Language of document : ECLI:EU:C:2014:2196

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

11 september 2014 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten – Beperkingen en restricties – Artikel 5, lid 3, sub n – Gebruik voor onderzoek of privéstudie van werken en ander materiaal – Via speciale terminals voor individuele leden van het publiek beschikbaar gesteld boek in een voor het publiek toegankelijke bibliotheek – Begrip ‚niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen’ werk – Recht van een bibliotheek om een werk dat deel uitmaakt van haar verzameling te digitaliseren teneinde het via speciale terminals beschikbaar te stellen voor gebruikers – Beschikbaarstelling van het werk via speciale terminals waarmee het kan worden afgedrukt op papier of op een USB-stick kan worden opgeslagen”

In zaak C‑117/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 20 september 2012, ingekomen bij het Hof op 14 maart 2013, in de procedure

Technische Universität Darmstadt

tegen

Eugene Ulmer KG,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, M. Safjan, J. Malenovský, A. Prechal (rapporteur) en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 februari 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        Technische Universität Darmstadt, vertegenwoordigd door N. Rauer en D. Ettig, Rechtsanwälte,

–        Eugen Ulmer KG, vertegenwoordigd door U. Karpenstein en G. Schulze, Rechtsanwälte,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, J. Kemper en K. Petersen als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino en A. Collabolletta, avvocati dello Stato,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Bulst en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 juni 2014,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Technische Universität Darmstadt (hierna: „TU Darmstadt”) en Eugen Ulmer KG (hierna: „Ulmer”) over de beschikbaarstelling voor het publiek door de TU Darmstadt, via in de gebouwen van een bibliotheek geïnstalleerde terminals, van een boek dat deel uitmaakt van de verzameling van de bibliotheek en waarvan de exploitatierechten door Ulmer worden gehouden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De punten 31, 34, 36, 40, 44, 45 en 51 van de considerans van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(31) Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal. [...]

[...]

(34)      Er moet aan de lidstaten de mogelijkheid worden geboden om in bepaalde beperkingen of restricties te voorzien, onder meer ten behoeve van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek alsmede openbare instellingen zoals bibliotheken en archieven, en voor verslaggeving over nieuwsfeiten, citaten, gebruik door mensen met een handicap, gebruik ten behoeve van de openbare veiligheid en gebruik in het kader van administratieve en gerechtelijke procedures.

[...]

(36)      De lidstaten kunnen ook een billijke compensatie voor rechthebbenden voorschrijven wanneer zij de facultatieve bepalingen toepassen inzake beperkingen of restricties waarvoor zo’n compensatie niet verplicht is.

[...]

(40)      De lidstaten kunnen in een beperking of restrictie voorzien ten behoeve van bepaalde instellingen zonder winstoogmerk, zoals voor het publiek toegankelijke bibliotheken en soortgelijke instellingen, alsook archieven. Die beperking of restrictie dient evenwel beperkt te blijven tot bepaalde bijzondere gevallen welke onder het reproductierecht vallen. [...] Het is derhalve wenselijk specifieke contracten en licenties te bevorderen die op een evenwichtige wijze deze instellingen begunstigen, evenals de doelstellingen die zij met deze verspreiding nastreven.

[...]

(44)      Gebruik van de bij deze richtlijn bepaalde beperkingen of restricties dient te geschieden in overeenstemming met de ter zake geldende internationale verplichtingen. Dergelijke beperkingen en restricties mogen niet op zodanige wijze worden toegepast dat de wettige belangen van de rechthebbende worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van zijn werk of andere zaak. [...]

(45)      De in artikel 5, leden 2, 3 en 4, bedoelde beperkingen of restricties dienen geen belemmering te vormen voor het vaststellen van contractuele betrekkingen die tot doel hebben een billijke compensatie voor de rechthebbenden te waarborgen voor zover het nationale recht dit toestaat.

[...]

(51)      [...] De lidstaten moeten de rechthebbenden aansporen tot het nemen van vrijwillige maatregelen waaronder het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten tussen rechthebbenden en andere betrokken partijen, teneinde het doel van bepaalde beperkingen of restricties waarin het nationaal recht van de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn voorziet, te helpen bereiken. [...]”

