Language of document : ECLI:EU:C:2010:273

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

V. TRSTENJAK

van 18 mei 2010 (1)

Zaak C‑585/08

Peter Pammer

tegen

Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG

en

Zaak C‑144/09

Hotel Alpenhof GesmbH

tegen

Oliver Heller

[verzoek van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 15, leden 1, sub c, en 3 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft – Toegankelijkheid van een website op internet – Overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden – Reis per vrachtschip”







Inhoud


I – Inleiding

II – Rechtskader

A – Verordening nr. 44/2001

B – Rome-I-verordening

C – Richtlijn 90/314

III – Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen

A – Zaak Pammer

B – Zaak Hotel Alpenhof

IV – Procesverloop voor het Hof

V – Argumenten van partijen

A – Overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden (eerste vraag in de zaak Pammer)

B – Het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft (tweede vraag in de zaak Pammer; vraag in de zaak Hotel Alpenhof)

C – De rol van de tussenpersoon (zaak Pammer)

VI – Beoordeling door de advocaat-generaal

A – Inleiding

B – Overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden (eerste vraag in de zaak Pammer)

C – Het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft (tweede vraag in de zaak Pammer; vraag in de zaak Hotel Alpenhof)

1. Voorwaarden voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

a) Sluiting van een overeenkomst

b) Het sluiten van een consumentenovereenkomst die onder de commerciële of beroepsactiviteiten van de ondernemer valt

c) Ontplooiing van activiteiten in de lidstaat van de consument of het richten van activiteiten op die lidstaat

2. Uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

a) Grammaticale, teleologische, historische en systematische uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

b) Criteria om vast te stellen of de ondernemer zijn activiteit „richt” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

c) De vraag van de toelaatbaarheid van een uitdrukkelijke uitsluiting van het richten van een activiteit op bepaalde lidstaten

3. Conclusie

VII – Conclusie

I –    Inleiding

1.        In de onderhavige zaken gaat het om de uitlegging van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(2) (hierna: „verordening nr. 44/2001”). De belangrijkste vraag die deze zaken opwerpen is, welke uitleg moet worden gegeven aan artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, of, preciezer gezegd, aan de formulering dat een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, deze activiteiten „richt” (ausrichtet, dirige, directs) op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat. De nationale rechter stelt namelijk zowel in de zaak Hotel Alpenhof als in de zaak Pammer de vraag of er reeds sprake is van het richten van commerciële of beroepsactiviteiten op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer in die lidstaat een internetsite kan worden geraadpleegd. Daarnaast wordt in de zaak Pammer ook de vraag opgeworpen of een (toeristische) reis per vrachtschip kan gelden als overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001.

2.        Het Hof zal in de onderhavige zaken overigens niet voor het eerst uitleg geven aan artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001(3), maar wel voor het eerst aan het begrip „richten” van commerciële of beroepsactiviteiten op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. In de literatuur bestaat al enige tijd aandacht voor de problematiek van de uitlegging van dit begrip(4), maar ook de rechterlijke instanties in enkele lidstaten zijn al in de gelegenheid geweest het begrip uit te leggen.(5) De uitlegging van dit begrip is met name van belang voor de situatie waarin de activiteit via internet wordt gericht op de lidstaat van de consument, aangezien een dergelijke activiteit enkele specifieke kenmerken vertoont die bij de uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 in aanmerking moeten worden genomen. De bijzonderheid van internet is dat consumenten websites van de ondernemer in principe overal ter wereld kunnen raadplegen; een zeer ruime uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” zou ertoe leiden dat alleen al het openen van een website betekent dat de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. Bij de uitlegging van dit begrip moet derhalve een afweging worden gemaakt tussen de bescherming van de consument, die zich volgens verordening nr. 44/2001 kan beroepen op bijzondere bevoegdheidsregels, en de gevolgen voor de ondernemer, voor wie deze bijzondere bevoegdheidsregels alleen kunnen gelden wanneer hij er bewust voor gekozen heeft zijn activiteiten te richten op de lidstaat van de consument.

3.        Vooraf wil ik nog benadrukken dat zich met de ontwikkeling van nieuwe vormen van communicatie en van nieuwe manieren waarop overeenkomsten worden gesloten, ook nieuwe rechtsvragen voordoen. Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is een goed voorbeeld van een reactie op deze ontwikkeling, aangezien het, anders dan artikel 13, lid 1, punt 3, van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „Executieverdrag”)(6), in zijn formulering rekening houdt met nieuwe communicatiemiddelen en de ontwikkeling van de elektronische handel, waardoor het de consumentenbescherming op een breder terrein waarborgt. Doordat consumenten onder verordening nr. 44/2001 ook bij een via internet gesloten overeenkomst in hun woonstaat eisend of verwerend kunnen optreden, is deze bepaling wel aangepast aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën, doch heeft dit tegelijkertijd geleid tot nieuwe vragen over de uitlegging ervan. Een van deze vragen betreffende de uitlegging van verordening nr. 44/2001 zal het Hof in de onderhavige zaken moeten beantwoorden.

II – Rechtskader

A –    Verordening nr. 44/2001

4.        Artikel 2 in hoofdstuk II („Bevoegdheid”), afdeling 1 („Algemene bepalingen”), van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

„1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.

[...]”

5.        Artikel 5 in hoofdstuk II, afdeling 2 („Bijzondere bevoegdheid”), van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

[...]”

6.        De artikelen 15 en 16 in hoofdstuk II, afdeling 4 („Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten”), bepalen:

„Artikel 15

1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer

a) het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

b) het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken,

c) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

[...]

3. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.

Artikel 16

1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.

2. De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.

[...]”

B –    Rome-I-verordening

7.        In punt 24 van de considerans van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)(7) (hierna: „Rome-I-verordening”) staat:

„Wat met name consumentenovereenkomsten betreft, moet de collisieregel het mogelijk maken de kosten te drukken voor de beslechting van consumentengeschillen, waarbij het vaak gaat om geringe vorderingen, en rekening te houden met de evolutie van de technieken voor verkoop op afstand. Om consistent te zijn met verordening (EG) nr. 44/2001 moet worden verwezen naar het criterium van „activiteiten gericht op” als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming, en moet dit criterium in verordening (EG) nr. 44/2001 en deze verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd; daarbij moet worden gepreciseerd dat de Raad en de Commissie in een gezamenlijke verklaring over artikel 15 van verordening (EG) nr. 44/2001 hebben gesteld dat het voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, ‚niet volstaat dat een onderneming haar activiteiten richt op een lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere lidstaten, met inbegrip van die lidstaat; daartoe dient in het kader van die activiteiten daadwerkelijk een overeenkomst gesloten te zijn’. In deze verklaring wordt er ook aan herinnerd dat ‚het feit dat een internetsite toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, ongeacht de middelen die daartoe zijn gebruikt. De taal en de munteenheid die op de internetsite worden gebruikt, doen in dat opzicht niet ter zake’.”

C –    Richtlijn 90/314

8.        Artikel 2 van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten(8) (hierna: „richtlijn 90/314”) bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. ‚pakket’: de van tevoren georganiseerde combinatie van niet minder dan twee van de volgende diensten, welke voor een gezamenlijke prijs wordt verkocht of ten verkoop aangeboden en een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting behelst:

(a) vervoer,

(b) logies,

(c) andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken.

Afzonderlijke facturering van diverse onderdelen van een zelfde pakket ontslaat de organisator of de doorverkoper niet van de verplichtingen van deze richtlijn;

[...]”

III – Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen

A –    Zaak Pammer

9.        Het hoofdgeding tussen Pammer (verzoeker), woonachtig in Oostenrijk, en Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG (verweerster), gevestigd in Duitsland, betreft de restitutie van het restant van het bedrag dat Pammer heeft betaald voor een reis per vrachtschip waaraan hij niet heeft deelgenomen.

10.      Pammer boekte bij Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG een reis per vrachtschip voor twee personen van Triëst naar het Verre Oosten, vertrekdatum eind januari 2007, voor een totaalprijs van 8 510 EUR. Hij boekte de reis via de als tussenpersoon optredende vennootschap Internationale Frachtschiffreisen Pfeiffer GmbH, die is gevestigd in Duitsland en zulke reizen via een website ook op de Oostenrijkse markt aanbiedt.

11.      De beschrijving van het schip en de reis op de website van de tussenpersoon stemde niet overeen met de feiten. In plaats van de geboekte tweepersoonshut was er slechts een eenpersoonshut beschikbaar, waarvan de ventilatie defect was. In afwijking van de informatie op de website ontbraken op het schip onder meer een buitenzwembad, een sportzaal, een functionerend televisietoestel en een zit- of liggelegenheid aan dek. Ook bleek het slechts bij uitzondering mogelijk om aan wal te gaan. Pammer weigerde daarom de reis te aanvaarden. Aangezien Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG slechts een deel van de reeds betaalde reissom restitueerde, stelde Pammer bij de Oostenrijkse rechter een vordering in tot betaling van het resterende bedrag van 5 294 EUR. Verweerster bestreed in een exceptie de internationale en relatieve bevoegdheid van de aangezochte rechter.

12.      De rechter in eerste aanleg verklaarde zich internationaal en relatief bevoegd. Hij besliste dat de in geding zijnde overeenkomst een consumenten- respectievelijk een pakketreisovereenkomst was en dat de als tussenpersoon opgetreden vennootschap Internationale Frachtschiffreisen Pfeiffer GmbH via de website haar reclameactiviteiten in Oostenrijk ook voor verweerster ontplooide. De rechter in hoger beroep verklaarde het beroep van Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG gegrond, verklaarde zich onbevoegd en wees de eis af. Pammer stelde tegen de uitspraak van de rechter in hoger beroep een beroep tot „Revision” in bij het Oberste Gerichtshof (hierna: „verwijzende rechter”).

13.      De verwijzende rechter uit in zijn verwijzingsbeschikking onzekerheid over de toe te passen criteria voor de kwalificatie van een overeenkomst als overeenkomst inzake een „pakketreis” en benadrukt dat in de onderhavige zaak niet duidelijk is in hoeverre de situatie vergelijkbaar is met een cruise, die volgens de heersende mening als „pakketreis” moet worden geclassificeerd. Indien het in het onderhavige geval om een overeenkomst inzake een pakketreis gaat en de bevoegdheid door artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 wordt geregeld, moet volgens de verwijzende rechter worden verduidelijkt onder welke voorwaarden ervan moet worden uitgegaan dat de partij die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, haar activiteiten richt op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. De verwijzende rechter merkt in dit verband op dat de lagere rechters in deze zaak niet nader hebben vastgesteld op welke wijze de overeenkomst tot stand is gekomen. Ook hebben zij volgens hem niets vastgesteld over de aard en intensiteit van de samenwerking tussen verweerster en de tussenpersoon.

14.      Gelet op deze omstandigheden heeft de verwijzende rechter bij beschikking van 6 november 2008 de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„Is een ‚reis per vrachtschip’ een pakketreis in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001?

Zo ja: Is er reeds sprake van het ‚richten’ van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer een website van een tussenpersoon via internet kan worden geraadpleegd?”

B –    Zaak Hotel Alpenhof

15.      Het hoofdgeding tussen Hotel Alpenhof GesmbH (verzoekster), gevestigd in Oostenrijk, en Heller (verweerder), woonachtig in Duitsland, betreft de betaling van een bedrag van 5 248,30 EUR voor de gebruikmaking van hoteldiensten.

16.      Via de website van het hotel, die ook in Duitsland kan worden geraadpleegd, stelde verweerder zich op de hoogte van het aanbod. De aanvraag van verweerder met het oog op een kamerreservering voor meerdere personen voor de periode van 29 december 2007 tot 5 januari 2008, het aanbod van verzoekster en de aanvaarding van dit aanbod door verweerder vonden plaats per e-mail, waarbij tussen partijen niet in geding is dat het e-mailadres op de website stond vermeld. Verweerder maakte in de genoemde periode gebruik van de diensten van het hotel, maar vertrok vervolgens zonder te betalen; hij had alleen een aanbetaling gedaan van 900 EUR. Derhalve stelde verzoekster een vordering in tot betaling van het resterende bedrag.

