Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 18 december 2014 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court) - Verenigd Koninkrijk] – The Queen, op verzoek van: Sean Ambrose McCarthy, Helena Patricia McCarthy Rodriguez, Natasha Caley McCarthy Rodriguez / Secretary of State for the Home Department

(Zaak C-202/13)1

[Burgerschap van de Europese Unie – Richtlijn 2004/38/EG – Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden – Inreisrecht – Derdelander die familielid is van een burger van de Unie en in bezit is van een door een lidstaat afgegeven verblijfskaart – Nationale wettelijke regeling die voor binnenkomst op het nationale grondgebied vereist dat eerst een inreisvergunning wordt verkregen – Artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG – Artikel 1 van het protocol (nr. 20) betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland]

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Administrative Court)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: The Queen, op verzoek van: Sean Ambrose McCarthy, Helena Patricia McCarthy Rodriguez, Natasha Caley McCarthy Rodriguez

Verwerende partij: Secretary of State for the Home Department

Dictum

Artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, en artikel 1 van het protocol (nr. 20) betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland moeten in die zin worden uitgelegd dat een lidstaat op grond daarvan, ter verwezenlijking van een algemene preventiedoelstelling, familieleden van een burger van de Europese Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben en houder zijn van een uit hoofde van artikel 10 van richtlijn 2004/38 door de autoriteiten van een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart, niet mag verplichten krachtens het nationale recht in het bezit te zijn van een inreisvergunning, zoals de EER (Europese Economische Ruimte)-familievergunning, om zijn grondgebied te mogen betreden.

____________

____________

1 PB C 189 van 29.6.2013.