4        Artikel 2 van die richtlijn, met het opschrift „Reproductierecht”, luidt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

[...]

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5        Artikel 3 van die richtlijn, met het opschrift „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.”

6        Artikel 5 van die richtlijn, met als opschrift „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 2:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

a)      de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, met uitzondering van bladmuziek, op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen;

b)      de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

c)      in welbepaalde gevallen, de reproductie door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen of musea, of door archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven;

[...]”

7        Artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29 luidt:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

[...]

n)      het gebruik van niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen werken of ander materiaal dat onderdeel uitmaakt van de verzamelingen van de in lid 2, sub c, bedoelde instellingen, hierin bestaande dat het werk of materiaal, via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen, voor onderzoek of privéstudie meegedeeld wordt aan of beschikbaar gesteld wordt voor individuele leden van het publiek;

[...]”

8        In artikel 5, lid 5, van deze richtlijn heet het:

„De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

 Duits recht

9        § 52b van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte (Urheberrechtsgesetz) (wet op het auteursrecht en de naburige rechten; hierna: „UrhG”) van 9 september 1965 (BGBl. I, blz. 1273), zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, luidt als volgt:

„Reproductie van werken op elektronische leesplaatsen in openbare bibliotheken, musea en archieven

De beschikbaarstelling van openbaar gemaakte werken die deel uitmaken van de verzamelingen van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, musea of archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven, uitsluitend in de gebouwen van de desbetreffende instelling op speciaal daartoe ingerichte elektronische leesplaatsen voor onderzoek en privéstudie, is toegestaan voor zover geen bepalingen van een overeenkomst zich daartegen verzetten. Het aantal toegankelijk gemaakte exemplaren van een werk op de elektronische leesplaatsen mag in beginsel niet hoger zijn dan het in de verzameling van de instelling aanwezige aantal. De beschikbaarstelling geeft aanleiding tot betaling van een billijke vergoeding. Uitsluitend een collectieve beheersmaatschappij kan aanspraak maken op de desbetreffende vergoeding.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      De TU Darmstadt beheert een regionale en universitaire bibliotheek waarin zij elektronische leesplaatsen heeft ingericht waarmee het publiek werken die deel uitmaken van haar bibliotheekbestand kan raadplegen.

11      Onder die werken bevond zich sinds januari of februari 2009 het handboek van Schulze, W., Einführung in die neuere Geschichte (hierna: „litigieus handboek”), uitgegeven door Ulmer, een te Stuttgart (Duitsland) gevestigde wetenschappelijke uitgeverij.

12      De TU Darmstadt heeft het aanbod van Ulmer van 29 januari 2009 om de handboeken die zij uitgeeft, waaronder het litigieuze handboek, in de vorm van elektronische boeken aan te kopen en te gebruiken, niet aanvaard.

13      De TU Darmstadt heeft dat handboek gedigitaliseerd om het voor gebruikers beschikbaar te stellen op de in haar bibliotheek ingerichte elektronische leesplaatsen. Op deze leesplaatsen konden tegelijkertijd niet meer exemplaren van het werk worden geraadpleegd dan in het bibliotheekbestand aanwezig waren. De gebruikers van de leesplaatsen konden het werk geheel of gedeeltelijk op papier afdrukken of op een USB-stick opslaan en het in deze vorm uit de bibliotheek meenemen.

14      Het door Ulmer aangezochte Landgericht Frankfurt am Main (regionale rechter te Frankfurt am Main) heeft bij vonnis van 6 maart 2011 geoordeeld dat de rechthebbende en de instelling vooraf een overeenkomst omtrent het digitale gebruik van het betrokken werk hadden moeten sluiten om de toepasselijkheid van § 52b UrhG uit te sluiten. Deze rechter heeft bovendien de vordering van Ulmer om de TU Darmstadt te verbieden het litigieuze handboek te digitaliseren of te laten digitaliseren, afgewezen. Hij heeft echter de vordering van die onderneming om te verbieden dat gebruikers van de bibliotheek van de TU Darmstadt vanaf de aldaar ingerichte elektronische leesplaatsen dat werk kunnen afdrukken en/of opslaan op een USB-stick en/of de reproducties ervan uit de bibliotheek kunnen meenemen, toegewezen.

