Language of document : ECLI:EU:F:2008:83

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Derde kamer)

24 juni 2008

Zaak F‑84/07

Agim Islamaj

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Voormalige tijdelijk functionarissen wier bezoldiging ten laste van onderzoekskredieten komt – Bevordering – Schrapping van reeds verzamelde aantal punten – Overgang van ambtenaar van onderzoeksdeel naar huishoudelijk deel van algemene begroting”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot vaststelling door het Gerecht van de onwettigheid van artikel 2 van het besluit van de Commissie van 16 juni 2004, gewijzigd bij besluit van 20 juli 2005, betreffende de modaliteiten voor de bevorderingsprocedure van ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van het krediet „Onderzoek” van de algemene begroting alsmede tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie om de 38,5 punten die verzoeker als tijdelijk functionaris reeds had verzameld te schrappen en van het besluit om hem in het kader van de bevorderingsronde 2006 niet tot de rang AST 5 te bevorderen en, voor zover nodig, van het besluit tot verwerping van het beroep dat hij bij het bevorderingscomité had ingesteld.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoeker zal twee derde van zijn eigen kosten dragen. De Commissie zal naast haar eigen kosten een derde van de kosten van verzoeker dragen.

Samenvatting

1.      Procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Verschoonbare dwaling – Begrip

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Beroep – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Conclusies die geen eigen middel of argument inhouden, maar verband houden met andere conclusies – Ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35)

3.      Ambtenaren – Vacature – Voorziening door middel van bevordering of overplaatsing – Kennisgeving van vacature op grond waarvan niet vooraf kan worden bepaald welk instrument wordt gebruikt – Sollicitatie die moet worden uitgelegd als verzoek om overplaatsing of bevordering

(Ambtenarenstatuut, art. 29, lid 1, sub a, en 45)

4.      Procedure – Kosten – Compensatie – Uitzonderlijke redenen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 87, lid 3, eerste alinea; besluit 2004/752 van de Raad, art. 3, lid 4)

1.      In het kader van de beroepstermijnen moet het begrip verschoonbare dwaling eng worden uitgelegd en kan het slechts betrekking hebben op uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer de betrokken instelling zich aldus heeft gedragen, dat dit gedrag alleen of in doorslaggevende mate bij een justitiabele te goeder trouw, die alle zorgvuldigheid aan de dag legt die van een persoon met normale kennis van zaken mag worden verwacht, tot een begrijpelijk misverstand heeft geleid. In een dergelijk geval kan de administratie immers geen beroep doen op haar eigen schending van het rechtszekerheids‑ en het vertrouwensbeginsel, die de oorzaak was van de dwaling van de justitiabele.

De ambtenaar die overeenkomstig de aanwijzingen van de op personeelsgebied bevoegde directeur-generaal nalaat om bij het tot aanstelling bevoegd gezag rechtstreeks een klacht in te dienen tegen het voor hem bezwarend besluit, doch in plaats daarvan beroep instelt bij het bevorderingscomité, ofschoon dat besluit niet genomen is in het kader van de bevorderingsronde, en die na de verwerping van dat beroep te laat de klacht indient, kan zich ter rechtvaardiging van de te late instelling van zijn beroep beroepen op een verschoonbare dwaling.

(cf. punten 39‑41 en 44)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 29 mei 1991, Bayer/Commissie, T‑12/90, Jurispr. blz. II‑219, punt 29; 27 september 2007, Pelle en Konrad/Raad en Commissie, T‑8/95 en T‑9/95, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 93

2.      In het kader van een door een ambtenaar ingesteld beroep volstaat de omstandigheid dat conclusies niet vergezeld gaan van enig eigen middel of argument op zich niet om te concluderen dat die conclusies niet-ontvankelijk zijn, indien uit het dossier blijkt dat zij, gelet op het feit dat zij verband houden met andere conclusies van het beroep, op grond daarvan kunnen worden aanvaard.

(cf. punt 47)

3.      Gelet op de verschillende mogelijkheden die artikel 29, lid 1, sub a, van het Statuut het tot aanstelling bevoegd gezag biedt om in een vacant ambt te voorzien, kunnen de sollicitaties naar vacante ambten binnen een instelling die afkomstig zijn van de ambtenaren van diezelfde instelling niet van meet af aan als verzoeken om overplaatsing worden aangemerkt. Een sollicitatie van een ambtenaar naar een vacant ambt bij die instelling moet echter worden opgevat als een verzoek om overplaatsing of bevordering wanneer de kennisgeving van vacature weliswaar de mogelijkheid van aanstelling overeenkomstig artikel 45 bis van het Statuut uitsluit, doch daaruit niet kan worden opgemaakt of het ambt op de ene of op de andere manier zal worden vervuld en uit de indeling van dat ambt evenmin beslissende aanwijzingen daarvoor kunnen worden afgeleid.

Een dergelijke sollicitatie, die een verzoek om overplaatsing inhoudt, ook al is het niet daartoe beperkt, valt onder de bepalingen van het besluit van de Commissie betreffende de modaliteiten voor de bevorderingsprocedure van ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van het krediet „Onderzoek” van de algemene begroting, volgens welke de ambtenaren die voorheen als tijdelijk functionarissen werden betaald uit de onderzoekskredieten, niet de bevorderingspunten behouden die zij vóór hun aanstelling als ambtenaar op proef in de rang hebben behaald, wanneer zij binnen twee jaar na de datum van hun aanstelling op hun verzoek worden overgeplaatst naar een ambt dat onder het huishoudelijk deel van de algemene begroting valt.

(cf. punten 53, 54, 74, 75 en 77‑79)

4.      Een instelling die op ongerechtvaardigde wijze de ontvankelijkheid van een beroep betwist kan, ook al wordt zij in het gelijk gesteld, in een deel van de kosten van de verzoeker worden verwezen.

(cf. punten 87 en 88)