Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundessozialgericht (Duitsland) op 16 januari 2019 – ZP / Bundesagentur für Arbeit
(Zaak C-29/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundessozialgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: ZP
Verwerende partij: Bundesagentur für Arbeit
Prejudiciële vragen
Moet artikel 62, lid 1, van verordening (EG) nr. 883/20041 , juncto artikel 62, lid 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 aldus worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan van de lidstaat van woonplaats bij werkloosheid van een werknemer voor de berekening van de uitkering eveneens moet uitgaan van het „loon” dat betrokkene voor zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van dat orgaan „heeft genoten”, wanneer dat loon krachtens de door het bevoegde orgaan toe te passen nationale wetgeving niet in aanmerking kan worden genomen voor de werkloosheidsuitkering omdat niet is voldaan aan het vereiste beloningstijdvak en in plaats daarvan is voorzien in een fictieve berekening van de uitkering?
Moet artikel 62, lid 1, van verordening (EG) nr. 883/2004, juncto artikel 62, lid 2, van verordening (EG) nr. 883/2004 aldus worden uitgelegd dat het bevoegde orgaan van de lidstaat van woonplaats bij werkloosheid van een werknemer voor de berekening van de uitkering eveneens moet uitgaan van het „loon” dat betrokkene voor zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van dat orgaan „heeft genoten”, wanneer krachtens de door het bevoegde orgaan toe te passen nationale wetgeving dat loon wegens het ontbreken van een tijdige afrekening niet mag dienen als basis voor de berekening van de uitkering in het referentietijdvak en in plaats daarvan is voorzien in een fictieve berekening van de uitkering?
____________
1 Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1).