17.      In het hoofdgeding bestreed verweerder in een exceptie de internationale en relatieve bevoegdheid van de aangezochte rechter, stellende dat hij als consument alleen voor een gerecht in Duitsland kan worden opgeroepen. De rechters in eerste aanleg en in hoger beroep verklaarden zich internationaal onbevoegd en wezen de eis af. Verzoekster stelde vervolgens beroep tot „Revision” in bij de verwijzende rechter.

18.      Gelet op deze omstandigheden heeft de verwijzende rechter bij beschikking van 26 maart 2009 de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is er reeds sprake van het ‚richten’ van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 44/2001, wanneer de website van de wederpartij van de consument op internet kan worden geraadpleegd?”

IV – Procesverloop voor het Hof

19.      De verwijzingsbeschikking in de zaak Pammer is op 24 december 2008 ingekomen ter griffie van het Hof, die in de zaak Hotel Alpenhof op 24 april 2009. De Oostenrijkse, de Tsjechische en de Luxemburgse regering alsmede de Commissie hebben in beide zaken tijdens de schriftelijke behandeling opmerkingen ingediend. Pammer alsook de Poolse en de Italiaanse regering hebben alleen in de zaak Pammer opmerkingen ingediend, Hotel Alpenhof, de Nederlandse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alleen in de zaak Hotel Alpenhof. Ter terechtzitting van 16 maart 2010 zijn Pammer, Hotel Alpenhof, Heller, de Oostenrijkse, de Tsjechische en de Nederlandse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie in hun opmerkingen gehoord en hebben zij vragen van het Hof beantwoord.

V –    Argumenten van partijen

A –    Overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden (eerste vraag in de zaak Pammer)

20.      Naar de mening van Pammer, de Oostenrijkse, de Tsjechische, de Italiaanse, de Luxemburgse en de Poolse regering alsmede de Commissie valt een overeenkomst die niet alleen een meerdaagse reis, maar ook logies en andere diensten behelst, onder de „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001.

21.      Volgens Pammer, de Oostenrijkse, de Tsjechische en de Italiaanse regering alsmede de Commissie worden met de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” „pakketreizen” bedoeld in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314. Zij baseren hun mening op de Rome-I-verordening, die volgens hen in artikel 6, lid 4, sub b, een overeenkomstige bepaling bevat die expliciet verwijst naar de definitie in richtlijn 90/314. Ook de Commissie verwees volgens hen in haar toelichting van het voorstel voor verordening nr. 44/2001(9) wat de uitlegging van artikel 15, lid 3, betreft naar de definitie van „pakketreis” in de zin van richtlijn 90/314.

22.      Volgens de Luxemburgse en de Poolse regering is er echter geen reden om aan te knopen bij de definitie in richtlijn 90/314, want de wetgever had in verordening nr. 44/2001 ook rechtstreeks naar deze richtlijn kunnen verwijzen of de terminologie daarvan kunnen overnemen.

B –    Het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft (tweede vraag in de zaak Pammer; vraag in de zaak Hotel Alpenhof)

23.      Pammer, Heller, de Oostenrijkse, de Tsjechische, de Italiaanse en de Poolse regering alsook de Commissie benadrukken dat het doel van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is gelegen in de bescherming van de consument, en stellen een ruime uitlegging voor van de uitdrukking „op die lidstaat gerichte activiteiten”.

24.      Heller is van oordeel dat het begrip „richten” ruim moet worden uitgelegd. Dat volgt naar zijn mening al uit de tekst van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, volgens welke een ondernemer zijn activiteiten „met ongeacht welke middelen” kan richten op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Los van de vraag of het om een interactieve of passieve website gaat, kan de ondernemer volgens Heller zijn activiteiten via een website op een lidstaat richten, wanneer hij op die site zijn producten en diensten presenteert en ze daarmee dus aanbiedt aan de consument. Een ruime uitlegging van het „richten van een activiteit” heeft volgens hem ook geen nadelige gevolgen voor de interne markt, maar moedigt de consumenten aan tot grensoverschrijdende internettransacties, aangezien zij weten dat zij een vordering kunnen instellen en kunnen worden opgeroepen in de lidstaat van hun woonplaats.

25.      Volgens de Oostenrijkse regering is niet vereist dat de op internet beschikbare informatie aan de oorsprong van de sluiting van de overeenkomst lag. Het bewijs van een causaal verband is wellicht moeilijk te leveren, en het zou in strijd kunnen zijn met de rechtszekerheid wanneer men een dergelijk bewijs vraagt. De wijze waarop de overeenkomst is gesloten (op afstand of persoonlijk) zou geen rol mogen spelen. De ondernemer moet er rekening mee houden dat hij in alle lidstaten voor een gerecht kan worden opgeroepen, tenzij hij uitdrukkelijk kenbaar maakt dat hij geen overeenkomsten sluit met consumenten die in bepaalde lidstaten woonplaats hebben. Anders dan in de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie(10) wordt betoogd, mag het feit dat er daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten, volgens de Oostenrijkse regering geen voorwaarde zijn voor het vaststellen van de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, aangezien zulks niet valt op te maken uit de tekst van dit artikel; bovendien zou dat, aldus de Oostenrijkse regering, in strijd zijn met de doelen van de verordening.

26.      Naar het oordeel van de Tsjechische regering is het enkele feit dat de website van de ondernemer op internet kan worden geraadpleegd, niet voldoende voor het vaststellen van de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, maar moet ook aan de voorwaarde zijn voldaan dat de overeenkomst onder de activiteiten van de ondernemer valt.

27.      Volgens de Italiaanse regering betekent het enkele feit dat de website van de ondernemer op internet kan worden geraadpleegd, nog niet dat deze zijn activiteit richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft; om aan dat criterium te voldoen moet ook aan de consument worden voorgesteld om een overeenkomst te sluiten, en moet deze ook daadwerkelijk worden gesloten. Dit moet worden beoordeeld met inachtneming van het beginsel van de goede trouw.

28.      Naar de mening van de Poolse regering moet de nationale rechter bij de beantwoording van de vraag of de ondernemer zijn activiteit richt op de lidstaat van de consument, onderzoeken of de website van de ondernemer de consument ertoe heeft gebracht de overeenkomst te sluiten en of een overeenkomst online kan worden gesloten. Het enkele bestaan van een website is volgens de Poolse regering niet voldoende om te kunnen spreken van het richten van een activiteit op de lidstaat van de consument. Bij de uitlegging van artikel 15 van verordening nr. 44/2001 moet – zoals blijkt uit het arrest Gabriel(11) in verband met de uitlegging van artikel 13, lid 1, punt 3, van het Executieverdrag – worden onderzocht of de sluiting van de overeenkomst in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, plaatsvond naar aanleiding van via de pers, radio, televisie, bioscoop of een catalogus verspreide reclame of naar aanleiding van een aanbod dat de consument persoonlijk is gedaan.

29.      Naar de opvatting van de Commissie volstaat het enkele feit dat een website toegankelijk is in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, niet voor de conclusie dat het om een activiteit gaat die gericht is op die lidstaat. Ook de loutere vermelding van het e-mailadres op de website is volgens de Commissie niet voldoende om te kunnen spreken van het richten van een activiteit in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001. Zou dit artikel zo worden uitgelegd dat er bij de vermelding van het e-mailadres reeds sprake is van het richten van een activiteit, dan zou met betrekking tot alle websites de bevoegdheid door dit artikel kunnen worden geregeld, aangezien vermelding van het e-mailadres volgens artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn inzake elektronische handel(12) verplicht is. De richtsnoeren inzake verticale beperkingen(13), waarin onderscheid wordt gemaakt tussen „actieve” en „passieve” verkoop, zijn volgens de Commissie voor de uitlegging van het „richten van een activiteit” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 niet relevant.

30.      De Commissie benadrukt voorts dat de nationale rechter met inachtneming van alle omstandigheden van het individuele geval moet beslissen of de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Volgens de Commissie zijn daarbij onder meer de volgende omstandigheden van belang: i) de aard van de bedrijfsactiviteit en de vormgeving van de website(14), ii) vermelding van het telefoonnummer met het internationale toegangsnummer, iii) een link naar een routeplanner en iv) de keuzemogelijkheid „zoeken/boeken”, waarmee de beschikbaarheid van kamers in een bepaalde periode kan worden opgevraagd.

31.      Naar de mening van Hotel Alpenhof, de Luxemburgse en de Nederlandse regering alsook de regering van het Verenigd Koninkrijk mag het „richten van een activiteit” niet ruim worden uitgelegd.

32.      Volgens Hotel Alpenhof is haar activiteit niet in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 gericht op een andere lidstaat. De website is niet interactief en biedt geen mogelijkheid voor directe boekingen. Haars inziens moet rekening worden gehouden met de kenmerken van internet, waardoor beperking van informatie tot Oostenrijks grondgebied onmogelijk is.

33.      De Luxemburgse regering waarschuwt voor de gevaren van een ruime uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001. Een dergelijke uitlegging zou ertoe kunnen leiden dat ondernemingen geen producten en diensten op de gemeenschappelijke markt meer aanbieden omdat zij potentieel in alle lidstaten in rechtsgeschillen kunnen worden betrokken, hetgeen de uitoefening van de fundamentele vrijheden zou bemoeilijken. In die situatie zouden ondernemingen duidelijk moeten maken dat hun producten of diensten niet bedoeld zijn voor consumenten in bepaalde lidstaten. Dat zou leiden tot een geografische beperking van het aanbod en een versnippering van de interne markt. De verplichting om precies aan te geven op de consumenten van welke lidstaat het producten- en dienstenaanbod zich richt, kan volgens de Luxemburgse regering ook in strijd zijn met artikel 20 van richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt(15), dat discriminatie van afnemers op grond van nationaliteit of verblijfplaats verbiedt. De toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 zou beperkt moeten blijven tot bijzondere gevallen waarin ondernemingen actief, individueel en doelgericht een bepaalde consument of een groep consumenten benaderen. Het online zetten van informatie, de toegankelijkheid van het aanbod en de mogelijkheid om via een website grensoverschrijdende transacties op de interne markt uit te voeren, vallen daar niet onder.

34.      De Nederlandse regering benadrukt dat bij de uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 een afweging moet worden gemaakt tussen de belangen van de consument, die wil bewerkstelligen dat het gerecht van zijn woonplaats bevoegd is, en de belangen van de ondernemer, die baat heeft bij de onbevoegdheid van dat gerecht, wanneer hij er niet bewust voor gekozen heeft zijn activiteiten ook op die lidstaat te richten of daar te ontplooien. Om te kunnen bepalen of een activiteit is gericht op de lidstaat van de consument, zijn volgens de Nederlandse regering de volgende criteria doorslaggevend: i) het opzetten van een interactieve website in plaats van een passieve website, waarop het e-mailadres van de ondernemer wordt vermeld, ii) het versturen van een e-mail aan de consument die hem op de website van de ondernemer attendeert, iii) het in rekening brengen van extra kosten aan consumenten uit bepaalde lidstaten (bijvoorbeeld verzendkosten), iv) het verlenen van een keurmerk dat in een bepaalde lidstaat wordt gebruikt, v) routebeschrijvingen vanuit bepaalde lidstaten naar de plaats waar de ondernemer werkzaam is, alsmede vi) vermelding van een servicenummer voor buitenlandse consumenten. De nationale rechter moet in elk individueel geval beoordelen of de ondernemer zijn activiteit richt op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft.

35.      Volgens de Nederlandse regering is het gebruik van een bepaalde taal of munteenheid of het opzetten van verscheidene websites met verschillende domeinnamen (bijvoorbeeld „.nl” of „.co.uk”) echter geen relevant criterium.

36.      Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk moeten bij de beoordeling of er sprake is van het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, de volgende criteria worden gehanteerd: i) het gebruik van websites om reclame doelbewust op onderdanen van andere lidstaten te richten, of uitdrukkelijke vermelding van onderdanen van andere lidstaten (bijvoorbeeld in de vorm van reacties van gebruikers van de producten en diensten), ii) het betalen van zoekmachines zodat zij in bepaalde landen de website van de onderneming als een van de links vermelden en iii) websites die zich via Europese portaalsites op consumenten in andere lidstaten richten; in die gevallen moeten de consumenten normaal gesproken hun woonplaats aangeven en worden op basis daarvan doorgeleid naar de desbetreffende website.