15      Het door de TU Darmstadt door middel van een „Sprungrevision” (rechtstreeks cassatieberoep) aangezochte Bundesgerichtshof (Duits federaal hooggerechtshof) is van oordeel dat in de eerste plaats de vraag rijst of sprake is van „te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” werken of ander materiaal in de zin van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 wanneer de rechthebbende het sluiten van licentieovereenkomsten voor het gebruik van deze werken of dat materiaal onder redelijke voorwaarden aan een in deze bepaling bedoelde instelling aanbiedt, dan wel dat deze bepaling anders moet worden uitgelegd, in die zin dat dit pas het geval is wanneer de rechthebbende en de betrokken instelling ter zake een overeenkomst hebben gesloten.

16      Het Bundesgerichtshof is van oordeel dat, anders dan de Duitse taalversie van deze bepaling, de Engelse en de Franse taalversie ervan pleiten voor de eerste uitlegging. Die uitlegging zou ook steun kunnen vinden in de algemene opzet en het doel van richtlijn 2001/29. Zou daarentegen pas door het sluiten van een overeenkomst kunnen worden uitgesloten dat voormelde bepaling toepassing vindt, dan zou het de betrokken instelling vrijstaan een redelijk aanbod van de rechthebbende af te wijzen, teneinde gebruik te maken van de betrokken restrictie, hetgeen tevens zou meebrengen dat die rechthebbende geen billijke vergoeding zou ontvangen, waarvan de ontvangst nochtans een van de doelstellingen van die richtlijn is.

17      In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat de in deze bepaling bedoelde instellingen het recht te verlenen, de in hun verzamelingen aanwezige werken te digitaliseren, voor zover een dergelijke reproductie noodzakelijk is voor de mededeling of de beschikbaarstelling van die werken op hun terminals. Volgens de verwijzende rechter zouden de lidstaten moeten beschikken over een accessoire bevoegdheid om te voorzien in een dergelijke beperking of restrictie van het in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde reproductierecht, aangezien anders de nuttige werking van artikel 5, lid 3, sub n, niet zou worden gewaarborgd. Die bevoegdheid zou in elk geval kunnen worden afgeleid uit artikel 5, lid 2, sub c, van die richtlijn.

18      In de derde plaats stelt de verwijzende rechter dat het hoofdgeding de vraag aan de orde stelt of de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 over de mogelijkheid beschikken om in een regeling restricties vast te stellen op grond waarvan gebruikers van een in die bepaling bedoelde instelling de werken die door de betrokken instelling via haar terminals worden meegedeeld of beschikbaar gesteld, geheel of gedeeltelijk op papier kunnen printen of op een USB-stick kunnen opslaan.

19      In dat verband is die rechterlijke instantie om te beginnen van oordeel dat het hierboven bedoelde afdrukken of opslaan, aangezien het daarbij gaat om de reproductie van een werk, weliswaar in beginsel niet onder de restrictie bedoeld in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 valt, maar toch toegestaan zou kunnen zijn als uitvloeisel van de mededeling of de beschikbaarstelling van een werk door de betrokken instelling, op grond van een andere restrictie en met name op grond van de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn vastgestelde beperking voor „kopiëren voor privégebruik”.

20      Vervolgens pleit de doelstelling van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, die hierin bestaat dat het doelmatige gebruik voor onderzoek of privéstudie van teksten die via terminals van een instelling zoals een bibliotheek worden meegedeeld of beschikbaar gesteld, wordt toegestaan, ervoor deze bepaling in die zin uit te leggen dat het afdrukken op papier van een werk vanaf een terminal zou moeten worden toegestaan, terwijl het opslaan op een USB-stick niet zou zijn toegestaan.

21      Ten slotte merkt de verwijzende rechter op dat een dergelijke uitlegging van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 het ook mogelijk zou maken te verzekeren dat de omvang van de in die bepaling vastgestelde restrictie voldoet aan de drievoudige voorwaarde van artikel 5, lid 5, van die richtlijn. Het opslaan van een werk op een USB-stick zou de rechten van de auteur van dat werk meer aantasten dan het afdrukken ervan op papier.

