moest] worden […] voor zover deze vaststel[de] dat het bewijs van het normaal gebruik van het litigieuze merk [was] geleverd voor ‚apparaten voor het weergeven van geluid of beeld’ en dat zij dus het beroep [verwierp] tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring van het litigieuze merk voor de genoemde apparaten”.

15      De punten 1 en 2 van het dictum van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) zijn als volgt verwoord:

„1)      De [eerste] beslissing […] wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring van het [litigieuze] merk voor ‘apparaten voor het weergeven van geluid of beeld’ is verworpen.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.”

16      Ten gevolge van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) heeft het presidium van de kamers van beroep van het EUIPO bij beslissing van 6 juni 2016 de zaak verwezen naar de vierde kamer van beroep onder de referentie R 1010/2016‑4.

17      Bij beslissing van 4 oktober 2016 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het EUIPO het beroep in de zaak R 1010/2016‑4 verworpen.

18      In de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep om te beginnen aangegeven dat het aan haar stond om, ten gevolge van de gedeeltelijke vernietiging van de eerste beslissing door het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950), te onderzoeken of het litigieuze merk in de loop van de relevante periode normaal was gebruikt voor „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” (punt 13 van de bestreden beslissing ). Zij heeft gepreciseerd dat de eerste beslissing definitief was aangaande de „luidsprekers, klankkasten, geluidsversterkers, computers, videoschermen, televisietoestellen [en] platenspelers” en dat, bijgevolg, het normaal gebruik van het litigieuze merk voor deze waren was aangetoond (punt 14 van de bestreden beslissing).

19      Vervolgens heeft de kamer van beroep uiteengezet dat de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” elk apparaat beoogt dat tegelijk geluid en beeld kan weergeven (punt 15 van de bestreden beslissing). Zij heeft geoordeeld dat een televisietoestel synoniem is voor een specifiek apparaat dat geluid en beeld weergeeft en dat, om die reden, het beroep dat verzoekster bij haar had ingediend, moest worden verworpen (punt 17 van de bestreden beslissing). Zij heeft toegevoegd dat de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” een „specifieke uitdrukking [was] en […] een voldoende duidelijk en nauwkeurig synoniem [was] voor ‚televisietoestel’”, en dat zij geen deel uitmaakt van het opschrift van klasse 9 (punt 18 van de bestreden beslissing).

20      Ten slotte heeft de kamer van beroep bevestigd dat in dit geval niet meer relevant was het door de rechtspraak gestelde, in punt 61 van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950), herhaalde beginsel dat, wanneer een merk is ingeschreven voor een waren- of dienstencategorie die voldoende ruim is om daarin verschillende subcategorieën te kunnen onderscheiden die zelfstandig kunnen worden bekeken, het bewijs van normaal gebruik van het merk voor een deel van deze waren of diensten alleen leidt tot bescherming voor de subcategorie of subcategorieën waartoe de waren of diensten behoren waarvoor het merk daadwerkelijk werd gebruikt (punt 19 van de bestreden beslissing).

 Conclusies van partijen

21      Verzoekster concludeert tot:

–        vernietiging van de bestreden beslissing;

–        verwijzing van het EUIPO en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep in de kosten.

22      Het EUIPO concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

23      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan schending van artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 72, lid 6, van verordening 2017/1001). Het tweede middel is ontleend aan schending van het beginsel dat de waren of diensten waarvoor de bescherming door het Uniemerk wordt gevraagd door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig moeten worden omschreven.

24      In het eerste middel dat op schending van artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 is gebaseerd, betoogt verzoekster dat de kamer van beroep met de bestreden beslissing noch het dictum van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950), noch de redenering van het Gerecht die daartoe heeft geleid, heeft geëerbiedigd.

25      Dienaangaande voert verzoekster aan dat de kamer van beroep onjuist heeft geoordeeld dat zij vrij was om rechtens of feitelijk opnieuw de vraag te onderzoeken of de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” voldoende nauwkeurig was afgebakend om te voldoen aan het beginsel van het gedeeltelijke gebruik, terwijl het Gerecht tot het tegenovergestelde besluit was gekomen in het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950). Zij stelt dat dit besluit definitief is geworden omdat het niet is bestreden in het kader van een hogere voorziening tegen dit arrest. Zij is van mening dat de kamer van beroep bijgevolg ten onrechte heeft getracht te argumenteren dat deze uitdrukking aanvaardbaar was aangezien een televisietoestel als een voorbeeld van een apparaat voor het weergeven van geluid of beeld kon worden beschouwd. Bovendien zou dit argument geen geldig antwoord bieden op het besluit van het Gerecht dat de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” te ruim is in het licht van het beginsel van het gedeeltelijke gebruik. Immers, net omdat het mogelijk is om binnen deze „generieke” uitdrukking subcategorieën te onderscheiden die zelfstandig kunnen worden bekeken, vindt het beginsel van het gedeeltelijke gebruik toepassing.

