Language of document : ECLI:EU:F:2009:129

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

29 september 2009

Zaak F‑102/07

Petrus Kerstens

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsrondes 2004, 2005 en 2006 – Toekenning van gratificatiepunten – Gratificatiepunten toegekend door directeuren-generaal – Gratificatiepunten ter erkenning van werk verricht in belang van instelling – Non-discriminatiebeginsel – Motiveringsplicht”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Kerstens vraagt om nietigverklaring van: het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van 23 november 2005 om hem in het kader van de bevorderingsronde 2004 drie gratificatiepunten toe te kennen die ter beschikking staan van elk directoraat-generaal (hierna: „PPDG”), in casu het Bureau „Afwikkeling en beheer van individuele rechten” (Mededelingen van de administratie nr. 85‑2005 van 23 november 2005); het besluit van het TABG van 23 november 2005 om hem in het kader van de bevorderingsronde 2005 nul PPDG toe te kennen (Mededelingen van de administratie nr. 85/2005); het besluit van het TABG van 17 november 2006 om hem in het kader van de bevorderingsronde 2006 nul PPDG toe te kennen (Mededelingen van de administratie nr. 55/2006 van 17 november 2006); het besluit van het TABG van 17 november 2006 om hem in het kader van de bevorderingsronde 2006 nul gratificatiepunten toe te kennen ter erkenning van het werk dat in het belang van de instelling is verricht (Mededelingen van de administratie nr. 55/2006), en het besluit van het TABG van 15 juni 2007 tot afwijzing van de klachten van 16 respectievelijk 22 februari 2007.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Modaliteiten – Bij Commissie ingevoerd systeem – Verdeling van gratificatiepunten binnen directoraten-generaal

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Modaliteiten – Bij Commissie ingevoerd systeem – Verdeling van gratificatiepunten – Criteria

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

1.      Zoals blijkt uit artikel 5, lid 1, van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 45 van het Statuut, beogen deze bepalingen de ambtenaren te belonen die het meest verdienstelijk worden geacht en met name de ambtenaren die hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van resultaten die verder gaan dan hun individuele doelstellingen of die bij de uitoefening van hun taken bijzondere inspanningen hebben geleverd of opmerkelijke resultaten hebben verkregen, hetgeen uit hun loopbaanontwikkelingsrapport blijkt. De „hogere” gratificatiepunten die ter beschikking van elk directoraat-generaal zijn gesteld, namelijk de punten 6 tot en met 10, worden volgens artikel 5, lid 2, van de algemene uitvoeringsbepalingen voorbehouden aan de ambtenaren met de beste prestaties, die blijk hebben gegeven van hun uitzonderlijke verdienste, terwijl de „lagere” gratificatiepunten, namelijk de punten 0 tot en met 4, volgens diezelfde bepaling worden verdeeld onder de andere ambtenaren die op grond van de criteria van de algemene uitvoeringsbepalingen verdienstelijk worden geacht.

De toekenning van gratificatiepunten moet dus gebaseerd zijn op overwegingen verband houdende met de bijzondere verdiensten van de betrokken ambtenaren, waarbij de „hogere” gratificatiepunten zijn voorbehouden aan ambtenaren die blijk hebben gegeven van uitzonderlijke verdiensten.

Hieruit volgt dat een directeur-generaal bij de toekenning van de „hogere” gratificatiepunten op geen enkele wijze verplicht is, de volledige hem ter beschikking staande hoeveelheid op te gebruiken.

Artikel 5, lid 3, van de algemene uitvoeringsbepalingen, volgens hetwelk elk directoraat-generaal in beginsel de hem ter beschikking staande hoeveelheid gratificatiepunten volledig opgebruikt, preciseert echter in een voetnoot dat deze bepaling niet afdoet aan het beginsel dat de verdiensten in de tijd worden beoordeeld, met name in kleine groepen werknemers waarin het gerechtvaardigd kan zijn dat er sprake is van niet-gebruikte gratificatiepunten.

(cf. punten 65‑68)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 oktober 2006, Buendía Sierra/Commissie, T‑311/04, Jurispr. blz. II‑4137, punt 290; 3 mei 2007, Crespinet/Commissie, T‑261/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑0000 en II‑A‑2‑0000, punt 57; 1 april 2009, Valero Jordana/Commissie, T‑385/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑0000 en II‑A‑2‑0000, punt 130

2.      Ook al kan de diensttijd in de rang subsidiair een rol spelen bij de toekenning van ter beschikking van elk directoraat-generaal gestelde gratificatiepunten aan ambtenaren met gelijkwaardige verdiensten wanneer er onvoldoende punten zijn, het criterium van de verdienste blijft doorslaggevend. Het zou in strijd zijn met artikel 45 van het Statuut en met artikel 5 van de door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van voormeld artikel 45 om bij het besluit tot toekenning van gratificatiepunten de diensttijd een doorslaggevende rol te laten spelen. Overigens verwijst voormeld artikel 5 op geen enkele wijze naar de diensttijd in de rang als criterium voor de toekenning van gratificatiepunten.

(cf. punt 140)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 4 juli 2007, Lopparelli/Commissie, T‑502/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑0000 en II‑A‑2‑0000, punt 89; Valero Jordana/Commissie, reeds aangehaald, punt 145