Language of document : ECLI:EU:C:2019:251

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

26 maart 2019 (*)

„Hogere voorziening – Regeling van het taalgebruik – Algemene vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van administrateurs – Aankondigingen van algemene vergelijkende onderzoeken – Administrateurs (AD 5) – Administrateurs (AD 6) op het gebied van gegevensbescherming – Talenkennis – Beperking van de keuze van de tweede taal van algemene vergelijkende onderzoeken tot Engels, Frans en Duits – Taal voor de communicatie met het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) – Verordening nr. 1 – Ambtenarenstatuut – Discriminatie op grond van taal – Rechtvaardiging – Dienstbelang – Rechterlijke toetsing”

In zaak C‑621/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 25 november 2016,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Pignataro-Nolin en G. Gattinara als gemachtigden,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

verzoekster in eerste aanleg,

ondersteund door:

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigde,

interveniënte in hogere voorziening,

Republiek Litouwen,

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, R. Silva de Lapuerta, vicepresident, J.-C. Bonichot, M. Vilaras, E. Regan, F. Biltgen, K. Jürimäe en M. C. Lycourgos, kamerpresidenten, A. Rosas (rapporteur), E. Juhász, J. Malenovský, E. Levits en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juli 2018,

het navolgende

Arrest

1        Met haar hogere voorziening verzoekt de Europese Commissie om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 15 september 2016, Italië/Commissie (T‑353/14 en T‑17/15, EU:T.2016:495) (hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14 voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (PB 2014, C 74 A, blz. 4) en de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (PB 2014, C 391 A, blz. 1) (hierna samen: „litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek”) nietig heeft verklaard.

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 1/58

2        Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1/58 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB 2013, L 158, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1/58”), bepaalt:

„De officiële talen en de werktalen van de instellingen van de Unie zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Kroaats, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.”

3        Artikel 2 van deze verordening bepaalt:

„De stukken die door een lidstaat of door een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat aan de instellingen worden gezonden, worden naar keuze van de afzender gesteld in een der officiële talen. Het antwoord wordt in dezelfde taal gesteld.”

4        Artikel 6 van deze verordening luidt als volgt:

De instellingen kunnen de wijze van toepassing van de onderhavige regeling in hun reglement van orde vaststellen.”

 Ambtenarenstatuut

5        Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Ambtenarenstatuut”) is vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB 1968, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 (PB 2013, L 287, blz. 15).

6        Titel I van het Ambtenarenstatuut, met het opschrift „Algemene bepalingen”, omvat de artikelen 1 tot en met 10 quater.

7        Artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut luidt:

„1.      Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van [...] taal [...] verboden.

[...]

6.      Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. [...]”

8        Artikel 2 van de Ambtenarenstatuut bepaalt:

„1.      Iedere instelling bepaalt welke gezagsorganen bij haar de bevoegdheden uitoefenen die volgens dit Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekomen.

2.      Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toevertrouwen, met uitzondering van besluiten inzake de aanstelling, bevordering of overplaatsing van ambtenaren.”

9        Titel III van het Ambtenarenstatuut draagt het opschrift „Loopbaan van de ambtenaar”.

10      Hoofdstuk 1 van deze titel, met het opschrift „Aanwerving”, omvat de artikelen 27 tot en met 34 van het Ambtenarenstatuut. Artikel 27, eerste alinea, bepaalt:

„De aanwerving is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis. Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.”

11      Artikel 28 van het Ambtenarenstatuut bepaalt:

„Als ambtenaar kan slechts worden aangesteld hij:

[...]

d)      die behoudens het bij artikel 29, lid 2 bepaalde [dat ziet op een andere aanwervingsprocedure dan het vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van hoger leidinggevend personeel alsmede in buitengewone gevallen voor het vervullen van ambten waarvoor bijzondere kundigheden vereist zijn], voldaan heeft bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken van een examen of op de grondslag van beide overeenkomstig de bepalingen van bijlage III;

[...]

f)      die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.”

12      Artikel 29, lid 1, van het Ambtenarenstatuut, dat voorziet in de mogelijkheid een vergelijkend onderzoek te openen op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de grondslag van beide teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, bepaalt: „De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.”

13      Titel III, hoofdstuk 3, van het Ambtenarenstatuut, met het opschrift „Beoordeling, plaatsing in een hogere salaristrap en bevordering”, bevat artikel 45, lid 2, dat bepaalt:

„Vóór hun eerste promotie na aanwerving moeten de ambtenaren aantonen in staat te zijn in een derde taal van de in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde talen te werken. [...]”

14      Bijlage III van het Ambtenarenstatuut draagt het opschrift „Procedure voor een vergelijkend onderzoek”. In artikel 1 van deze bijlage is bepaald:

„1.      De aankondiging van een vergelijkend onderzoek wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld, na raadpleging van de Paritaire Commissie.

