Language of document :

Beroep ingesteld op 17 januari 2020 – Commissie/Zweden

(Zaak C-22/20)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Manhaeve, C. Hermes, E. Ljung Rasmussen en K. Simonsson)

Verwerende partij: Koninkrijk Zweden

Conclusies

vaststellen dat het Koninkrijk Zweden in de nakoming van zijn verplichtingen krachtens artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is tekortgeschoten doordat het heeft nagelaten de Commissie de informatie te verstrekken die zij nodig heeft om te beoordelen of de bewering klopt dat de agglomeraties Habo en Töreboda voldoen aan de vereisten van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater1 ;

vaststellen dat het Koninkrijk Zweden in zijn verplichtingen krachtens artikel 4 junctis de artikelen 10 en 15 van richtlijn 91/271/EEG is tekortgeschoten doordat het er niet voor heeft gezorgd dat het afvalwater van de agglomeraties Lycksele, Malå, Mockfjärd, Pajala, Robertsfors en Tänndalen vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde vereisten;

vaststellen dat het Koninkrijk Zweden in zijn verplichtingen krachtens artikel 5 junctis de artikelen 10 en 15 van richtlijn 91/271/EEG is tekortgeschoten doordat het er niet voor heeft gezorgd dat het afvalwater van de agglomeraties Borås, Skoghall, Habo en Töreboda – overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde vereisten – vóór lozing aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 van die richtlijn bedoelde behandeling;

het Koninkrijk Zweden verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De lidstaten moeten er krachtens artikel 4, lid 1, van richtlijn 91/271/EEG voor zorgen dat stedelijk afvalwater van agglomeraties van een zekere grootte vóór lozing wordt onderworpen aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces.

Daarnaast moeten de lidstaten er krachtens artikel 5 van richtlijn 91/271/EEG voor zorgen dat het afvalwater van agglomeraties van een zekere grootte vóór lozing in kwetsbare gebieden wordt onderworpen aan een behandeling die verder gaat dan de in artikel 4 van die richtlijn bedoelde behandeling.

In artikel 4, lid 3, van richtlijn 91/271/EEG junctis deel B, punt 2, en tabel 1 van bijlage I bij deze richtlijn – alsmede in artikel 5, lid 3, van die richtlijn junctis tabel 2 van bijlage I bij dezelfde richtlijn, voor afvalwater van agglomeraties met meer dan 10 000 inwonerequivalenten – zijn de vereisten neergelegd die gelden voor de lozing van gezuiverd afvalwater (hierna: „lozingsvereisten”). Uit deze vereisten vloeit – voor zover in casu van belang – voort wat de maximale waarden zijn voor biochemisch zuurstofverbruik (BOD), chemisch zuurstofverbruik (COD) en stikstof.

Artikel 15 van richtlijn 91/271/EEG juncto deel D van bijlage I bij deze richtlijn bevat de vereisten die gelden voor het toezicht op en de beoordeling van de naleving van de lozingsvereisten. Uit eerstgenoemde vereisten vloeit voort hoeveel monsters er per jaar moeten worden genomen en met welke intervallen deze moeten worden genomen (hierna: „controlevereisten”).

Artikel 10 van richtlijn 91/271/EEG bevat de vereisten die gelden voor het ontwerp, de bouw, de exploitatie en het onderhoud van zuiveringsinstallaties die worden opgericht om te voldoen aan de lozingsvereisten.

De Commissie is, op basis van een beoordeling van de door Zweden verstrekte informatie, van mening dat Zweden voor zes agglomeraties niet voldoet aan de vereisten van artikel 4 junctis de artikelen 10 en 15 van richtlijn 91/271/EEG, omdat niet voldaan is aan de lozingsvereisten en/of aan de controlevereisten.

Tevens stelt de Commissie zich, op basis van een beoordeling van de door Zweden verstrekte informatie, op het standpunt dat Zweden voor vier andere agglomeraties niet voldoet aan de vereisten van artikel 5 junctis de artikelen 10 en 15 van richtlijn 91/271/EEG, omdat niet voldaan is aan de lozingsvereisten.

Zweden stelt met betrekking tot twee van de bovengenoemde agglomeraties dat aan de lozingsvereisten inzake stikstof is voldaan ten gevolge van natuurlijke retentie. Zweden heeft de Commissie evenwel niet de informatie verstrekt die zij nodig heeft om de juistheid te beoordelen van de beweringen van Zweden die betrekking hebben op de omvang van de natuurlijke retentie en op de naleving van de vereisten die krachtens richtlijn 91/271/EEG gelden voor de verwijdering van stikstof op die manier. Volgens de Commissie heeft Zweden aldus het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde beginsel van loyale samenwerking geschonden.

____________

1 PB 1991, L 135, blz. 40.