22      Daarop heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is een werk te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen in de zin van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, wanneer de rechthebbende de in dat artikel bedoelde instellingen het afsluiten van licentieovereenkomsten voor het gebruik van dat werk onder redelijke voorwaarden aanbiedt?

2)      Mogen de lidstaten op grond van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 de instellingen het recht toekennen, de in hun verzamelingen opgenomen werken te digitaliseren, indien dat noodzakelijk is om deze werken via terminals beschikbaar te stellen?

3)      Mogen de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 vastgestelde rechten zo ver gaan dat gebruikers van de terminals aldus beschikbaar gestelde werken op papier kunnen afdrukken of op een USB-stick kunnen opslaan?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

23      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een werk „te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” is in de zin van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, wanneer de rechthebbende aan een in die bepaling bedoelde instelling, zoals een publiek toegankelijke bibliotheek, onder redelijke voorwaarden heeft aangeboden om voor dat werk een licentie- of gebruiksovereenkomst af te sluiten.

24      Alle partijen die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, met uitzondering van Ulmer, stellen voor om deze vraag ontkennend te beantwoorden en bepleiten, in wezen, een uitlegging volgens welke het in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 vermelde begrip „te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” aldus moet worden opgevat dat de betrokken rechthebbende en instelling voor het betrokken werk een licentie- of gebruiksovereenkomst moeten hebben afgesloten waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder die instelling het werk mag gebruiken.

25      Ulmer voert aan dat het enkele feit dat de rechthebbende aan een voor het publiek toegankelijke bibliotheek aanbiedt om een licentie- of gebruiksovereenkomst te sluiten, mits zijn voorstel „redelijk” is, volstaat om de toepassing van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 uit te sluiten.

26      Dienaangaande blijkt om te beginnen uit de vergelijking van de taalversies van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, en met name van de Engelse, de Franse, de Duitse en de Spaanse taalversie ervan, waarin respectievelijk de woorden „terms”, „conditions”, „Regelung” en „condiciones” worden gebezigd, dat de Uniewetgever in de bewoordingen van deze bepaling de begrippen „voorwaarden” of „bepalingen” heeft gebruikt, die verwijzen naar daadwerkelijk overeengekomen contractuele bedingen en niet naar loutere voorstellen om een overeenkomst te sluiten.

27      Vervolgens zij eraan herinnerd dat de uit artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 voortvloeiende restrictie beoogt het openbaar belang te bevorderen dat met het stimuleren van onderzoek en privéstudie is gediend, door de verspreiding van kennis, wat bovendien de fundamentele taak is van instellingen zoals voor het publiek toegankelijke bibliotheken.

28      De door Ulmer voorgestane uitlegging betekent echter dat de rechthebbende door een unilateraal en in wezen discretionair optreden de betrokken instelling het recht zou kunnen ontnemen om gebruik te maken van die restrictie en daarmee ook de mogelijkheid haar fundamentele taak te verwezenlijken en voormeld openbaar belang te bevorderen.

29      Bovendien is in punt 40 van de considerans van richtlijn 2001/29 vermeld dat het wenselijk is specifieke contracten en licenties te bevorderen die op een evenwichtige wijze deze instellingen begunstigen, evenals de doelstellingen die zij met deze verspreiding nastreven.

30      Zoals de advocaat-generaal in de punten 21 en 22 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, bevestigen de punten 45 en 51 van de considerans van deze richtlijn, ook in de Duitse taalversie ervan, dat in de context van met name de in artikel 5, lid 3, van richtlijn 2001/29 genoemde beperkingen en restricties, wordt verwezen naar daadwerkelijke contractuele betrekkingen en naar het sluiten en uitvoeren van daadwerkelijk bestaande contractuele overeenkomsten, en niet naar loutere aanbiedingen om een overeenkomst te sluiten of een licentie te verlenen.