C –    De rol van de tussenpersoon (zaak Pammer)

37.      Omdat Pammer de reis had geboekt via een tussenpersoon, maken enkele partijen ook opmerkingen over de rol van deze tussenpersoon. De Tsjechische, de Luxemburgse, de Oostenrijkse en de Poolse regering zijn van oordeel dat het irrelevant is of de website door de tussenpersoon of door de ondernemer zelf wordt geëxploiteerd. De Commissie staat op het standpunt dat het sluiten van een overeenkomst via een tussenpersoon de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 niet in de weg staat indien de tussenpersoon namens de wederpartij heeft gehandeld en deze heeft ingestemd met de sluiting van de overeenkomst met de consument.

VI – Beoordeling door de advocaat-generaal

A –    Inleiding

38.      De onderhavige zaken stellen twee rechtsvragen aan de orde. Ten eerste in de zaak Pammer de vraag hoe de in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 genoemde overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden, moet worden uitgelegd. De consument sloot namelijk een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip naar het Verre Oosten, die niet alleen het vervoer, maar ook het verblijf omvatte. Dat roept de vraag op of hier sprake is van een overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.

39.      Ten tweede rijst in beide zaken, Pammer en Hotel Alpenhof, de vraag hoe het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid, sub c, van verordening nr. 44/2001 moet worden uitgelegd. Het Hof zal in de onderhavige zaken voor het eerst uitlegging geven aan de bepaling die in het wetgevingsproces en later in het bedrijfsleven alsmede in de rechtsleer hevige discussies heeft losgemaakt.

40.      In de conclusie zal ik eerst de vraag betreffende de uitlegging van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 behandelen, die alleen aan de orde is in de zaak Pammer. Daarna zal ik ingaan op de uitlegging van het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

B –    Overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden (eerste vraag in de zaak Pammer)

41.      De verwijzende rechter wenst met de eerste vraag in de zaak Pammer te vernemen of een overeenkomst inzake het organiseren van een reis per vrachtschip, zoals de in de onderhavige zaak gesloten overeenkomst, een overeenkomst is waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden, in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001. Het antwoord op deze vraag heeft voor de consument belangrijke consequenties, aangezien overeenkomstig artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 de bepalingen van deze verordening inzake de bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten niet mogen worden toegepast op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. Mijns inziens moet deze vraag bevestigend worden beantwoord, en wel op grond van een grammaticale en teleologische uitlegging van dit artikel.

42.      Alleen al op basis van de grammaticale uitlegging van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 kom ik tot de conclusie dat een overeenkomst inzake het organiseren van een reis per vrachtschip, zoals de in de onderhavige zaak gesloten overeenkomst, een overeenkomst is waarbij, in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt namelijk dat verzoeker een reis per vrachtschip boekte van Triëst naar het Verre Oosten, die niet alleen het vervoer, maar ook het verblijf omvatte, en dat hij daarvoor één prijs betaalde voor het hele pakket.

43.      Mijns inziens leidt ook een teleologische uitlegging van dit artikel tot deze conclusie. De bedoeling van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 is om de bepalingen die de bevoegdheid regelen voor door consumenten gesloten overeenkomsten, uit te sluiten voor overeenkomsten die het vervoer als hoofddoel hebben. De consument sloot in de onderhavige zaak de overeenkomst echter niet om zich met het vrachtschip naar het Verre Oosten en weer terug te laten vervoeren, maar om – als toeschouwer of toerist – het reilen en zeilen op het vrachtschip mee te maken (het dagelijks leven aan boord, het laden en lossen) en de plaatsen te bekijken die het vrachtschip zou aandoen. Bovendien is de organisator van een dergelijke reis niet alleen verantwoordelijk voor de kwaliteit van het vervoer, maar ook voor de kwaliteit van het verblijf.

44.      Derhalve moet de eerste vraag in de zaak Pammer mijns inziens in die zin worden beantwoord dat een overeenkomst inzake het organiseren van een reis per vrachtschip, zoals de in de onderhavige zaak gesloten overeenkomst, een overeenkomst is waarbij, in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.

45.      Ofschoon deze prejudiciële vraag daarmee op basis van een grammaticale en teleologische uitlegging is beantwoord, wil ik nog ingaan op een argument dat enkele partijen in de onderhavige zaak naar voren hebben gebracht, namelijk dat de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 precies zo moet worden uitgelegd als het begrip „pakketreis” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314.(16) Artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314 verstaat onder het begrip „pakket” de van tevoren georganiseerde combinatie van niet minder dan twee van de volgende diensten, welke voor een gezamenlijke prijs wordt verkocht of ten verkoop aangeboden en een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting behelst: (a) vervoer; (b) logies; (c) andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken. De vraag of beide bepalingen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd, moet worden beantwoord aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 44/2001 en de bredere context van de wetgeving van de Unie waarin dit begrip eveneens wordt gebruikt.

46.      Bij de uitlegging van de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” moet allereerst worden gekeken naar de toelichting bij het voorstel voor verordening nr. 44/2001, waarin de Commissie overeenkomsten waarbij een combinatie van reis en verblijf tegen een vaste prijs wordt aangeboden, uitdrukkelijk als pakketreizen bestempelde en zich daarbij beriep op richtlijn 90/314.(17) De toelichting bij het voorstel voor verordening nr. 44/2001 duidt er dus op dat de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” precies zo moet worden uitgelegd als het begrip „pakketreis” in de zin van richtlijn 90/314.

47.      In de bredere context van de wetgeving van de Unie moet echter de analogie met het Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: „Verdrag van Rome”)(18) respectievelijk met de Rome-I-verordening, die in de plaats van dit verdrag is gekomen, in aanmerking worden genomen. Het Verdrag van Rome bevatte namelijk in artikel 5, lid 5, dezelfde uitzondering als artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001. Artikel 5 van het Verdrag van Rome, dat de vraag regelde welk recht van toepassing is op door consumenten gesloten overeenkomsten, bepaalde in lid 5 dat deze bijzondere regeling van toepassing is op de overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden, hoewel vervoerovereenkomsten in artikel 5, lid 4, sub a, van deze bijzondere regeling waren uitgesloten. Dat in het Verdrag van Rome en in de latere verordening nr. 44/2001 dezelfde terminologie wordt gebruikt, duidt er ondubbelzinnig op dat de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” volgens de wil van de wetgever in het kader van beide regelingen uniform moet worden uitgelegd.(19)

48.      Deze noodzaak van uniforme uitlegging bestaat ook na de vaststelling van de Rome-I-verordening. Artikel 6, lid 4, sub b, van de Rome-I-verordening bepaalt dat de bijzondere bepalingen die voor consumentenovereenkomsten gelden, niet van toepassing zijn op vervoerovereenkomsten, met uitzondering van pakketreisovereenkomsten in de zin van richtlijn 90/314. De Rome-I-verordening gaat dus een stap verder dan de eerder vastgestelde verordening nr. 44/2001, waarin richtlijn 90/314 niet wordt genoemd. Daarbij moeten echter twee uitleggingsbeginselen in acht worden genomen. In de eerste plaats moet de continuïteit van de uitlegging tussen het Verdrag van Rome en de Rome-I-verordening worden gehandhaafd. Hoewel de Rome-I-verordening expliciet refereert aan richtlijn 90/314, moeten beide regelingen uniform worden uitgelegd, aangezien richtlijn 90/314 bij het sluiten van het Verdrag van Rome nog niet was vastgesteld. In de tweede plaats moet ook het vereiste van een uniforme uitlegging van verordening nr. 44/2001 en de Rome-I-verordening in acht worden genomen. Het begrip vervoerovereenkomst, dat onder de consumentenovereenkomsten valt, moet in beide regelingen uniform worden uitgelegd. In punt 7 van de considerans van de Rome-I-verordening staat namelijk dat het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met verordening nr. 44/2001.

49.      Derhalve moet mijns inziens de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 op dezelfde wijze worden uitgelegd als het begrip „pakket” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314.(20)

50.      Los van de vraag of deze beide begrippen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd – zoals al in punt 44 van de onderhavige conclusie is uiteengezet – dient op de eerste prejudiciële vraag in de zaak Pammer te worden geantwoord dat een overeenkomst inzake het organiseren van een reis per vrachtschip, zoals de in de onderhavige zaak gesloten overeenkomst, een overeenkomst is waarbij, in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.

C –    Het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft (tweede vraag in de zaak Pammer; vraag in de zaak Hotel Alpenhof)

51.      De verwijzende rechter wenst met de tweede vraag in de zaak Pammer en met de vraag in de zaak Hotel Alpenhof te vernemen of er reeds sprake is van het richten van een activiteit in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer de website van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit en met wie de consument een overeenkomst sluit, op internet kan worden geraadpleegd in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Daarmee samen hangt de vraag hoe ruim artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 moet worden uitgelegd, volgens welke de ondernemer de activiteiten richt op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat. In het kader van internettransacties zal het daarbij belangrijk zijn om vast te stellen op basis van welke criteria een onderscheid kan worden gemaakt tussen websites waarmee de ondernemer de activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, en websites waarmee hij zijn activiteiten niet op die lidstaat richt.

52.      Voordat ik met het onderzoek van de prejudiciële vragen begin, zal ik de voorwaarden nalopen waaraan moet zijn voldaan voor het bepalen van de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

1.      Voorwaarden voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

53.      Voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 moet aan vier voorwaarden zijn voldaan.

a)      Sluiting van een overeenkomst

54.      De eerste voorwaarde is dat er een overeenkomst tussen de consument en de ondernemer is gesloten. Dat kan ten eerste al worden opgemaakt uit de tekst van artikel 15, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat spreekt van „overeenkomsten gesloten door [...] de consument”(21). Ten tweede blijkt dit ook uit het arrest Ilsinger(22), waarin het Hof heeft benadrukt dat artikel 15 van verordening nr. 44/2001 alleen van toepassing is wanneer de vordering verband houdt met een overeenkomst gesloten tussen een consument en een ondernemer.(23) Een vereiste voor de sluiting van een overeenkomst in het kader van dit artikel is dat partijen op basis van een aanbod en de aanvaarding van dat aanbod tot wilsovereenstemming over de sluiting van een overeenkomst komen.(24) Zoals het Hof in de zaak Ilsinger heeft vastgesteld, hoeft het daarbij niet om een wederkerige overeenkomst te gaan.(25)

55.      In samenhang met de voorwaarde van sluiting van een overeenkomst moet nog de vraag worden behandeld of de bevoegdheid alleen dan door artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 wordt geregeld, wanneer de overeenkomst op afstand wordt gesloten. Hoewel het sluiten van een overeenkomst op afstand voor de toepasselijkheid van dit artikel wordt genoemd in de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie(26) en ook in punt 24 van de considerans van de Rome-I-verordening, waarin de gezamenlijke verklaring wordt samengevat(27), stelt de tekst van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 deze voorwaarde niet. Mijns inziens kan een dergelijke voorwaarde met name in zaken als de onderhavige problematisch zijn.(28) De consument kan bijvoorbeeld de hoteldiensten of toeristische diensten enkel op afstand boeken, terwijl de overeenkomst vervolgens tot stand komt in de plaats waar de diensten worden verricht. Mijns inziens moet ook in dat geval de bevoegdheid worden bepaald volgens artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

56.      Wat de onderhavige zaken betreft zal de nationale rechter dus moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarde van sluiting van een overeenkomst in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.(29)

b)      Het sluiten van een consumentenovereenkomst die onder de commerciële of beroepsactiviteiten van de ondernemer valt

57.      De tweede voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is de sluiting van een overeenkomst tussen een consument en een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit (ondernemer(30)). Ook met betrekking tot deze voorwaarde zal de verwijzende rechter moeten beoordelen of aan de criteria van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is voldaan.(31)

58.      De derde voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is dat de overeenkomst onder de commerciële of beroepsactiviteiten van de ondernemer valt. Het is ook hier aan de nationale rechter om te beoordelen of deze voorwaarde is vervuld.(32)

c)      Ontplooiing van activiteiten in de lidstaat van de consument of het richten van activiteiten op die lidstaat

59.      De vierde voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 bestaat erin dat de ondernemer zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat. De prejudiciële vragen gaan in essentie om de vraag wanneer aan deze voorwaarde is voldaan. Dat vereist een diepgaander onderzoek, waaraan ik mij in het navolgende zal wijden.

