Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 21 mei 2019 – Unipack AD / Direktor na Teritorialna direktsia „Dunavska” kam Agentsia „Mitnitsi”, Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Balgaria
(Zaak C-391/19)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Varhoven administrativen sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Unipack AD
Verwerende partijen: Direktor na Teritorialna direktsia „Dunavska” kam Agentsia „Mitnitsi”, Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Balgaria
Prejudiciële vraag
Is er sprake van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/24461 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie, die een grondslag vormen voor de verlening overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het douanewetboek van de Unie van een vergunning met terugwerkende kracht voor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming krachtens artikel 254 van het douanewetboek van de Unie met betrekking tot goederen die zijn ingevoerd vóór de datum van aanvaarding van de aanvraag voor een dergelijke vergunning, in de volgende omstandigheden: om te beginnen is de geldigheid van de aan de houder van de desbetreffende regeling voor deze goederen afgegeven BTI-beschikking verstreken wegens een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur; verder zijn gedurende een periode (van ongeveer 10 maanden) tussen het verstrijken van de geldigheid van de BTI-beschikking en de invoer waarvoor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming is aangevraagd, in een aantal (negen) gevallen goederen ingevoerd zonder dat de douaneautoriteiten de opgegeven code van de gecombineerde nomenclatuur hebben gecorrigeerd, en ten slotte zijn de goederen gebruikt voor een van antidumpingrecht vrijgesteld doeleinde?
____________
1 PB 2015, L 343, blz. 1.