31      Overigens valt de door Ulmer voorgestelde uitlegging moeilijk te rijmen met de door artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 nagestreefde doelstelling, die erin bestaat een rechtvaardig evenwicht te waarborgen tussen de rechten en de belangen van rechthebbenden, enerzijds, en van gebruikers van beschermde werken die deze wensen mee te delen aan het publiek voor onderzoek of privéstudie door individuele leden van het publiek, anderzijds.

32      Indien reeds het loutere aanbod om een licentie- of gebruiksovereenkomst te sluiten zou volstaan om de toepassing van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 uit te sluiten, dan zou als gevolg van een dergelijke uitlegging de in die bepaling vastgestelde restrictie bovendien een groot deel van haar inhoud en zelfs van haar nuttige werking verliezen, aangezien bedoelde restrictie bij die uitlegging, zoals Ulmer heeft betoogd, enkel van toepassing zou zijn op de – steeds zeldzamer wordende – werken waarvoor nog geen elektronische versie, in het bijzonder in de vorm van een elektronisch boek, wordt aangeboden op de markt.

33      Ten slotte kan de uitlegging dat er sprake moet zijn van daadwerkelijk overeengekomen contractuele voorwaarden, anders dan Ulmer stelt, evenmin van de hand worden gewezen omdat zij niet te rijmen zou vallen met de drievoudige voorwaarde van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29.

34      Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling dat aan de in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 vastgestelde restrictie een aantal beperkingen zijn verbonden die zelfs wanneer de toepassing van deze bepaling alleen is uitgesloten wanneer daadwerkelijk contractuele voorwaarden zijn overeengekomen, waarborgen dat deze restrictie speciale gevallen blijft betreffen die geen afbreuk doen aan de normale exploitatie van de werken en evenmin de rechtmatige belangen van rechthebbende onredelijk schaden.

35      Gelet op het bovenstaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat het in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 vermelde begrip „te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” aldus moet worden opgevat dat het impliceert dat de rechthebbende en een in die bepaling bedoelde instelling, zoals een voor het publiek toegankelijke bibliotheek, voor het betrokken werk een licentie- of gebruiksovereenkomst moeten hebben gesloten, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder deze instelling het werk mag gebruiken.

 Tweede vraag

36      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat aan de in deze bepaling bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken het recht verleent om de van hun verzamelingen deel uitmakende werken te digitaliseren, indien die reproductiehandeling noodzakelijk is om die werken via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen beschikbaar te stellen voor de gebruikers.

37      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat vaststaat dat bij de digitalisering van een werk sprake is van een reproductiehandeling, aangezien het werk daarbij in wezen wordt omgezet van een analoog naar een digitaal formaat.

38      Derhalve rijst de vraag of artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 de lidstaten de mogelijkheid biedt dit recht van reproductie te verlenen aan voor het publiek toegankelijke bibliotheken, hoewel volgens artikel 2 van deze richtlijn de auteurs het uitsluitende recht hebben om de reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden.

39      Dienaangaande moet om te beginnen worden vastgesteld dat volgens artikel 5, lid 3, eerste volzin, van richtlijn 2001/29 de in dit lid vermelde beperkingen en restricties de in de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn bedoelde rechten betreffen, en dus zowel het uitsluitende recht van reproductie van de rechthebbende als het recht van mededeling van werken aan het publiek.

40      Artikel 5, lid 3, sub n, van voormelde richtlijn beperkt evenwel het gebruik van werken, in de zin van deze bepaling, tot de mededeling of de beschikbaarstelling ervan en dus tot handelingen die alleen vallen onder het uitsluitende recht van mededeling van werken aan het publiek bedoeld in artikel 3 van die richtlijn.

41      Vervolgens zij eraan herinnerd dat er met name reeds van een „handeling bestaande in een mededeling” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 sprake is wanneer bedoelde werken op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat zij voor de leden van dit publiek toegankelijk zijn, zonder dat van beslissend belang is of zij gebruikmaken van die mogelijkheid (arrest Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punt 19).