2.      Uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

60.      Kern van het onderzoek in de onderhavige zaken is dus de vraag of de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat. In het kader van de uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 moeten verscheidene aspecten in aanmerking worden genomen. Allereerst moet met behulp van verschillende uitleggingsmethoden worden vastgesteld hoe ruim dit begrip moet worden uitgelegd. Vervolgens moet worden bepaald op basis van welke criteria moet worden beoordeeld of de ondernemer zijn activiteiten via een website richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.

61.      In het kader van het onderzoek naar de vraag hoe ruim het begrip „richten van een activiteit” in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 moet worden uitgelegd, moet met name over twee kwesties een standpunt worden ingenomen. In de eerste plaats moet worden opgehelderd of het enkele feit dat een website kan worden geraadpleegd, al betekent dat er sprake is van het richten van een activiteit in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001. In de tweede plaats moet worden nagegaan of bij de uitlegging van dit begrip onderscheid moet worden gemaakt tussen zogenoemde interactieve en passieve websites. Bij interactieve websites is het mogelijk direct via internet een overeenkomst af te sluiten, bij passieve websites niet.(33)

a)      Grammaticale, teleologische, historische en systematische uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

62.      Verordening nr. 44/2001 bevat geen definitie van het begrip „richten van een activiteit”. Volgens vaste rechtspraak moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het gemeenschapsrecht geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken.(34) Gegeven deze rechtspraak en de opmerkingen van partijen in de onderhavige zaken moet mijns inziens derhalve voor de uitlegging worden uitgegaan van vier benaderingswijzen: de grammaticale uitlegging, oftewel de normale betekenis van het begrip „richten van een activiteit”, de teleologische, de historische en de systematische uitlegging van dit begrip.

63.      Aan de hand van de grammaticale uitlegging kunnen wij vaststellen dat de normale betekenis van „richten van een activiteit” op een lidstaat of meerdere lidstaten inhoudt dat de ondernemer actief overeenkomsten tracht te sluiten met consumenten uit die lidstaat of lidstaten.(35) Er is dus een actief handelen van de ondernemer vereist, dat gericht is op en resulteert in de werving van klanten uit andere lidstaten.(36) Een uitlegging volgens welke er reeds sprake is van het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, wanneer een website in die lidstaat toegankelijk is, zou de betekenis van het begrip „richten” uiteindelijk uithollen. Op basis van de normale betekenis van het begrip „richten van een activiteit” kunnen wij dus vaststellen dat het enkele feit dat een website op internet kan worden geraadpleegd, nog niet wil zeggen dat de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Tevens kunnen wij in het kader van de grammaticale uitlegging vaststellen dat er geen aanknopingspunten zijn voor de onderbouwing van het standpunt dat bij de uitlegging van dit begrip onderscheid moet worden gemaakt tussen interactieve en passieve websites, aangezien de tekst van dit artikel geen melding maakt van verschillende soorten websites.

64.      Bij de teleologische uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” dient, zoals de Nederlandse regering terecht benadrukt, een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van de consument, die de rechter van zijn woonplaats bevoegd wil zien, en de belangen van de ondernemer, die wil bereiken dat deze rechter niet bevoegd is wanneer hij er niet bewust voor gekozen heeft zijn activiteiten ook op de desbetreffende lidstaat te richten of daar te ontplooien. Het doel van dit artikel is dus om de consument bijzondere bevoegdheidsregels ter beschikking te stellen wanneer de consumentenovereenkomst een voldoende band heeft met de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Tegelijkertijd moet bij de uitlegging van dit artikel de ondernemer worden toegestaan dat hij de mogelijkheid om in de lidstaat van de consument als eiser of verweerder te moeten optreden, omzeilt doordat hij zijn activiteiten niet op die lidstaat richt, waardoor er met die lidstaat onvoldoende verband bestaat. Als de wetgever had gewild dat de bevoegdheid al op basis van de toegankelijkheid van een website werd beheerst door de bijzondere regels voor consumentenovereenkomsten, dan zou hij niet het richten van een activiteit, maar het enkele bestaan van een website als voorwaarde hebben gesteld voor de toepassing van deze bepalingen.(37) Derhalve kunnen wij op basis van de teleologische uitlegging concluderen dat er niet reeds sprake is van het richten van een activiteit in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer een website op internet kan worden geraadpleegd.

65.      Bovendien ben ik van mening dat een teleologische uitlegging pleit tegen een onderscheid tussen interactieve en passieve websites in het kader van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001; enerzijds omdat het richten van een activiteit niet afhankelijk mag zijn van de vraag met welke technische middelen een overeenkomst werd gesloten(38), anderzijds omdat het in de praktijk lastig is het onderscheid tussen interactieve en passieve websites nauwkeurig te bepalen.(39)

66.      Uit de historische uitlegging volgt dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 in de plaats is gekomen van de bepaling van artikel 13, lid 1, punt 3, Executieverdrag, die van toepassing was op overeenkomsten betreffende de verstrekking van diensten of de levering van roerende lichamelijke zaken waarbij de sluiting van de overeenkomst in de woonstaat van de consument was voorafgegaan door een bijzonder voorstel of publiciteit en de consument in die staat de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen had verricht. Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 houdt, anders dan artikel 13, lid 1, punt 3, Executieverdrag, in zijn formulering rekening met nieuwe communicatietechnieken en de ontwikkeling van de elektronische handel, waardoor het consumentenbescherming op een breder terrein waarborgt.(40) Dit artikel van de verordening is in zoverre ruimer geformuleerd dan het genoemde artikel van het Executieverdrag, dat het niet meer alleen betrekking heeft op overeenkomsten betreffende de verstrekking van diensten of de levering van roerende lichamelijke zaken, maar op alle overeenkomsten, en tevens de voorwaarde schrapt dat de consument de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen moet verrichten in de lidstaat waar hij woonplaats heeft. De plaats waar de noodzakelijke handelingen zijn verricht, is soms moeilijk vast te stellen, vooral bij overeenkomsten die op internet zijn gesloten. Voor een band tussen de overeenkomst en de woonstaat van de consument is derhalve bepalend of de ondernemer zijn activiteiten ontplooit in de staat waar de consument zijn woonplaats heeft, of zijn activiteiten op die staat richt. Het „richten van een activiteit” in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 omvat dus naast de traditionele vormen van reclame voor de activiteiten van de ondernemer in de lidstaat van woonplaats van de consument, die al onder artikel 13, lid 1, punt 3, Executieverdrag vielen,(41) ook het richten van een activiteit op de lidstaat van de consument via websites.(42)

67.      Hoewel artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 zo werd geformuleerd dat ook overeenkomsten die in de elektronische handel zijn gesloten eronder vallen, kunnen wij uit de historische uitlegging niet zonder meer de betekenis en reikwijdte van het begrip „richten van een activiteit” via websites afleiden. De formulering van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 was namelijk tijdens het wetgevingsproces al omstreden en de instellingen konden het niet eens worden over de vraag hoe ruim het begrip „richten van een activiteit” moest worden opgevat. Bovendien reageerde met name het bedrijfsleven afwijzend, omdat het vreesde dat een te ruime uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” het midden- en kleinbedrijf zou kunnen weerhouden van het gebruik van internet voor reclame en verkoopbevordering.(43)

68.      In het oorspronkelijke verordeningsvoorstel(44) luidde artikel 15, lid 1, sub c, zoals in de nu geldende verordening. In de toelichting bij dit voorstel merkt de Commissie op dat het begrip „ontplooiing van activiteiten in de staat waar de consument woonplaats heeft of gericht op die staat” is bedoeld om duidelijk te maken dat dit artikel van toepassing is op consumentenovereenkomsten die via een interactieve website zijn gesloten in de staat waar de consument woonplaats heeft.(45) Bovendien stelt deze toelichting dat het enkele feit dat de consument via een passieve website kennis heeft genomen van de mogelijkheid om van een dienst gebruik te maken of goederen te kopen, niet voldoende is om de bevoegdheid volgens dit artikel te bepalen.(46) Uit de toelichting bij het voorstel valt dus af te leiden dat de scheidslijn tussen websites die wel en die niet onder het begrip „richten van een activiteit” vallen, wordt bepaald door de interactiviteit van een website, dat wil zeggen door het feit of de website direct de sluiting van een overeenkomst mogelijk maakt.

69.      In het wetgevingsproces zette het Economisch en Sociaal Comité zich in voor handhaving van de formulering van artikel 13, lid 1, punt 3, Executieverdrag, terwijl het Europees Parlement voorstelde het begrip „richten van een activiteit” zo te definiëren, dat de handelaar zijn activiteit doelbewust en overwegend op die andere lidstaat moet richten(47) en dat de nationale rechter bij zijn beoordeling of een handelaar zijn activiteiten op een dergelijke wijze heeft gericht, rekening moet houden met alle omstandigheden van het betrokken geval, waaronder eventuele pogingen van de handelaar om zijn activiteiten af te schermen tegen transacties met consumenten die hun woonplaats in bepaalde lidstaten hebben.(48) De Commissie nam deze definitie niet over in het gewijzigde verordeningsvoorstel.(49)

70.      Vanwege een groot aantal tegenstrijdigheden en onduidelijkheden met betrekking tot de uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 namen de Raad en de Commissie na de vaststelling van verordening nr. 44/2001 een gezamenlijke verklaring aan, waarin staat dat het feit dat een website toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 van verordening nr. 44/2001 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, ongeacht de middelen die daartoe zijn gebruikt; de taal en de munteenheid die op de website worden gebruikt doen in dat opzicht niet ter zake.(50)

71.      Ook aan de hand van de historische uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 kunnen wij dus vaststellen dat er niet reeds sprake is van het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, wanneer een website in die lidstaat kan worden geraadpleegd. Voor het maken van onderscheid tussen interactieve en passieve websites is de historische uitlegging echter minder eenduidig.

72.      Bij de systematische uitlegging moeten we het feit in aanmerking nemen dat verordening nr. 44/2001 en de Rome-I-verordening uniform moeten worden uitgelegd.(51) In punt 7 van de considerans van de Rome-I-verordening staat namelijk dat „het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening” moeten stroken met verordening nr. 44/2001. Derhalve zal het Hof er bij de uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 op moeten letten dit begrip zo uit te leggen dat het niet in strijd is met doel en strekking van de Rome-I-verordening.

73.      Volgens punt 24 van de considerans van de Rome-I-verordening moet, om consistent te zijn met verordening nr. 44/2001, „worden verwezen naar het criterium van ‚activiteiten gericht op’ als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming” en moet dit criterium in verordening nr. 44/2001 en in de Rome-I-verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd. Daarbij wordt in dit punt van de considerans uitdrukkelijk gerefereerd aan de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over artikel 15 van verordening nr. 44/2001, waarin wordt gesteld „dat het voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, onder c), niet volstaat dat een onderneming haar activiteiten richt op een lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, [...]; daartoe dient in het kader van die activiteiten daadwerkelijk een overeenkomst gesloten te zijn”. Ook wordt gesteld dat „het feit dat een internetsite toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, ongeacht de middelen die daartoe zijn gebruikt”. Ook wordt gezegd dat „de taal en de munteenheid die op de internetsite worden gebruikt, [...] in dat opzicht niet ter zake [doen]”. Dit punt van de considerans maakt dus volstrekt helder dat het enkele feit dat een website op internet kan worden geraadpleegd niet voldoende is voor toepassing van artikel 15 van verordening nr. 44/2001. Bovendien wordt in dit punt geen onderscheid gemaakt tussen interactieve en passieve websites, waaruit kan worden geconcludeerd dat de ondernemer zijn activiteit door middel van beide soorten websites kan richten op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.(52)

74.      Uit de grammaticale, de teleologische, de historische en de systematische uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 kunnen wij mijns inziens twee conclusies trekken. Ten eerste kunnen wij ondubbelzinnig stellen dat er niet reeds sprake is van het richten van een activiteit in de zin van dit artikel, wanneer een website kan worden geraadpleegd in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.(53) Ten tweede kunnen wij – behalve op basis van de historische uitlegging – vaststellen dat het voor de beoordeling of er sprake is van een richten van een activiteit in de zin van dit artikel niet relevant is of de website interactief dan wel passief is.(54)

75.      Hieronder definieer ik de criteria om te bepalen wanneer een ondernemer zijn activiteit via websites richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.

b)      Criteria om vast te stellen of de ondernemer zijn activiteit „richt” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

76.      Het begrip „richten van een activiteit” is dus niet zo ruim dat het kan slaan op het enkele feit dat een website op internet kan worden geraadpleegd; tegelijkertijd kan het richten van een activiteit zowel via interactieve als via passieve websites plaatsvinden. De scheidslijn tussen websites waarmee de ondernemer zijn activiteit richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, en websites waarmee hij zijn activiteit niet op die lidstaat richt, moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval worden vastgesteld. De desbetreffende beoordeling is aan de nationale rechter(55), waarbij het Hof duidelijke criteria moet aanreiken op grond waarvan hij kan uitmaken of de ondernemer zijn activiteit richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.

