Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2019 door FVE Holýšov I s. r. o. e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 20 september 2019 in zaak T-217/17, FVE Holýšov I s. r. o. e.a./Commissie

(Zaak C-850/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: FVE Holýšov I s. r. o., FVE Stříbro s. r. o., FVE Úsilné s. r. o., FVE Mozolov s. r. o., FVE Osečná s. r. o., Solarpark Rybníček s. r. o., FVE Knĕžmost s. r. o., Hutira FVE - Omice a.s., Exit 90 SPV s.r.o., Onyx Energy s.r.o., Onyx Energy projekt II s.r.o., Photon SPV 1 s.r.o., Photon SPV 3 s.r.o., Photon SPV 4 s.r.o., Photon SPV 6 s.r.o., Photon SPV 8 s.r.o., Photon SPV 10 s.r.o., Photon SPV 11 s.r.o., Antaris GmbH, Michael Göde, NGL Business Europe Ltd, NIG NV, GIHG Ltd, Radiance Energy Holding Sàrl, ICW Europe Investments Ltd, Photovoltaik Knopf Betriebs-GmbH, Voltaic Network GmbH, WA Investments-Europa Nova Ltd (vertegenwoordigers: A. Reuter, H. Wendt, C. Bürger, T. Christner, W. Schumacher, A. Compes, T. Herbold, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Tsjechische Republiek, Koninkrijk Spanje, Republiek Cyprus, Slowaakse Republiek

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het beroep toewijzen dat rekwirantes hebben ingesteld tegen besluit C(2016) 7827 final van de Commissie van 28 november 2016 betreffende steunmaatregel SA.40171 (2015/NN) inzake de stimulering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, waarvan een samenvatting is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie1 , of subsidiair

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening heeft betrekking op i) het begrip „staatssteun” in regelingen inzake particulier gefinancierde hernieuwbare energie, ii) de betrouwbaarheid van verweersters besluiten voor Unieburgers, iii) de bescherming op grond van gewettigd vertrouwen tegen een volledige ommezwaai van verweerster, (iv) de grenzen aan verweersters misbruik van bevoegdheid. Rekwirantes voeren acht middelen aan.

Eerste middel: het oordeel van het Gerecht dat de brief die verweerster in juli 2004 aan de betreffende brancheorganisaties had gestuurd, geen bindend besluit is, geeft a) blijk van een onjuiste uitlegging van en schending van de rechtspraak van het Hof over de inhoud van het begrip besluit en is b) na onregelmatigheden in de procedure vastgesteld, waardoor rekwirantes worden benadeeld.

Tweede middel: rekwirantes hebben in eerste aanleg aangevoerd dat verweerster was gebonden aan een besluit uit 2006 waarin zij vaststelde dat er geen sprake was van steun (hierna: „besluit van 2006”). Het oordeel van het Gerecht dat een dergelijk middel niet-ontvankelijk was omdat i) rekwirantes „het besluit niet nauwkeurig konden aanduiden” en ii) de grief alleen in de repliek was aangevoerd, schendt a) de voorwaarden waaronder volgens de rechtspraak van het Hof het bestaan van een besluit kan worden vastgesteld en is b) in strijd met procedurevoorschriften.

Derde middel: het Gerecht heeft ten onrechte ontkend dat rekwirantes er gewettigd op mochten vertrouwen dat verweerster haar besluit van 2004 en haar besluit van 2006 in stand zou laten en de handelwijze zou voortzetten die zij van 2004 tot aan het besluit van 2016 heeft gevolgd. Ten eerste houdt het Gerecht bij deze ontkenning geen rekening met de omstandigheden van de zaak, ofschoon die niet ter discussie staan, en schendt het de rechtspraak van het Hof over de vereisten van gewettigd vertrouwen. Ten tweede is deze ontkenning gebaseerd op onregelmatigheden in de procedure.

Vierde middel: het Gerecht heeft bij zijn oordeel (in de punten 86 tot en met 127) dat de aanvankelijke stimuleringsmaatregel staatssteun vormde, het begrip „staatssteun” verkeerd uitgelegd. Volgens de criteria van de rechtspraak van het Hof werden bij de aanvankelijke stimuleringsmaatregel geen overheidsfondsen aangewend, en die vaststelling geldt los van de vraag of de verhoging van de prijzen voor hernieuwbare energie een „heffing” vormde. Bovendien leverde het oordeel van het Gerecht dat er sprake was van een „heffing”, zelfs indien het bestaan van een „heffing” doorslaggevend werd geacht (quod non), schending op van het Unierecht en is het gebaseerd op onregelmatigheden in de procedure.

Vijfde middel: met hun vierde middel in eerste aanleg hebben rekwirantes bij het Gerecht betoogd dat verweerster bij haar beoordeling of de betrokken maatregelen verenigbaar waren met de interne markt buitensporige voorwaarden had opgelegd. Het Gerecht verwierp dat middel (in de punten 130 tot en met 136) op grond dat verweerster de betreffende voorwaarde van een „herzieningsmechanisme” niet had „opgelegd” en dat deze voorwaarde in overeenstemming was met de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming.2 Die benadering schendt het Unierecht.

Zesde middel: met het eerste deel van hun vijfde middel in eerste aanleg hebben rekwirantes aangevoerd dat het bestreden besluit was gebaseerd op feitelijke onjuistheden. Met hun zevende middel in eerste aanleg hebben rekwirantes beweerd dat het bestreden besluit was gebaseerd op kennelijke beoordelingsfouten. Het Gerecht heeft beide in eerste aanleg aangevoerde middelen verworpen (in de punten 139 en 166). Die verwerping berustte op procedurele onregelmatigheden die rekwirantes benadeelden. Ten eerste had de verwerping van het eerste deel van het vijfde middel in eerste aanleg, als gevolg van een verkeerde uitlegging ervan door het Gerecht, geen betrekking op de essentie ervan. Met deze verwerping werd eveneens voorbijgegaan aan de inhoud van dat middel zoals die was uiteengezet in de repliek. Ten tweede gaf de verwerping van het zevende middel in eerste aanleg door het Gerecht de inhoud ervan zoals uiteengezet in de repliek niet weer.

Zevende middel: rekwirantes stellen dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door het tweede deel van hun vijfde middel in eerste aanleg, dat betrekking had op verweersters schending van procedurele voorschriften, te verwerpen.

Achtste middel: rekwirantes beweren dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door de verwerping van hun zesde middel in eerste aanleg waarmee zij aanvoerden dat verweerster zich ten onrechte had uitgesproken over vragen die niet onder het staatssteunrecht vielen en artikel 5, lid 1, VEU had geschonden.

____________

1 PB 2017, C 69, blz. 2.

2 PB 2008, C 82, blz. 1.