42      Hieruit volgt dat, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, wanneer een instelling zoals een voor het publiek toegankelijke bibliotheek, die valt onder artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, toegang verleent tot een werk uit haar verzameling aan een „publiek”, te weten aan alle individuele leden van het publiek die in haar gebouwen geïnstalleerde speciale terminals voor onderzoek of privéstudie gebruiken, dit moet worden aangemerkt als een „beschikbaarstelling” en derhalve als een „handeling bestaande in een mededeling” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn (zie in die zin arrest Svensson e.a., EU:C:2014:76, punt 20).

43      Dat recht van mededeling van werken dat de in artikel 5, lid 3, sub n, bedoelde instellingen, zoals de voor het publiek toegankelijke bibliotheken, binnen de grenzen van de in die bepaling vastgestelde voorwaarden aan richtlijn 2001/29 ontlenen, zou een groot deel van zijn inhoud en zelfs van zijn nuttige werking dreigen te verliezen indien die instellingen niet zouden beschikken over een accessoir recht om de betrokken werken te digitaliseren.

44      Een dergelijk recht wordt in artikel 5, lid 2, sub c, van richtlijn 2001/29 aan die instellingen verleend, voor zover er sprake is van „[de reproductie] in welbepaalde gevallen”.

45      Die voorwaarde van specificiteit moet aldus worden opgevat dat de betrokken instellingen in de regel niet hun volledige verzamelingen mogen digitaliseren.

46      Daarentegen wordt die voorwaarde in beginsel in acht genomen wanneer de digitalisering van bepaalde werken van een verzameling noodzakelijk is voor „het gebruik [...] hierin bestaande dat het werk of materiaal, via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen, voor onderzoek of privéstudie meegedeeld wordt aan of beschikbaar gesteld wordt voor individuele leden van het publiek”, zoals is bepaald in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29.

47      Bovendien moet de omvang van dit accessoire recht van digitalisering nader worden vastgesteld door uitlegging van artikel 5, lid 2, sub c, van richtlijn 2001/29 tegen de achtergrond van artikel 5, lid 5, ervan, dat bepaalt dat deze restrictie slechts in bepaalde bijzondere gevallen mag worden toegepast, mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de rechtmatige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad, maar niet is bedoeld om de reikwijdte van de in artikel 5, lid 2, van deze richtlijn voorziene beperkingen en restricties uit te breiden (zie in die zin arresten Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 58, en ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 26).

48      In casu moet worden vastgesteld dat in het kader van de toepasselijke nationale wetgeving naar behoren rekening wordt gehouden met de in artikel 5, lid 5, van die richtlijn gestelde voorwaarden, aangezien, ten eerste, uit § 52b UrhG voortvloeit dat de digitalisering van werken door voor het publiek toegankelijke bibliotheken er niet toe mag leiden dat het aantal exemplaren van een werk dat via de speciale terminals beschikbaar wordt gesteld voor gebruikers hoger is dan het aantal exemplaren van het werk dat die bibliotheken in een analoog formaat hebben verworven. Ten tweede zij opgemerkt dat ofschoon de digitalisering van het werk krachtens deze bepaling van het nationale recht, niet als zodanig resulteert in een verplichting tot vergoeding, voor de latere beschikbaarstelling van het werk in een digitaal formaat op speciale terminals, een billijke vergoeding moet worden betaald.

49      Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, sub c, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een lidstaat aan de in die bepalingen bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken het recht verleent om de van hun verzamelingen deel uitmakende werken te digitaliseren, indien die reproductiehandeling noodzakelijk is om die werken via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen beschikbaar te stellen voor de gebruikers.

 Derde vraag

50      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat aan de in deze bepaling bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken het recht verleent om werken beschikbaar te stellen voor gebruikers via speciale terminals waarmee deze werken op papier kunnen worden afgedrukt of op een USB-stick kunnen worden opgeslagen.

51      Zoals blijkt uit de punten 40 en 42 van het onderhavige arrest, geldt de restrictie bedoeld in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 in beginsel slechts voor bepaalde mededelingshandelingen die normaal gesproken onder het uitsluitende recht van de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde rechthebbende vallen, te weten de handelingen waarmee de betrokken instellingen een werk, via speciale terminals in hun gebouwen, voor onderzoek of privéstudie beschikbaar stellen voor individuele leden van het publiek.