77.      Mijns inziens spelen diverse criteria een rol bij de beoordeling of de ondernemer zijn activiteit richt op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft.

78.      Allereerst moet worden gekeken naar de inhoud van de website op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten. Beoordeeld moet worden of uit de website blijkt dat de ondernemer bewust aanstuurt op het sluiten van overeenkomsten op afstand met consumenten uit andere lidstaten, of hij hun dus voorstelt en hen ertoe brengt een overeenkomst op afstand te sluiten. Daarbij zijn bijvoorbeeld de volgende gegevens op de website van belang: vermelding van het internationale toegangsnummer bij het telefoon- en faxnummer, verwijzing naar een eigen servicenummer voor consumenten uit het buitenland(56); routebeschrijving vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer zijn activiteiten ontplooit (bijvoorbeeld aanrijroutes, internationale treinverbindingen, vermelding van de dichtstbijgelegen luchthaven); mogelijkheid tot verificatie of een product op voorraad is of dat een dienst kan worden geleverd(57); mogelijkheid voor consumenten uit andere lidstaten om zich te abonneren op een nieuwsbrief over diensten of producten uit het assortiment van de ondernemer. Bij interactieve websites kan het bijvoorbeeld relevant zijn of de consument, wanneer hij bij het sluiten van de overeenkomst zijn adres invult, kan kiezen uit verscheidene lidstaten, waaronder de lidstaat van zijn woonplaats.

79.      Daarentegen is – zoals de Commissie terecht opmerkt – de vermelding van een e-mailadres op de website alleen niet voldoende om te kunnen spreken van het richten van een activiteit in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001. Vermelding van het e-mailadres is namelijk ook noodzakelijk op grond van artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn inzake elektronische handel. Op dezelfde wijze betekent de vermelding van andere gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk maken, op zich nog niet dat de activiteiten zijn gericht op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, aangezien het daarbij eveneens om verplichte gegevens gaat.(58) Als er alleen al bij het vermelden van deze gegevens sprake zou zijn van het richten van een activiteit, zou uiteindelijk iedere website in deze categorie vallen, wat zou indruisen tegen het doel van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

80.      Verder zijn van belang de transacties die de ondernemer in het verleden met consumenten uit andere lidstaten heeft gesloten. Nagegaan moet worden of de ondernemer in het verleden al overeenkomsten met consumenten uit andere lidstaten heeft gesloten.(59) In het kader van dit criterium rijst natuurlijk de vraag, hoeveel klanten (consumenten) de ondernemer in een lidstaat moet hebben of welk aandeel zij moeten vormen om te kunnen concluderen dat hij zijn activiteiten op die lidstaat richt. Mijns inziens hangt dat af van de omstandigheden van het geval. Als de ondernemer vanouds overeenkomsten op afstand sluit met consumenten uit een bepaalde lidstaat, staat wel vast dat hij zijn activiteiten op die lidstaat richt. Het antwoord zal moeilijker zijn als de ondernemer slechts met één consument uit een andere lidstaat een overeenkomst heeft gesloten. In beginsel zal bij het sluiten van een overeenkomst met slechts één consument uit een bepaalde lidstaat op zich, los van andere criteria, geen sprake zijn van het richten van een activiteit op die lidstaat.(60) Indien men artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 zo zou uitleggen dat alleen al het sluiten van een overeenkomst het richten van een activiteit inhoudt(61), zou de betekenis van het begrip „richten van een activiteit” worden uitgehold, dat immers veronderstelt dat de ondernemer actief aanstuurt op het sluiten van overeenkomsten met consumenten uit andere lidstaten. Als echter andere criteria bevestigen dat er sprake is van het richten van een activiteit op een bepaalde lidstaat, kan worden gesteld dat de ondernemer – doordat hij wist dat hij een overeenkomst sloot met een consument uit een andere lidstaat – de bereidheid heeft getoond zijn activiteiten ook te richten op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft.

81.      Over de taal waarin de website is gesteld, staat in de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over artikel 15 van verordening nr. 44/2001(62), die wordt samengevat in punt 24 van de considerans van de Rome-I-verordening, dat de taal die op de website wordt gebruikt niet ter zake doet. Niettemin lijkt de taal in een beperkt aantal gevallen een aanwijzing dat de activiteit op een bepaalde lidstaat of op meerdere lidstaten is gericht. Naar mijn mening kan de taal in tweeërlei opzicht een relevant criterium zijn.

82.      Ten eerste kan het feit dat de website slechts is gesteld in één taal, die niet zo verbreid is en slechts in één lidstaat de officiële taal is, een aanwijzing zijn dat de ondernemer zijn activiteiten alleen op die lidstaat richt.(63) Dit criterium kan weliswaar problematisch zijn, omdat de vraag rijst of een dergelijke website alleen is gericht op consumenten in de lidstaat waar deze taal de officiële taal is, of ook op personen die in andere lidstaten wonen en deze taal ook spreken.(64) Op dit argument kunnen wij echter antwoorden met behulp van de grammaticale uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001: volgens dit artikel moet de ondernemer zijn activiteiten richten op een bepaalde lidstaat en niet op een bepaalde groep consumenten die een bepaalde taal spreekt. Anderzijds kunnen wij bij een website die is gesteld in een veel gesproken taal(65) of in een taal die in verscheidene lidstaten de officiële taal is(66), niet automatisch concluderen dat de activiteiten van de ondernemer ook op andere lidstaten zijn gericht dan de lidstaat waar hij is gevestigd. Ook in dit geval zal de beoordeling op grond van alle beschikbare informatie moeten plaatsvinden.

83.      Ten tweede is het mijns inziens van belang of een in een bepaalde taal gestelde website de mogelijkheid biedt een andere taal te kiezen. Dit feit is relevant, omdat het erop duidt dat de ondernemer zijn activiteiten ook op andere lidstaten richt. Met de taalkeuzeoptie laat hij namelijk bewust zien dat hij ook overeenkomsten wil sluiten met consumenten uit andere lidstaten.(67)

84.      Rest nog de vraag of het gebruik van een „top-level domain”-naam van een lidstaat een relevant criterium kan zijn.(68) Anders dan de Nederlandse regering ben ik van mening dat dit criterium relevant kan zijn voor de vraag of een ondernemer zijn activiteiten richt op een lidstaat, waarbij echter met twee omstandigheden rekening moet worden gehouden. Ten eerste is de vermelding van de internetdomeinnaam van een lidstaat een duidelijke aanwijzing dat de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat met die domeinnaam. Als de ondernemer – zoals bijvoorbeeld Internationale Frachtschiffreisen Pfeiffer in de zaak Pammer – een website met de domeinnaam „.de” openstelt, betekent dat automatisch dat hij zijn activiteiten op de Duitse markt richt. Ten tweede sluit het gebruik van het de internetdomeinnaam van een lidstaat niet uit dat de ondernemer zijn activiteiten op andere lidstaten richt. Als de ondernemer bijvoorbeeld een website openstelt met het domein „.de” en andere criteria er duidelijk op wijzen dat de ondernemer zijn activiteiten ook op andere lidstaten richt, moet ervan worden uitgegaan dat zijn activiteiten zich niet tot Duitsland beperken.

85.      Het criterium van de vermelding van de internetdomeinnaam van een lidstaat zal in de praktijk vooral dan relevant zijn wanneer een ondernemer de domeinnaam gebruikt van een andere lidstaat dan die waar hij is gevestigd.(69) Wanneer bijvoorbeeld een ondernemer die gevestigd is in het Verenigd Koninkrijk, een website openstelt met de domeinnaam „.es”, is voor iedereen duidelijk dat hij zijn activiteiten (ook) op de Spaanse markt richt. Daarbij moet ook nog in aanmerking worden genomen dat sommige ondernemers verscheidene nationale websites openstellen om reclame te maken voor hun activiteiten; vaak wordt de consument via een hoofdsite verder geleid naar de website met de domeinnaam van de lidstaat waar hij woonplaats heeft. In dat geval zal de ondernemer via de website met de domeinnaam van een bepaalde lidstaat zijn activiteiten in de regel alleen op de markt van die lidstaat richten; niettemin dient per geval te worden beoordeeld of hij zijn activiteiten ook op andere lidstaten richt.

86.      Op dezelfde wijze kan het gebruik van niet-landgebonden domeinnamen(70) een aanwijzing zijn dat de ondernemer zijn activiteiten niet alleen richt op de lidstaat waar hij is gevestigd, maar ook op andere lidstaten. Dat is echter niet voldoende om te concluderen dat de ondernemer zijn activiteiten op alle lidstaten richt. Ook in dit geval moet worden gekeken naar de inhoud van de website en moet aan de hand van alle criteria worden bepaald op welke lidstaten de ondernemer zijn activiteiten richt.

87.      Onderzocht moet nog worden of bij de beoordeling of er sprake is van het richten van een activiteit, ook moet worden gekeken naar het soort activiteit dat door de ondernemer wordt ontplooid, zoals de Commissie bepleit. De Commissie merkt bijvoorbeeld op dat een ambachtelijke activiteit, die naar haar aard in de lokale omgeving wordt uitgevoerd, niet op andere lidstaten is gericht. Mijns inziens kan dit argument niet worden aanvaard. De ondernemer kan, ongeacht het soort activiteit, ervoor kiezen ook aan consumenten uit andere lidstaten producten(71) te verkopen of diensten(72) te leveren. Daarom mag het soort activiteit mijns inziens niet doorslaggevend zijn.

88.      Voorts moet worden nagegaan of de ondernemer er met behulp van de verschillende technische mogelijkheden die het internet biedt, op heeft aangestuurd dat consumenten uit bepaalde lidstaten zich op de hoogte stellen van zijn aanbod en met hem overeenkomsten aangaan. Daartoe behoren bijvoorbeeld reclamelinks op websites die op de trefferlijst van een zoekmachine in een lidstaat worden getoond, of vensters die verschijnen zodra men een website in een lidstaat opent (pop-upvensters). Er dient ook op te worden gelet of de ondernemer aan consumenten uit bepaalde lidstaten per e-mail een link naar zijn website heeft gestuurd of hun heeft voorgesteld een overeenkomst te sluiten zonder dat de consumenten daarom hebben gevraagd.(73) Bij het versturen van dergelijke e-mails is het mijns inziens irrelevant of de ondernemer wist in welke lidstaat de consument woonplaats heeft; als de ondernemer ongevraagd e-mails verstuurt, moet hij naar mijn opvatting het risico aanvaarden dat hij in een willekeurige lidstaat voor het gerecht wordt opgeroepen of een vordering moet instellen.

89.      Ook is relevant of een ondernemer die een website heeft, zijn activiteiten via andere vormen van reclame heeft gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, bijvoorbeeld doordat hij zijn website heeft aangemeld bij een internetregister of voor zijn activiteiten reclame heeft gemaakt in de pers, op de radio, op de televisie of met andere middelen. In dat geval gebeurt het richten van een activiteit niet via een website, maar met behulp van andere middelen. Zoals echter al opgemerkt(74), is ook dan artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 van toepassing.

90.      Ten slotte wil ik nog benadrukken dat de genoemde criteria niet limitatief zijn en dat bij de beoordeling of de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, altijd alle criteria in aanmerking moeten worden genomen en niet slechts enkele ervan.

c)      De vraag van de toelaatbaarheid van een uitdrukkelijke uitsluiting van het richten van een activiteit op bepaalde lidstaten

91.      Tot slot dient nog kort te worden nagegaan of een ondernemer op de website expliciet kan verklaren dat hij zijn activiteiten niet op bepaalde lidstaten dan wel uitsluitend op bepaalde lidstaten richt (zogenoemde disclaimer).(75) Deze vraag doet zich in de onderhavige zaken strikt genomen niet voor, aangezien op de websites van de ondernemers een dergelijke verklaring ontbrak. Daarom zal ik hieronder alleen proberen een mogelijke richting aan te geven voor de behandeling van deze relatief complexe problematiek.

