Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte di appello di Napoli (Italië) op 22 januari 2020 – TJ / Balga Srl

(Zaak C-32/20)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte di appello di Napoli

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: TJ

Verwerende partij: Balga Srl

Prejudiciële vragen

Moet artikel 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat in geval van onrechtmatige collectieve ontslagen een recht wordt toegekend op bescherming die wordt gekenmerkt door de parameters van doeltreffendheid, doelmatigheid, passendheid en afschrikkende werking, aangezien deze parameters de kern vormen van de in het Unierecht vastgestelde sancties ter bescherming van fundamentele waarden waarmee de nationale regeling, of de praktijk, die een concrete sanctiemaatregel tegen elk onredelijk ontslag garandeert, in overeenstemming moet zijn? Vormen de voornoemde parameters dientengevolge een relevante externe begrenzing die in een rechterlijke procedure kan worden gebruikt met het oog op de maatregelen die de nationale rechter kan treffen om de nationale regeling of praktijk ter uitvoering van richtlijn 98/59/EG1 in overeenstemming te brengen met het Unierecht?

Moet voor de vaststelling van het door het Unierecht voorgeschreven niveau van bescherming in geval van onrechtmatig collectief ontslag, bij de uitlegging van artikel 30 van het Handvest van de grondrechten „naar behoren rekening [worden ge]houden” met, en dus belang worden toegekend aan, de materiële betekenis van artikel 24 van het herziene Europees Sociaal Handvest – waarnaar in de toelichtingen wordt verwezen – zoals die blijkt uit de besluiten van het Europees Comité voor sociale rechten? En staat het Unierecht bijgevolg in de weg aan een nationale regeling en praktijk die herstel van het dienstverband uitsluit, en daarbij de bescherming beperkt tot louter schadevergoeding waaraan een plafond is verbonden dat bij voorrang wordt vastgesteld op grond van het criterium van anciënniteit, en niet tot vergoeding van de schade die de werknemer door het verlies van zijn inkomstenbron heeft geleden?

Dient de nationale rechter daarom, bij de beoordeling van de verenigbaarheid [met het Unierecht] van de nationale regeling waarbij de beschermingsmaatregel voor gevallen van (wegens niet-inachtneming van de selectiecriteria) onrechtmatige collectieve ontslagen ten uitvoer wordt gebracht of vastgesteld, rekening te houden met de op grond van het Europees Sociaal Handvest uitgewerkte inhoud die volgt uit de besluiten van de daaraan verbonden organen, en dient hij hoe dan ook te oordelen dat een bescherming noodzakelijk is die volledige, althans vrijwel volledige genoegdoening biedt voor de economische gevolgen die uit het verlies van de arbeidsovereenkomst voortvloeien?

Verzetten de artikelen 20, 21, 34 en 47 van het Handvest van de grondrechten zich ertegen dat een lidstaat ter uitvoering van richtlijn 98/59/EG een regeling of een praktijk introduceert die, van alle werknemers op wie eenzelfde procedure betrekking heeft, alleen voor na 7 maart 2015 aangestelde werknemers voorziet in een sanctieregeling volgens welke herstel van de dienstbetrekking, en hoe dan ook herstel van de gevolgen van het inkomensverlies en van het verlies van de socialezekerheidsdekking is uitgesloten, en uitsluitend een schadeloosstelling wordt toegekend waarvan de hoogte bij voorrang wordt vastgesteld op grond van anciënniteit, terwijl aan de in dezelfde procedure aan de orde zijnde werknemers die vóór die datum zijn aangesteld andere garanties worden geboden, zodat er naargelang de aanstellingsdatum verschillende sancties bestaan, waardoor er verschillende beschermingsniveaus worden geboden op basis van het voornoemde criterium, en niet op basis van de werkelijke gevolgen van het onrechtmatige verlies van de inkomstenbron?

____________

1 Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB 1998, L 225, blz. 16).