52      Vaststaat dat handelingen zoals het afdrukken van een werk op papier of het opslaan ervan op een USB-stick, ook al wordt dit mogelijk gemaakt door bepaalde functionaliteiten van de speciale terminals waarop dat werk kan worden geraadpleegd, geen handelingen zijn bestaande in een „mededeling” in de zin van artikel 3 van richtlijn 2001/29, maar handelingen bestaande in „reproductie” in de zin van artikel 2 van deze richtlijn.

53      Daarbij wordt immers een nieuwe analoge of digitale kopie gemaakt van de digitale kopie van het werk die door een instelling via de speciale terminals beschikbaar is gesteld voor de gebruikers.

54      Anders dan bepaalde handelingen waarmee een werk wordt gedigitaliseerd, kunnen die reproductiehandelingen evenmin worden toegestaan op grond van een accessoir recht dat voortvloeit uit de gecombineerde bepalingen van de artikelen 5, lid 2, sub c, en 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, aangezien zij niet noodzakelijk zijn om, met inachtneming van de in die bepalingen gestelde voorwaarden, het werk via speciale terminals aan de gebruikers te kunnen meedelen. Bovendien kunnen bedoelde handelingen, aangezien zij niet worden verricht door de in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 bedoelde instellingen, maar door de gebruikers van de speciale terminals die zich in de gebouwen van die instellingen bevinden, niet op grond van die bepaling worden toegestaan.

55      Dergelijke handelingen van reproductie op een analoge of digitale drager kunnen daarentegen in voorkomend geval wel worden toegestaan op grond van de wetgeving waarmee in het nationale recht uitvoering wordt gegeven aan de beperkingen of restricties waarin is voorzien bij artikel 5, lid 2, sub a of b, van richtlijn 2001/29, voor zover in elk concreet geval is voldaan aan de in die bepalingen vastgestelde voorwaarden, en met name aan de voorwaarde dat de rechthebbende een billijke vergoeding moet ontvangen.

56      Bovendien moeten dergelijke reproductiehandelingen de voorwaarden van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 eerbiedigen. Bijgevolg mag de omvang van de gereproduceerde teksten met name de rechtmatige belangen van de houders van het auteursrecht niet onredelijk schaden.

57      Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het niet geldt voor handelingen zoals het afdrukken van werken op papier of de opslag ervan op een USB-stick, die door de gebruikers worden verricht via speciale terminals die zijn geïnstalleerd in de in die bepaling bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken. Dergelijke handelingen kunnen echter in voorkomend geval toegestaan zijn op grond van de wetgeving waarmee in het nationale recht uitvoering wordt gegeven aan de beperkingen of restricties waarin is voorzien bij artikel 5, lid 2, sub a of b, van die richtlijn, voor zover in elk concreet geval is voldaan aan de in die bepalingen gestelde voorwaarden.

 Kosten

58      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Het begrip „te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen” in artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden opgevat dat het impliceert dat de rechthebbende en een in die bepaling bedoelde instelling, zoals een voor het publiek toegankelijke bibliotheek, voor het betrokken werk een licentie- of gebruiksovereenkomst moeten hebben gesloten, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waaronder deze instelling het werk mag gebruiken.

2)      Artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 2, sub c, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een lidstaat aan de in die bepalingen bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken het recht verleent om de van hun verzamelingen deel uitmakende werken te digitaliseren, indien die reproductiehandeling noodzakelijk is om die werken via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen beschikbaar te stellen voor de gebruikers.

3)      Artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het niet geldt voor handelingen zoals het afdrukken van werken op papier of de opslag ervan op een USB-stick, die door de gebruikers worden verricht via speciale terminals die zijn geïnstalleerd in de in die bepaling bedoelde voor het publiek toegankelijke bibliotheken. Dergelijke handelingen kunnen echter in voorkomend geval toegestaan zijn op grond van de wetgeving waarmee in het nationale recht uitvoering wordt gegeven aan de beperkingen of restricties waarin is voorzien bij artikel 5, lid 2, sub a of b, van die richtlijn, voor zover in elk concreet geval is voldaan aan de in die bepalingen gestelde voorwaarden.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.