92.      Ten eerste: wanneer wij aanvaarden dat een ondernemer zijn website zo kan inrichten dat hij impliciet uitsluit (dan wel bevestigt) dat zijn activiteiten op bepaalde lidstaten zijn gericht, zie ik geen reden waarom hij niet ook expliciet zou mogen uitsluiten (dan wel bevestigen) dat de activiteiten op bepaalde lidstaten zijn gericht. Daarbij is belangrijk dat de ondernemer zich ook daadwerkelijk aan de verklaring op de website houdt. Als de ondernemer op de website verklaart dat hij zijn activiteiten niet op bepaalde lidstaten richt, maar desalniettemin overeenkomsten sluit met consumenten uit die lidstaten, kan hij zich niet beroepen op de expliciete verklaring dat hij zijn activiteiten niet op die lidstaten richt.

93.      Ten tweede lijkt mij de opvatting te beperkt, dat ondernemers het richten van hun activiteit op bepaalde lidstaten met name zouden moeten kunnen uitsluiten om daarmee gedingen in die lidstaten te voorkomen, omdat de kans daarop hun van de handel via internet zou weerhouden.

94.      Allereerst dient in aanmerking te worden genomen dat op het niveau van het recht van de Unie al veel instrumenten tot stand zijn gebracht om de beslechting van grensoverschrijdende gedingen en de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging te vergemakkelijken, bijvoorbeeld verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen(76), verordening (EG) nr. 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure(77) en verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen(78); niet in de laatste plaats bevat ook verordening nr. 44/2001 bepalingen over de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen(79). Doel van deze verordeningen is om de procesvoering in grensoverschrijdende gedingen te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten ervan te verminderen(80) respectievelijk het vrije verkeer van betalingsbevelen, beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten te bewerkstelligen(81). Daarom lijkt het mij overtrokken te vrezen dat kleine en middelgrote ondernemingen alleen vanwege de mogelijkheid dat zij in andere lidstaten worden opgeroepen, niet voor de handel via internet zouden kiezen, en dat hun alleen daarom moet worden toegestaan uitdrukkelijk uit te sluiten dat zij hun activiteiten op bepaalde lidstaten richten.(82)

95.      In de tweede plaats dient in aanmerking te worden genomen dat de redenen waarom een ondernemer wil uitsluiten dat hij zijn activiteiten op andere lidstaten richt, zeer verschillend kunnen zijn en de mogelijkheid van een dergelijke uitsluiting kunnen rechtvaardigen. Misschien wil de ondernemer zijn activiteiten niet op andere lidstaten richten omdat hij in zijn eigen lidstaat een trouwe vaste klantenkring heeft en zijn activiteiten om die reden niet wil uitbreiden. Misschien wil hij het verrichten van diensten tot zijn eigen lidstaat beperken omdat de kosten van vervoer naar andere lidstaten te hoog zijn en het voor hem economisch gezien gewoon niet rendabel zou zijn. De ondernemer kan bijvoorbeeld als duidelijke bedrijfsstrategie hebben zijn concurrentiepositie in een bepaalde regio – bijvoorbeeld in de landen van de Benelux – te verbeteren, en wil om die reden alleen zaken doen met consumenten uit die landen. Is de beslissing om de actieradius van zijn activiteiten te beperken niet een individuele bedrijfsbeslissing van de ondernemer, die men hem moet toestaan, uiteraard onder de voorwaarde dat die beslissing in overeenstemming is met de regels inzake de bescherming van de mededinging? Kunnen wij werkelijk verlangen van de ondernemer dat hij potentieel ook zaken doet met consumenten uit andere lidstaten, door hem de mogelijkheid te ontzeggen op zijn website uitdrukkelijk te vermelden op welke lidstaten hij zijn activiteiten richt?

96.      In de derde plaats is enige voorzichtigheid geboden bij het argument van de Luxemburgse regering dat een expliciete verklaring op de website dat de activiteiten niet gericht zijn op bepaalde lidstaten, in strijd kan zijn met artikel 20 van de dienstenrichtlijn, dat discriminatie van afnemers op grond van nationaliteit of verblijfplaats verbiedt.

97.      Ten eerste moet – naast de vraag in hoeverre de dienstenrichtlijn eigenlijk wel relevant is(83) – worden bedacht dat deze richtlijn, zoals ook artikel 20, zich richt tot de lidstaten. Derhalve kan alleen worden nagegaan of dit artikel nationale regels in de weg staat die uitdrukkelijk toestaan dat op een website wordt vermeld dat de activiteiten niet op bepaalde lidstaten zijn gericht.

98.      Ten tweede moet in aanmerking worden genomen dat artikel 20, lid 2, van de dienstenrichtlijn toestaat om op basis van de nationaliteit of de verblijfplaats van de afnemer te differentiëren bij de toegang tot diensten wanneer die verschillen rechtstreeks door objectieve criteria worden gerechtvaardigd. Artikel 20 van de dienstenrichtlijn staat dus een ongelijke behandeling naar de nationaliteit of de verblijfplaats van de afnemer toe indien die objectief gerechtvaardigd is, wat per geval moet worden beoordeeld.(84)

99.      Derhalve ben ik van oordeel dat ondernemers in principe de mogelijkheid moeten hebben op hun website expliciet te vermelden op welke lidstaten zij hun activiteiten richten of niet richten(85), en dat per geval aan de hand van de concrete omstandigheden moet worden beoordeeld of een dergelijke uitsluiting mogelijkerwijs niet verenigbaar is met andere bepalingen van het recht van de Unie.

3.      Conclusie

100. Gelet op mijn uiteenzettingen in de punten 51 tot en met 99 van deze conclusie moeten de tweede vraag in de zaak Pammer en de vraag in de zaak Hotel Alpenhof mijns inziens in die zin worden beantwoord dat er niet reeds sprake is van het „richten” van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer de website van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, op internet kan worden geraadpleegd in de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. De nationale rechter moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen of de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, dergelijke activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Belangrijke beoordelingsfactoren zijn met name de inhoud van de website, de handelsactiviteiten tot dusver van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, de soort internetdomeinnaam die wordt gebruikt, en de gebruikmaking van de mogelijkheden om via internet of op andere wijze reclame te maken.

VII – Conclusie

101. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door het Oberste Gerichtshof gestelde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

„1)      Een overeenkomst inzake het organiseren van een reis per vrachtschip, zoals de in de onderhavige zaak gesloten overeenkomst, is een overeenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden, in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

2)      Er is niet reeds sprake van het „richten” van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer de website van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, op internet kan worden geraadpleegd in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. De nationale rechter moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen of de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, dergelijke activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Belangrijke beoordelingsfactoren zijn met name de inhoud van de website, de handelsactiviteiten tot dusver van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, de soort internetdomeinnaam die wordt gebruikt, en de gebruikmaking van mogelijkheden om via internet of op andere wijze reclame te maken.”


1 – Oorspronkelijke taal: Soveens.


2 – PB 2001, L 12, blz. 1.


3 – Zie voor een eerste uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 het arrest van 14 mei 2009, Ilsinger (C‑180/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).


4 – Zie bijvoorbeeld Øren, Joakim S. T., „International jurisdiction over consumer contracts in e-Europe”, International and comparative law quarterly, nr. 3/2003, blz. 665 e.v.; Montero, E., „À propos d'un contrat de voyage formé par hybridation (web + télécopie)”, Revue internationale du droit des affaires, nr. 91/2009, blz. 332 e.v.; Mankowski, P., „Neues zum ‚Ausrichten’ unternehmerischer Tätigkeit unter Art. 15 Abs. 1 lit. c EuGVVO”, Praxis des internationalen Privat- und Verfahrensrechts, nr. 3/2009, blz. 238 e.v.; Gaudemet-Tallon, H., Compétence et exécution des jugements en Europe. Règlement n° 44/2001, Conventions de Bruxelles et de Lugano, 3e druk, Librairie générale de droit et de jurisprudence, Parijs 2002, blz. 229 e.v.; Galič, A., „Mednarodna pristojnost za reševanje potrošniških sporov v pravu EU”, in: Seliškar Toš, M. (red.), Mednarodna konferenca Slovensko pravo in gospodarstvo ob vstopu Slovenije v Evropsko unijo, Pravna fakulteta, Ljubljana, 2004, blz. 125; Gillies, L. E., „Jurisdiction for Consumer Contracts”, Computer Law & Security Report, nr. 6/2001, blz. 395.


5 – Zie bijvoorbeeld in België het vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg te Luik van 1 oktober 2009 (R.D.C., 2009, blz. 610); in Oostenrijk het vonnis van het Landesgericht Feldkirch van 20 oktober 2003 (3R259/03s); in Duitsland de beslissing van het Bundesgerichtshof van 17 september 2008 (III ZR 71/08), en in Frankrijk het arrest van de Cour d'appel te Montpellier van 16 november 2009 (nr. 09/04838).


6 – Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1 en – gewijzigde versie – blz. 77), het verdrag van 25 oktober inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), het verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en bij het verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1).


7 – PB L 177, blz. 6.


8 – PB L 158, blz. 59.


9 – Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM (1999) 348 def.].


10 – Gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over de artikelen 15 en 73 van verordening nr. 44/2001, die in het Nederlands kan worden geraadpleegd op http://ec.europa.eu/civiljustice/homepage/homepage_ec_nl_declaration.pdf.


11 – Arrest van 11 juli 2002, Gabriel (C‑96/00, Jurispr. I-6367, punt 44).


12 – Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1).


13 – PB 2000, C 291, blz. 1.


14 – De Commissie merkt in dit verband op dat bij de website van een ambachtelijk bedrijf dat zijn diensten lokaal verricht, geen sprake is van het richten van een activiteit op andere lidstaten, terwijl een hotel dat toeristische diensten op de internationale markt aanbiedt, consumenten uit andere lidstaten wil bereiken en zijn presentatie op internet daarop afstemt.


15 – Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).


16 – Zie daartoe punt 21 van de onderhavige conclusie. Ter aanvulling zij opgemerkt dat de vraag of deze beide begrippen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd, vooral dan relevant zou zijn wanneer de overeenkomst alleen het vervoer en andere diensten zou omvatten, maar niet het verblijf. Volgens artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314 is er sprake van een „pakket” wanneer de overeenkomst niet minder dan twee van de drie volgende diensten omvat: vervoer, logies en andere daarvan onafhankelijke diensten. Dat betekent dat er sprake is van een pakketreis bij diensten in de volgende combinaties: vervoer en logies; logies en andere diensten; vervoer en andere diensten of alle drie de diensten. Als wij de formulering „overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden” in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 precies zo uitleggen als het begrip „pakket” in artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314, heeft dat de volgende consequenties: de eerste mogelijkheid (vervoer en logies) staat al in de tekst van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, waardoor bij deze combinatie de vraag of deze bepaling moet worden uitgelegd zoals artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314 zich per saldo niet voordoet. Bij de tweede mogelijkheid (logies en andere diensten) rijst de vraag van de subsumptie onder artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 al helemaal niet, omdat het aspect van het vervoer – dat noodzakelijk is voor de toepassing van artikel 15, lid 3, van deze verordening – ontbreekt. Bij de derde mogelijkheid (vervoer en andere diensten) ontbreekt daarentegen een van de twee in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 genoemde elementen, namelijk het verblijf. Daarom is de vraag of de in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 en artikel 2, lid 1, van richtlijn 90/314 genoemde begrippen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd, met name bij deze derde mogelijkheid relevant, omdat door een dergelijke uitlegging immers zou worden afgeweken van de tekst van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001.


17 – Zie de toelichting bij het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (aangehaald in voetnoot 9, blz. 18 van de Nederlandse versie).


18 – Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 2005, C 169, blz. 10).


19 – Verordening nr. 44/2001 werd weliswaar tien jaar na richtlijn 90/314 vastgesteld en had in artikel 15, lid 3, kunnen verwijzen naar richtlijn 90/314, maar nam in plaats daarvan de in het Verdrag van Rome gebezigde terminologie over; daarmee werd tussen beide een rechtstreekse band gelegd en de noodzaak van een identieke uitlegging geschapen.


