Language of document : ECLI:EU:C:2019:1013

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. CAMPOS SÁNCHEZ-BORDONA

van 26 november 2019 (1)

Zaak C625/19 PPU

Openbaar Ministerie

tegen

XD

[verzoek van de rechtbank Amsterdam (Nederland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken – Kaderbesluit 2002/584/JBZ – Europees aanhoudingsbevel – Uitvaardigende rechterlijke autoriteit – Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Zweedse officier van justitie – Voorwaarde van het bestaan van een effectieve mogelijkheid van beroep in rechte tegen de beslissing om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen”






1.        Het Hof krijgt – opnieuw – verzoeken om een prejudiciële beslissing voorgelegd waarin het moet beslissen of het openbaar ministerie (in casu van Zweden) in het kader van de afgifte van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) kan worden beschouwd als een „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ(2).

2.        De twijfels van de verwijzende rechter in deze zaak en de zaken C‑626/19 PPU en C‑627/19 PPU sluiten aan bij die welke door een Luxemburgse rechter (zaak C‑566/19 PPU) worden opgeworpen, en hebben met name betrekking op de uitlegging die moet worden gegeven aan het arrest van het Hof in de zaken OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau)(3).

3.        Dezelfde twijfels zijn gerezen met betrekking tot het openbaar ministerie van België (zaak C‑627/19 PPU) en van Frankrijk (zaken C‑566/19 PPU en C‑626/19 PPU). In die zaken neem ik heden eveneens conclusie.

4.        De vraag die met het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing wordt voorgelegd, komt met name overeen met één van de vragen in zaak C‑626/19 PPU, die is gevoegd met zaak C‑566/19 PPU, en heeft betrekking op EAB’s die door het openbaar ministerie worden uitgevaardigd met het oog op strafvervolging.

5.        Mijn principestandpunt is nog steeds het standpunt dat ik in de zaken OG (Openbaar ministerie van Lübeck) en PI (Openbaar ministerie van Zwickau)(4) en in de zaak PF (Procureur-generaal van Litouwen)(5) heb verdedigd. In de onderhavige conclusie zal ik mij echter buigen over de uitlegging van het arrest OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau) en van het arrest van 9 oktober 2019(6) in een andere vergelijkbare zaak.

I.      Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

6.        Ik verwijs naar de overwegingen 5, 6, 8, 10 en 12 en de artikelen 1 en 9 van het kaderbesluit, die zijn aangehaald in de conclusie in de zaken OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau).

B.      Nationaal recht

7.        Blijkens de door de Zweedse regering verstrekte informatie bepaalt § 2 van de Förordning (2003:1178) om överlämnande till Sverige enligt en europeisk arresteringsorder [besluit (2003:1178) betreffende de overlevering van een persoon aan Zweden op grond van een [EAB]; hierna: „EAB-besluit”] dat een EAB door het openbaar ministerie wordt uitgevaardigd zowel met het oog op strafvervolging als ter uitvoering van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

8.        Op grond van § 3 van het EAB-besluit kan een EAB ten behoeve van strafvervolging worden uitgevaardigd wanneer een voorlopig aanhoudingsbevel is afgegeven tegen de gezochte persoon, die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd waarvoor een vrijheidsstraf van minstens één jaar kan worden opgelegd.

9.        Volgens de Zweedse regering wordt de voorlopige hechtenis op verzoek van de officier van justitie gelast door een rechterlijke instantie. Zodra de rechterlijke instantie de voorlopige hechtenis heeft gelast, beslist de officier van justitie in volledige onafhankelijkheid of hij een EAB uitvaardigt, waarbij hij met name de evenredigheid ervan beoordeelt.

II.    Geding en prejudiciële vraag

10.      Op 27 mei 2019 heeft het Zweedse openbaar ministerie een EAB uitgevaardigd met het oog op strafvervolging tegen XD.(7)

11.      Nadat XD op 28 mei 2019 in Nederland was aangehouden, werd het EAB toegezonden aan de rechtbank Amsterdam (Nederland), die heeft beslist het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Kan een officier van justitie die deelneemt aan de rechtsbedeling in de uitvaardigende lidstaat, die in de uitoefening van zijn met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken op onafhankelijke wijze optreedt en die een EAB heeft uitgevaardigd als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, eerste lid, van [het kaderbesluit] worden aangemerkt, indien een rechter in de uitvaardigende lidstaat de voorwaarden voor het uitvaardigen van een EAB en, met name, de evenredigheid daarvan heeft beoordeeld voorafgaand aan de daadwerkelijke beslissing van die officier van justitie om het EAB uit te vaardigen?”

III. Procedure bij het Hof

12.      De zaak is ter griffie van het Hof ingekomen op 22 augustus 2019. Aangezien XD zich in detentie bevindt, heeft de verwijzende rechter verzocht om behandeling van deze zaak volgens de spoedprocedure. Het Hof heeft dat verzoek ingewilligd.

13.      Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door XD, de Nederlandse en de Zweedse regering, het Nederlandse Openbaar Ministerie en de Commissie.