26      Verzoekster meent dat het feit dat de kamer van beroep in punt 19 van de bestreden beslissing heeft bevestigd dat het door het Gerecht vastgestelde beginsel van het gedeeltelijke gebruik in dit geval niet meer relevant is, nog een ander voorbeeld geeft van schending van artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009.

27      Het EUIPO voert aan dat de bestreden beslissing bepaalde concepten verduidelijkt, met name het feit dat „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” apparaten zijn die, exclusief of hoofdzakelijk, tegelijk geluid en beelden kunnen weergeven, wat videocamera’s of fototoestellen uitsluit. Het EUIPO merkt eveneens op dat de kamer van beroep heeft geoordeeld dat „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” synoniem is voor de uitdrukking „televisietoestellen”, te weten een waar waarvoor het normaal gebruik van het litigieuze merk was aangetoond.

28      Het EUIPO betoogt dat de kamer van beroep zich heeft geconformeerd aan het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) door te onderzoeken of het mogelijk was om binnen de categorie van de „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” een homogene subcategorie van waren te onderscheiden die zelfstandig kan worden bekeken. De kamer van beroep zou evenwel een dergelijke subcategorie niet hebben kunnen identificeren omdat deze categorie slechts één type van waren bevat, in dit geval televisietoestellen. Het EUIPO voegt toe dat verzoekster een dergelijke subcategorie ook niet heeft voorgesteld.

29      Daaraan voegt het EUIPO toe dat, door in de categorie „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld”, behalve televisietoestellen, ook filmprojectoren evenals dvd- en videospelers op te nemen, een „alternatieve uitlegging” van de betekenis van de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” kan worden verkregen Het EUIPO meent echter dat die drie types van waren niet voldoende onderscheiden zijn om coherente categorieën of subcategorieën te kunnen zijn, die zelfstandig kunnen worden bekeken. Anders gezegd, het is niet mogelijk om significante onderverdelingen te maken binnen de categorie van de „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld”. Bijgevolg heeft het bewijs van het normaal gebruik van het litigieuze merk voor televisietoestellen, filmprojectoren evenals dvd- en videospelers betrekking op de gehele bovenvermelde categorie. Dienaangaande merkt het EUIPO op dat de kamer van beroep in punt 41 van de eerste beslissing heeft vastgesteld dat een normaal gebruik van het litigieuze merk was bewezen voor projectoren en draagbare dvd-spelers.

30      Opgemerkt moet worden dat de rechtspraak reeds het belang heeft onderstreept van het beginsel van het gezag van gewijsde zowel in de rechtsorde van de Unie als in de nationale rechtsorden. Ter verzekering zowel van de stabiliteit van het recht en de rechtsbetrekkingen als van een goede rechtsbedeling is het immers van belang dat rechterlijke beslissingen die definitief zijn geworden nadat de beschikbare rechtsmiddelen zijn uitgeput of na afloop van de voor deze rechtsmiddelen gestelde termijnen, niet meer in geding kunnen worden gebracht (zie arrest van 19 april 2012, Artegodan/Commissie, C‑221/10 P, EU:C:2012:216, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Dienaangaande heeft het Hof enerzijds geoordeeld dat het gezag van gewijsde alleen geldt voor de punten, feitelijk en rechtens, die in de betrokken rechterlijke beslissing daadwerkelijk of noodzakelijkerwijs zijn beslecht en anderzijds dat dit gezag niet alleen geldt voor het dictum van die beslissing, maar ook voor de overwegingen die de noodzakelijke steun bieden aan het dictum en er daardoor onlosmakelijk mee verbonden zijn (zie arrest van 19 april 2012, Artegodan/Commissie, C‑221/10 P, EU:C:2012:216, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Aangaande de waren aan de orde in de eerste beslissing – met uitzondering van de „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld”, te weten de „luidsprekers”, de „klankkasten”, de „geluidsversterkers”, de „computers”, de „videoschermen”, de „televisietoestellen” en de „platenspelers” – volgt uit het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) dat het Gerecht de in de eerste beslissing vermelde vaststelling van de kamer van beroep heeft bevestigd dat het bewijs van het normaal gebruik van het litigieuze merk voor deze waren is geleverd. Deze conclusie wordt in onderhavige zaak trouwens op geen enkele manier opnieuw ter discussie gesteld.

33      Aangaande de „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” volgt uit de punten 63 tot en met 68 van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) dat het Gerecht heeft geoordeeld dat deze uitdrukking geen nauwkeurige en afgebakende categorie van waren aanduidde – zoals de kamer van beroep in punt 46 van de eerste beslissing vermeldde – maar een ruime categorie van audiovisuele en elektronische waren. Bijgevolg heeft het Gerecht, met toepassing van de in punt 61 van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) geciteerde rechtspraak, in punt 68 van hetzelfde arrest beslist dat het bewijs van het normaal gebruik van het litigieuze merk voor die apparaten niet was geleverd.