20 – Zie voor deze conclusie in de literatuur bijvoorbeeld ook Nielsen, P. A., in: Magnus, U., Mankowski, P. (red.), Brussels I Regulation, Sellier, München, 2007, blz. 318, punt 39; Rauscher, T. (red.), Europäisches Zivilprozeβrecht. Kommentar, 2e druk, Sellier, European Law Publishers, München 2006, blz. 291, punt 20; Kropholler, J., Europäisches Zivilprozeßrecht. Kommentar zu EuGVO und Lugano-Übereinkommen, 8e druk, Verlag Recht und Wirtschaft, Heidelberg 2005, blz. 233, punt 30.


21 – Cursivering van mij.


22 – Aangehaald in voetnoot 3.


23 – Arrest Ilsinger (aangehaald in voetnoot 3, punten 52 en 53).


24 – Zie over de voorwaarden voor het sluiten van consumentenovereenkomsten in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 mijn conclusie van 11 september 2008 in de zaak Ilsinger (C‑180/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 46 e.v.).


25 – Arrest Ilsinger (aangehaald in voetnoot 3, punt 51). Zie ook mijn conclusie in deze zaak (aangehaald in voetnoot 24, punt 40).


26 – In de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over de artikelen 15 en 73 van verordening nr. 44/2001 (aangehaald in voetnoot 10) staat expliciet dat de overeenkomst op afstand moet worden gesloten.


27 – Ook de Commissie neemt in punt 31 van haar schriftelijke opmerkingen in de zaak Hotel Alpenhof dit standpunt in.


28 – Even problematisch is bijvoorbeeld het geval van een kliniek die geneeskundige zorg verstrekt en ongetwijfeld consumenten uit andere lidstaten er via haar website toe brengt om te kiezen voor haar diensten; deze consumenten moeten echter voordat er een medische ingreep plaatsvindt, eerst voor onderzoek komen. Zij kunnen alleen op afstand (bijvoorbeeld telefonisch) een afspraak maken voor het onderzoek, maar de dienstenovereenkomst (voor de medische ingreep) zullen zij in de vestigingsplaats van de dienstenaanbieder sluiten. Ook valt te denken aan het geval van een consument die besluit geen aankoop via internet te doen omdat hij bang is voor misbruik van zijn creditcardgegevens, terwijl de ondernemer op zijn beurt betaling onder rembours of door bankoverschrijving niet accepteert. In dit geval zal de consument misschien alle informatie via internet krijgen, maar wordt de overeenkomst gesloten in de andere lidstaat waar de ondernemer zijn activiteiten ontplooit.


29 – Uit de verwijzingsbeschikking in de zaak Hotel Alpenhof blijkt dat het aanbod betreffende de boeking per e-mail werd gedaan en aanvaard en dat verweerder ook daadwerkelijk gebruik maakte van de hoteldiensten (zie punt 16 van de onderhavige conclusie). In de zaak Pammer wordt in de verwijzingsbeschikking niet expliciet gezegd hoe de overeenkomst werd gesloten, maar alleen dat Pammer bij Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG een reis per vrachtschip voor twee personen van Triëst naar het Verre Oosten boekte, waarbij Internationale Frachtschiffreisen Pfeiffer GmbH als tussenpersoon optrad (zie punt 10 van de onderhavige conclusie). De vertegenwoordiger van Pammer heeft echter ter terechtzitting opgemerkt dat Pammer van de tussenpersoon eerst informatie per e-mail had ontvangen, maar de ondertekende overeenkomst vervolgens per post naar de tussenpersoon had gestuurd.


30 – Artikel 15 van verordening nr. 44/2001 gebruikt niet het begrip „ondernemer”, maar spreekt van een persoon „die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit”. In de conclusie gebruik ik voor deze persoon eenvoudigheidshalve het begrip „ondernemer”.


31 – Het ziet ernaar uit dat in de onderhavige zaken aan deze voorwaarde is voldaan. In de zaak Pammer sloot de consument via een tussenpersoon een overeenkomst met een onderneming die zich bezighoudt met vervoer per vrachtschip en die derhalve kan worden aangemerkt als persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit. Via een tussenpersoon biedt deze onderneming consumenten de mogelijkheid als passagier getuige te zijn van het vervoer per vrachtschip, en ontplooit daarmee als nevenactiviteit ook activiteiten in de toeristische sector. Het feit dat de overeenkomst via een tussenpersoon werd gesloten, doet daaraan niets af. In de zaak Hotel Alpenhof werd de overeenkomst gesloten met het hotel dat de hoteldiensten levert en dat eveneens kan worden beschouwd als persoon die commerciële activiteiten ontplooit.


32 – Uit de informatie in de verwijzingsbeschikking kan worden opgemaakt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. In de zaak Pammer behoort het weliswaar niet tot de primaire commerciële activiteiten van Reederei Karl Schlüter GmbH & Co KG om consumenten in staat te stellen een reis aan boord van een vrachtschip mee te maken, maar gaat het om een nevenactiviteit die echter niettemin een van de commerciële activiteiten van deze onderneming vormt. In de zaak Hotel Alpenhof kan er eveneens van worden uitgegaan dat de hoteldiensten onder de commerciële activiteiten van dit hotel vallen.


33 – Zie voor de definitie van de begrippen „interactieve” en „passieve” website bijvoorbeeld Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 684. Zie ook Kropholler, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 230, punt 23; Gillies, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 397; Gaudemet-Tallon, H., „Le juge compétent”, in: Fasquelle, D., Meunier, P., Le droit communautaire de la consommation: Bilan et perspectives, La documentation française, Parijs, 2002, blz. 228.


34 – Zie in die zin arresten van 19 oktober 1995, Hönig (C‑128/94, Jurispr. 1995, I-3389, punt 9); 27 januari 2000, DIR International Film e.a./Commissie (C‑164/98 P, Jurispr. 2000, I-447, punt 26), en 10 maart 2005, easyCar (C‑336/03, Jurispr. 2005, I-1947, punt 21).


35 – Zie Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 686, die opmerkt dat het begrip „richten van een activiteit” in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 betekent dat de verkoper zijn commerciële activiteiten bewust zo inricht, dat hij klanten in bepaalde landen bereikt. Naar het oordeel van dezelfde auteur (blz. 687) houdt dit begrip in dat de verkoper probeert transacties te sluiten met klanten uit bepaalde lidstaten.


36 – Daaraan zou ik willen toevoegen dat het hierbij gaat om een objectieve beoordeling van het actieve handelen van de ondernemer en niet om een beoordeling van subjectieve bedoelingen die niet in concrete handelingen tot uitdrukking komen. Zie Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 687.


37 – Daaraan zou ik willen toevoegen dat in de dertiende overweging van de considerans van het oorspronkelijke voorstel voor verordening nr. 44/2001 (aangehaald in voetnoot 9) het volgende staat: „In het bijzonder moet de verkoop van goederen of diensten langs elektronische weg die in een lidstaat toegankelijk is, als een op deze lidstaat gerichte activiteit worden beschouwd. De consument die zijn woonplaats in die lidstaat heeft, moet, wanneer hij vanuit zijn woonplaats langs elektronische weg in een consumentenovereenkomst toestemt, de bescherming kunnen genieten die hem krachtens deze verordening wordt geboden.” Deze overweging zou zo kunnen worden opgevat dat de bevoegdheid alleen al vanwege het feit dat een website kan worden geraadpleegd in de lidstaat van de consument, wordt beheerst door de bijzondere regels voor door consumenten gesloten overeenkomsten. Deze overweging werd echter in het verdere wetgevingsproces geschrapt, wat er a fortiori voor pleit dat er niet reeds sprake is van het richten van een activiteit in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 wanneer een website kan worden geraadpleegd.


38 – Zie in de literatuur Montero, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 335, die benadrukt dat het feit dat de overeenkomst niet werd gesloten met hetzelfde middel als waarmee de consument zich op de hoogte stelde van het aanbod, niets verandert aan het feit dat de consument de bescherming geniet van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001. In die zin ook Mankowski, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 242; Gaudemet-Tallon, H., t.a.p. (voetnoot 33), blz. 228.


      Hieraan zou ik willen toevoegen dat een overeenkomst op afstand kan worden gesloten met elk technisch middel dat dit mogelijk maakt. Volgens artikel 2, lid 4, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19) is een techniek voor communicatie op afstand „ieder middel dat, zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van leverancier en consument kan worden gebruikt voor de sluiting van de overeenkomst tussen deze partijen”. Onder deze technieken voor communicatie vallen volgens bijlage I van de richtlijn bijvoorbeeld de telefoon, de elektronische post of de telefax.


39 – In die zin in de literatuur bijvoorbeeld Mankowski, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 239. Zie ook Rauscher, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 288, punt 15.


40 – Zie het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (aangehaald in voetnoot 9). Zie ook het arrest Ilsinger (aangehaald in voetnoot 3, punt 50).


41 – In verband met de voorwaarde van het richten van een activiteit op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, moet worden opgemerkt dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 nog altijd – op vergelijkbare wijze als artikel 13, lid 1, punt 3, Executieverdrag – de traditionele vormen van reclame voor de activiteiten van de ondernemer in de lidstaat van de consument omvat, bijvoorbeeld reclame via de pers, radio of televisie in die lidstaat. Zie voor de verschillende vormen van reclame, de uitlegging van artikel 13, lid 1, punt 3, Executieverdrag in het arrest van 11 juli 2002, Gabriel (aangehaald in voetnoot 11, punt 44). In de literatuur in die zin ook Nielsen, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 316, punt 33.


42 – In artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is uitdrukkelijk sprake van het richten van activiteiten „met ongeacht welke middelen”. In de literatuur in die zin Mankowski, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 239.


43 – Zie daartoe het advies van het Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 349 def. – 99/0154(CNS)], punten 4.2.1 en 2.2.2. Het Economisch en Sociaal Comité wees er in dit advies ook op dat de formulering in het voorstel („met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat”) niet duidelijk genoeg was om vertrouwen tussen de partijen te scheppen, en pleitte voor handhaving van de formulering van artikel 13 Executieverdrag.


44 – Aangehaald in voetnoot 9.


45 – Zie het in voetnoot 9 aangehaalde voorstel (blz. 17 van de Nederlandse versie).


46 – Zie het in voetnoot 9 aangehaalde voorstel (blz. 17 van de Nederlandse versie).


47 – Kritisch over het criterium dat de activiteit doelbewust en overwegend op die andere lidstaat moet zijn gericht, is in de literatuur bijvoorbeeld Farah, Y., „Allocation of jurisdiction and the internet in EU law”, European Law Review, nr. 2/2008, blz. 267.


48 – Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 348 – C5‑0169/1999 – 1999/0154(CNS)] (PB 2001, C 146, blz. 94), amendement 37 op artikel 15. Aanvankelijk was in het Parlement een veel ruimere formulering voorgesteld, volgens welke het criterium van het richten van een activiteit moest worden vervangen door het criterium dat de overeenkomst op afstand was gesloten met een consument die woonplaats in een andere lidstaat heeft; zie het verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 348 – C5‑0169/1999 – 1999/0154(CNS)], amendement 23 op artikel 15. Dit amendement werd echter niet aangenomen door het Parlement; zie de uitslag van de stemming over amendement 23 (PB 2001, C 146, blz. 41 en 42).


49 – In de toelichting van de Commissie staat dat het bestaan van een consumentenovereenkomst op zich reeds een duidelijke aanwijzing lijkt dat de leverancier van goederen of diensten zijn commerciële activiteit heeft gericht op de staat waar de consument woonplaats heeft [zie gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM(2000) 689 def., blz. 6 van de Nederlandse versie]. Deze toelichting van de Commissie zou erop duiden dat het bestaan van een (passieve) website op zich reeds voldoende is om de bevoegdheid te bepalen volgens de bijzondere regels voor consumentenovereenkomsten. Kritisch hierover in de literatuur is Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 682 e.v.


50 – Zie de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over de artikelen 15 en 73 van verordening nr. 44/2001 (aangehaald in voetnoot 10).