14.      De openbare terechtzitting voor deze zaak heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019, samen met die voor de zaken C‑566/19 PPU, C‑626/19 PPU en C‑627/19 PPU. Op die terechtzitting zijn JR, YC, XD, ZB, het Luxemburgse en het Nederlandse openbaar ministerie, de Nederlandse, de Franse, de Zweedse, de Belgische, de Ierse, de Spaanse, de Italiaanse en de Finse regering alsmede de Commissie verschenen.

IV.    Beoordeling

A.      Voorafgaande opmerking

15.      De vraag die in deze zaak wordt gesteld, komt overeen met de eerste vraag in zaak C‑626/19 PPU, waarover ik mijn standpunt uiteenzet in de conclusie die ik eveneens vandaag neem.

16.      Bijgevolg kan ik niet anders dan gewoon naar die conclusie verwijzen. Daarin ga ik niet alleen in op de kwestie van de rechterlijke toetsing van een door het openbaar ministerie uitgevaardigd EAB (de kwestie waarop de onderhavige prejudiciële verwijzing betrekking heeft), maar ook op de vraag of de leden van die instelling kunnen worden aangemerkt als een „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van het kaderbesluit.

17.      In de onderhavige procedure gaat de rechtbank Amsterdam ervan uit dat het Zweedse openbaar ministerie een EAB kan uitvaardigen, omdat het voldoet aan de criteria van onafhankelijkheid die kenmerkend zijn voor een „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit.

18.      Aangezien de onafhankelijkheid van het Zweedse openbaar ministerie in deze zaak niet ter discussie staat, is niet de informatie verstrekt die nodig is om te beoordelen of de leden van deze instelling, volgens haar grondwettelijke status en haar organisatorische en functionele structuur, voldoen aan de vereisten die het Hof heeft vastgesteld in het arrest van 27 mei 2019, PF (Procureur-generaal van Litouwen)(8). Over deze kwestie kan ik mij dus niet uitspreken.

B.      Rechterlijke toetsing van het door het openbaar ministerie uitgevaardigde EAB

19.      Blijkens de informatie die door de verwijzende rechter is verstrekt, is het EAB in casu door de officier van justitie uitgevaardigd nadat een nationaal aanhoudingsbevel (hierna: „NAB”) was afgegeven door een rechterlijke instantie die reeds de voorwaarden voor en, met name, de evenredigheid van de uitvaardiging van het EBA zou hebben getoetst.

20.      De situatie is derhalve vergelijkbaar met die in zaak C‑626/19 PPU, waarvan de beoordeling mij tot de slotsom heeft gebracht dat een rechterlijke toetsing die ten tijde van de vaststelling van het NAB is uitgevoerd, naar haar aard niet kan voldoen aan „de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming” zoals bedoeld in punt 75 van het arrest OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau). Het is immers altijd de betrokkene die verzoekt om een dergelijke bescherming, die wordt verzekerd door middel van een procedure waarin hij kan optreden en deelnemen en zijn recht van verdediging kan uitoefenen.(9)

21.      Bijgevolg kan voor een EAB dat wordt vastgesteld door een officier van justitie die als een „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit kan worden aangemerkt, vóór de afgifte van het EAB worden gecontroleerd of is voldaan aan de voorwaarden voor de uitvaardiging daarvan, maar dit ontneemt de gezochte persoon niet het recht om beroep in rechte in te stellen tegen dat EAB zodra het is uitgevaardigd (tenzij dit de strafprocedure in gevaar zou brengen) of hem ter kennis is gebracht.

V.      Conclusie

22.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de vraag van de rechtbank Amsterdam (Nederland) te beantwoorden als volgt:

„Een persoon die wordt gezocht op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door het openbaar ministerie van een lidstaat dat deelneemt aan de rechtsbedeling en waarvan de onafhankelijkheid is gegarandeerd, moet tegen dat bevel kunnen opkomen bij een rechter of een rechterlijke instantie van die staat, zonder dat hij zijn overlevering hoeft af te wachten en zodra dat bevel is uitgevaardigd (tenzij dit de strafprocedure in gevaar zou brengen) of hem ter kennis is gebracht.”


1      Oorspronkelijke taal: Spaans.


2      Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1), zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 (PB 2009, L 81, blz. 24) (hierna: „kaderbesluit”).


3      Arrest van 27 mei 2019, C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456; hierna: „arrest OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau)”.


4      Gevoegde zaken C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:337; hierna: „conclusie in de zaken OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau)”.


5      Zaak C‑509/18, EU:C:2019:338; hierna: „conclusie in de zaak PF (Procureur-generaal van Litouwen)”.


6      Zaak C‑489/19 PPU, NJ (Openbaar ministerie Wenen), EU:C:2019:849; hierna: „arrest NJ (Openbaar ministerie Wenen)”.


7      Volgens het openbaar ministerie wordt XD verdacht van drugshandel.


8      Zaak C‑509/18, EU:C:2019:457; hierna: „arrest PF (Procureur-generaal van Litouwen)”.


9      Conclusie in de zaken C‑566/19 PPU en C‑626/19 PPU, punt 84.