34      Rekening houdend met de gevolgen van de in de hogergenoemde punten 32 en 33 vermelde overwegingen en vaststellingen, heeft het Gerecht in punt 69 van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) en in punt 1 van het dictum van hetzelfde arrest geoordeeld dat de eerste beslissing moest worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring van het litigieuze merk voor „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” werd verworpen.

35      Het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) is definitief geworden aangezien ertegen geen hogere voorziening is ingesteld, zodat het gezag van gewijsde heeft verworven. Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de vaststellingen van het Gerecht in het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) over de draagwijdte van de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” en het gebrek aan bewijs van het normaal gebruik van het litigieuze merk voor deze apparaten (zie punt 33 hierboven), essentieel waren om als grondslag te dienen voor punt 1 van het dictum van dat arrest dat de eerste beslissing gedeeltelijk heeft vernietigd. Bijgevolg vallen zij onder het gezag van gewijsde van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) en moeten zij als definitief beslist worden beschouwd.

36      Overigens kwam het aan het EUIPO toe om overeenkomstig artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009 de maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950).

37      Volgens vaste rechtspraak werkt een vernietigingsarrest ex tunc en ontneemt het dus met terugwerkende kracht aan de vernietigde handeling haar gelding [zie arrest van 25 maart 2009, Kaul/BHIM – Bayer (ARCOL), T‑402/07, EU:T:2009:85, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

38      Uit diezelfde rechtspraak blijkt tevens dat, om zich te voegen naar een vernietigingsarrest en hieraan volledig uitvoering te geven, de instelling die de vernietigde handeling heeft vastgesteld, niet alleen het dictum moet naleven, maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden in die zin dat zij onontbeerlijk zijn om de juiste betekenis van het dictum te bepalen. Het zijn immers deze rechtsoverwegingen die allereerst aangeven welke bepaling precies als onwettig wordt beschouwd, en vervolgens wat precies de redenen zijn van de in het dictum vastgestelde onwettigheid en waarmee de betrokken instelling bij de vervanging van de vernietigde handeling rekening moet houden [arresten van 13 april 2011, Safariland/BHIM – DEF-TEC Defense Technology (FIRST DEFENSE AEROSOL PEPPER PROJECTOR), T‑262/09, EU:T:2011:171, punt 41, en 8 juni 2017, Bundesverband Deutsche Tafel/EUIPO – Tiertafel Deutschland (Tafel), T‑326/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:380, punt 19].

39      In de onderhavige zaak moet worden vastgesteld dat de kamer van beroep correct uitvoering heeft gegeven aan het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) door in punt 14 van de bestreden beslissing te verklaren dat de eerste beslissing definitief was aangaande de „luidsprekers”, de „klankkasten”, de „geluidsversterkers”, de „computers”, de „videoschermen”, de „televisietoestellen” en de „platenspelers” en dat het normaal gebruik van het litigieuze merk voor deze waren was aangetoond.

40      De kamer van beroep heeft eveneens correct uitvoering gegeven aan het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950), door in punt 13 van de bestreden beslissing te oordelen dat ten gevolge van de gedeeltelijke vernietiging door het Gerecht van de eerste beslissing, het haar toekwam een nieuwe beslissing te nemen aangaande „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” daar het bij haar door verzoekster ingestelde beroep opnieuw aanhangig was geworden net voor dit aspect van de zaak.

41      Daarentegen heeft de kamer van beroep in de bestreden beslissing het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950), duidelijk geschonden door – geheel in strijd met de met gezag van gewijsde beklede vaststellingen van het Gerecht (zie punt 35 hierboven) – te verklaren dat de uitdrukking „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld” een duidelijke en nauwkeurige inhoud heeft en slechts één type van waren omvat, te weten televisietoestellen, en door daaruit af te leiden dat het bewijs van het normaal gebruik was geleverd voor „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld”. Het is dus ook geheel in strijd met punt 1 van het dictum van het arrest van 10 december 2015, Vieta (T‑690/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:950) – dat zelf ook onder het gezag van gewijsde valt (zie punt 35 hierboven) – dat de vierde kamer van beroep verzoeksters beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling van 23 augustus 2013 heeft verworpen. Zodoende heeft zij de afwijzing van de vordering tot vervallenverklaring van het litigieuze merk voor „apparaten voor het weergeven van geluid of beeld”, zoals beslist door de nietigheidsafdeling in haar bovengenoemde beslissing en vervolgens door de tweede kamer van beroep in de eerste beslissing, opnieuw bevestigd.

42      Hieruit volgt dat het eerste middel dat is ontleend aan schending van artikel 65, lid 6, van verordening nr. 207/2009, gegrond is.

43      De bestreden beslissing moet dus worden vernietigd zonder dat het nodig is het tweede middel te onderzoeken.

 Kosten

44      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien het EUIPO in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig verzoeksters vordering te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 4 oktober 2016 (zaak R 1010/20164) inzake een vervalprocedure tussen Sony Computer Entertainment Europe Ltd en Marpefa, SL wordt vernietigd.

2)      Het EUIPO wordt verwezen in de kosten.

Collins

Kancheva

Passer

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 februari 2018.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.