51 – In het kader van de systematische uitlegging zou ik willen toevoegen dat – zoals de Commissie terecht opmerkt – voor de uitlegging van het begrip „richten van een activiteit” in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 de richtsnoeren inzake verticale beperkingen (PB 2000, C 291, blz. 1) of het ontwerp van richtsnoeren inzake verticale beperkingen [SEC(2009) 946] niet relevant zijn. In het kader daarvan gelden reclame en promotie op internet als „passieve” verkoop [zie punten 50 en 51 van de geldende richtsnoeren alsmede punten 51 en 52 van het ontwerp in combinatie met artikel 4, sub b, van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 336, blz. 21) of met artikel 4, sub b, van de ontwerp-verordening C(2009) 5365/2)]. Het kwalificeren van een verkoop als „passief” is namelijk bedoeld om de leverancier te beletten deze vorm van verkoop tot een bepaald gebied of een bepaalde klantenkring te beperken, waardoor hij in strijd zou handelen met artikel 81 EG. Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 heeft echter een heel ander doel, namelijk de consument als de zwakkere partij bij de overeenkomst gunstigere regels voor het bepalen van de bevoegdheid aan te reiken.


52 – Daaraan wil ik toevoegen dat in de toelichting bij het voorstel voor de Rome-I-verordening wordt gezegd dat het bij websites waarmee de ondernemer zijn activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, „niet noodzakelijk om [...] ‚interactieve sites’ hoeft te gaan” en dat ook sites waarop de kopers worden uitgenodigd bestellingen per fax te doen, gericht zijn op het sluiten van overeenkomsten op afstand. Deze omstandigheid pleit voor de opvatting dat het richten van een activiteit niet beperkt mag blijven tot interactieve websites, maar dat dit begrip breder moet worden opgevat.


53 – In de literatuur in die zin bijvoorbeeld ook Gaudemet-Tallon, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 230, punt 286; Geimer, R., Schütze, R. A., Europäisches Zivilverfahrensrecht: Kommentar zur EuGVVO, EuEheVO, EuZustellungsVO, EuInsVO, EuVTVO, zum Lugano-Übereinkommen und zum nationalen Kompetenz- und Anerkennungsrecht, 3e druk, Beck, München, 2010, blz. 335, punt 38; Droz, G., Gaudemet-Tallon, H., „La transformation de la Convention de Bruxelles du 27 septembre 1968 en Règlement du Conseil concernant la compétence judiciaire, la reconnaissance et l'exécution des décisions en matière civile et commerciale”, Revue critique de droit international privé, nr. 4/2001, blz. 638, punt 45; Sinay-Cytermann, A., „La protection de la partie faible en droit international privé”, in: Mélanges en l'honneur de Paul Lagarde –Le droit international privé: esprit et méthodes, Dalloz, Parijs, 2005, blz. 743.


54 – In de literatuur in die zin bijvoorbeeld ook Kropholler, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 231, punt 24, die benadrukt dat een passieve website die niet alleen reclame bevat, maar ook het sluiten van een overeenkomst per post, e-mail, fax of telefoon aanbiedt, juridisch op dezelfde wijze moet worden behandeld als een actieve website. Zie ook Mankowski, t.a.p. (voetnoot 4, blz. 239 e.v.; Montero, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 334; Geimer/Schütze, t.a.p. (voetnoot 53), blz. 335, punt 38; Gaudemet-Tallon, H., t.a.p. (voetnoot 33), blz. 228.


55 – In de prejudiciële procedure, die berust op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en het Hof, behoort de waardering van de feiten in ieder geval tot de taken van de nationale rechter. Zie in die zin de arresten van 18 december 2007, Laval en Partneri (C‑341/05, Jurispr. I‑11767, punt 45); 22 oktober 2009, Zurita García e.a. (C‑261/08 en C‑348/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34), en 16 juli 2009, Gómez-Limón Sánchez-Camacho (C‑537/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 24).


56 – Bijvoorbeeld wanneer de ondernemer voor binnenlandse consumenten een betaalnummer hanteert, maar voor consumenten uit het buitenland een regulier telefoonnummer met een internationale toegangscode.


57 – Bij hoteldiensten gaat het bijvoorbeeld om de optie „zoeken/boeken”, waarmee de beschikbaarheid van kamers in een bepaalde periode kan worden opgevraagd.


58 – Volgens het arrest van het Hof van 16 oktober 2008, Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände (C‑298/07, Jurispr. I-7841, punt 40 en dictum), moet artikel 5, lid 1, sub c, van de richtlijn inzake elektronische handel aldus worden uitgelegd dat de dienstverlener verplicht is voor de afnemers van de dienst, nog vóór de sluiting van een overeenkomst met hen, naast zijn elektronische postadres andere informatie beschikbaar te stellen op basis waarvan snel contact kan worden opgenomen en rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk is.


59 – Het is bijvoorbeeld denkbaar dat de ondernemer op de website vermeldt dat hij tot nu toe klanten uit een groot aantal lidstaten heeft gehad, of dat hij op de website reacties van klanten uit verschillende lidstaten publiceert.


60 – In die zin in de literatuur Geimer/Schütze, t.a.p. (voetnoot 53), blz. 335, punt 38.


61 – Deze uitlegging wordt in de literatuur bijvoorbeeld verdedigd door Farah, t.a.p. (voetnoot 47), blz. 267.


62 – Zie de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over de artikelen 15 en 73 van verordening nr. 44/2001 (aangehaald in voetnoot 10).


63 – In die zin ook Nielsen, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 317, punt 35, die opmerkt dat een in het Zweeds opgestelde website op Zweden is gericht en niet op Spanje. Zie ook Vasiljeva, K., 1968 „Brussels Convention and EU Council Regulation no 44/2001: jurisdiction in consumer contracts concluded online”, European Law Journal, nr. 1/2004, blz. 133.


64 – Hierop vestigt in de literatuur ook Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 690, de aandacht.


65 – Bijvoorbeeld Engels.


66 – Bijvoorbeeld Duits in Duitsland en Oostenrijk.


67 – Als bijvoorbeeld een Estse ondernemer op zijn in het Ests gestelde website de mogelijkheid biedt om Fins als taal te kiezen, is dat een aanwijzing dat hij zijn activiteiten ook op Finland richt. Naar aanleiding van het taalcriterium rijst natuurlijk ook de vraag of een ondernemer die de mogelijkheid biedt om in plaats van de taal waarin de website is gesteld, Engels te kiezen, gelet op het wijdverbreide gebruik van het Engels als vreemde taal, zijn activiteiten automatisch richt op alle andere lidstaten. Mijns inziens is de mogelijkheid om in plaats van de taal waarin de website is gesteld, Engels te kiezen, weliswaar een sterke aanwijzing dat de ondernemer zijn activiteiten ook op alle andere lidstaten richt, maar op zich is dit niet voldoende. In ieder geval moeten ook andere criteria in aanmerking worden genomen om te beoordelen of een ondernemer zijn activiteiten op andere lidstaten richt.


68 – Het gaat daarbij om de zogenoemde „country-code top-level domain”-namen, bijvoorbeeld „.at”, „.fr”, „.de” of „.co.uk”.


69 – In die zin in de literatuur ook Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 690, voetnoot 105.


70 – Bijvoorbeeld „.com”, „.net”, „.org” of „.eu”.


71 – Zo kan zelfs een banketbakker, die zijn diensten traditiegetrouw in een geografisch afgebakend gebied verricht, bepaalde producten via internet verkopen en naar het buitenland versturen.


72 – Kappersdiensten worden bijvoorbeeld in principe lokaal verricht; toch is het voor een zeer klein aantal gebieden wel degelijk denkbaar dat de dienstverrichter regelmatig ook klanten uit het buitenland krijgt.


73 – In die zin Øren, t.a.p. (voetnoot 4), blz. 687.


74 – Zie punt 66 en voetnoot 41 van de onderhavige conclusie.


75 – Naast de uitdrukkelijke uitsluiting van het richten van een activiteit op bepaalde lidstaten bestaat ook de mogelijkheid dat de ondernemer het technisch onmogelijk maakt dat consumenten uit bepaalde lidstaten toegang hebben tot zijn website. Zie in de literatuur Nielsen, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 317, punt 35; Gaudemet-Tallon, H., t.a.p. (voetnoot 33), blz. 227.


76 – Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (PB L 199, blz. 1). Hoewel het toepassingsgebied van deze verordening volgens artikel 2, lid 1, beperkt is tot vorderingen waarvan de waarde niet meer bedraagt dan 2 000 EUR (rente niet meegerekend), waardoor de verordening in de onderhavige zaken niet van toepassing zal zijn, zal zij mijns inziens echter op de meeste andere geschillen inzake consumentenovereenkomsten wel kunnen worden toegepast. In geschillen waarin de waarde van de vordering, rente niet meegerekend, niet meer bedraagt dan 2 000 EUR, is de procedure aanmerkelijk vereenvoudigd, aangezien zij in de regel schriftelijk wordt gevoerd (het gerecht houdt volgens artikel 5, lid 1, van deze verordening een mondelinge behandeling indien het dat nodig acht of indien een partij daarom verzoekt); de partijen zijn niet verplicht zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen (artikel 10).


77 – Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PB L 399, blz. 1).


78 – Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB L 143, blz. 15).


79 – Artikelen 32‑56 van verordening nr. 44/2001.


80 – Zie in die zin artikel 1 van verordening nr. 861/2007 en artikel 1, lid 1, sub a, van verordening nr. 1896/2006.


81 – Zie voor het vrije verkeer van betalingsbevelen artikel 1, lid 1, sub b, van verordening nr. 1896/2006. Zie voor het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten artikel 1 van verordening nr. 805/2004. Zie over de doelen van verordening nr. 44/2001 punt 2 van de considerans van deze verordening, waarin staat: „Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk.”


82 – Daarnaast wijst Nielsen, t.a.p. (voetnoot 20), blz. 316, punt 30, er terecht op dat de consumenten eerder bereid zullen zijn via internet te kopen wanneer ze voldoende rechterlijke bescherming genieten – wanneer zij dus weten dat ze de mogelijkheid hebben een vordering aanhangig te maken in de lidstaat waar zij wonen.


83 – Volgens artikel 3, lid 2, van de dienstenrichtlijn heeft deze richtlijn „geen betrekking op de regels van het internationaal privaatrecht, in het bijzonder regels betreffende de bepaling van het op contractuele en niet-contractuele verbintenissen toepasselijke recht, met inbegrip van de regels die waarborgen dat voor de consumenten de bescherming geldt die hen wordt geboden door de regels inzake consumentenbescherming die zijn neergelegd in de consumentenwetgeving die in hun lidstaat van kracht is”. Uit de tekst van dit artikel kunnen wij weliswaar opmaken dat het artikel alleen betrekking heeft op de regels betreffende de bepaling van het op contractuele en niet-contractuele verbintenissen toepasselijke recht, maar de Commissie merkt in haar document „Handboek voor de implementatie van de dienstenrichtlijn” (http://ec.europa.eu/internal_market/services/docs/services-dir/guides/handbook_nl.pdf, blz. 17) in verband met dit artikel op dat deze richtlijn ook geen betrekking heeft op de rechterlijke bevoegdheid, omdat die kwestie wordt geregeld in verordening nr. 44/2001.


84 – Hieraan wil ik toevoegen dat in punt 95 van de considerans van de dienstenrichtlijn als zulke objectieve criteria onder andere worden genoemd: de extra kosten die voortvloeien uit de afstand, de technische kenmerken van de dienstverrichting, verschillende marktvoorwaarden, zoals meer of minder vraag ten gevolge van seizoensinvloeden, verschillende vakantieperioden in de lidstaten en de prijsstelling van verschillende concurrenten, of bijkomende risico's ten gevolge van voorschriften die afwijken van die in de lidstaat van vestiging.


85 – In de literatuur wordt deze opvatting bijvoorbeeld ook gedeeld door Geimer/Schütze, t.a.p. (voetnoot 53), blz. 335, punt 38; Micklitz, H.‑W., Rott, P., „Vergemeinschaftung des EuGVÜ in der Verordnung (EG) Nr. 44/2001”, Europäische Zeitschrift für Wirtschaftsrecht, nr. 11/2001, blz. 331; Beraudo, J.‑P., „Actualité: le règlement (CE) du Conseil du 22 décembre 2000 concernant la compétence judiciaire, la reconnaissance et l'exécution des décisions en matière civile ou commerciale”, JurisClasseur procédure civile, 2002, fasc. 52, nr. 32; Fawcett, J.J., Harris, J.M., Bridge, M., International Sale of Goods in the Conflict of Laws, Oxford University Press, Oxford, 2005, blz. 501, punt 10.16.