De aankondiging vermeldt:

a)      de aard van het vergelijkend onderzoek (vergelijkend onderzoek binnen de instelling, vergelijkend onderzoek binnen de instellingen, algemeen vergelijkend onderzoek eventueel gemeenschappelijk voor twee of meer instellingen);

b)      de wijze van onderzoek (vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen, of op de grondslag van beide);

c)      de aard van de functie en de daaraan verbonden bevoegdheden alsmede de desbetreffende functiegroep en rang;

d)      [...] de diploma’s en andere schriftelijke bewijsstukken of de ervaring die voor het ambt is vereist;

e)      bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen, de aard van dit examen en de waardering der verschillende onderdelen hiervan;

f)      zo nodig de in verband met de bijzondere aard van het ambt vereiste talenkennis;

g)      zo nodig de leeftijdsgrens alsmede de toegestane verhoging daarvan voor de andere personeelsleden die reeds ten minste één jaar in dienst zijn;

h)      de uiterste datum van ontvangst der sollicitaties;

[...]”

15      Artikel 7 van deze bijlage bepaalt:

„1.      Na raadpleging van het Comité voor het Statuut belasten de instellingen het Europees Bureau voor Personeelsselectie [(hierna: „EPSO”)] met het nemen van de nodige maatregelen om te verzekeren dat uniforme maatstaven worden toegepast bij de selectieprocedures voor ambtenaren van de Unie [...].

2.      De taak van [EPSO] is

a)      het organiseren van algemene vergelijkende onderzoeken, op verzoek van afzonderlijke instellingen;

[...]

d)      in het algemeen toezien op de omschrijving en organisatie van de beoordeling van taalvaardigheid zodat op een geharmoniseerde en consistente wijze wordt voldaan aan de vereisten van artikel 45, lid 2, van het Statuut.

3.      [EPSO] kan, op verzoek van afzonderlijke instellingen, andere taken uitvoeren in verband met de selectie van ambtenaren.

[...]”

 Besluit 2002/620

16      EPSO is opgericht bij besluit 2002/620/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Ombudsman van 25 juli 2002 (PB 2002, L 197, blz. 53).

17      Volgens artikel 2, lid 1, eerste volzin, van dit besluit oefent EPSO de selectiebevoegdheden uit die krachtens bijlage III bij het Ambtenarenstatuut toekomen aan het tot aanstelling bevoegde gezag van de instellingen die dit besluit hebben ondertekend.

18      Artikel 4, laatste volzin, van besluit 2002/620 bepaalt dat beroepen op de in dit besluit bedoelde gebieden worden gericht tegen de Commissie.

 Andere toepasselijke teksten en litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek

 Algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken

19      Op 1 maart 2014 heeft EPSO in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2014, C 60 A, blz. 1) een tekst gepubliceerd met de titel „Algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken”. Dat document bevat nadere bijzonderheden over onder andere de talenkennis die vereist wordt van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek. Op de eerste bladzijde van deze algemene bepalingen staat: „Deze algemene bepalingen zijn een integrerend onderdeel van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek. Samen met de aankondiging vormen zij het bindende kader van de procedure voor het vergelijkend onderzoek.”

20      Punt 1.1 van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken, waarin deze vergelijkende onderzoeken worden gedefinieerd, zet uiteen: „De Europese instellingen selecteren hun toekomstige ambtenaren door middel van algemene vergelijkende onderzoeken.” Uit punt 1.3 van deze algemene bepalingen, met het opschrift „Toelatingsvoorwaarden”, komt naar voren dat het, wat betreft de vereiste talenkennis, als regel vereist is dat een kandidaat „grondige kennis moet bezitten van één officiële EU-taal en voldoende kennis van een andere EU-taal. [...] Tenzij in de aankondiging van vergelijkend onderzoek anders is bepaald, is de keuze van de tweede taal normaliter beperkt tot het Engels, het Frans of het Duits.”

21      Punt 2 van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken ziet op de fasen van het vergelijkend onderzoek. In punt 2.1.4. ervan, „Vul het elektronische sollicitatieformulier in”, wordt onder meer gepreciseerd: „Tenzij anders is bepaald in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, moeten alle delen van het elektronische sollicitatiedossier, inclusief de ‚talent screener’, in het Engels, het Frans of het Duits worden ingevuld.”

22      Punt 3 van deze algemene bepalingen bevat „Algemene informatie”. Punt 3.1.1 daarvan, met het opschrift „Mededelingen van EPSO aan de kandidaten”, geeft onder meer aan: „Zowel uw resultaten als eventuele oproepen ontvangt u uitsluitend via uw EPSO-account, in het Engels, het Frans of het Duits.”

 Algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen

23      De algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen bij vergelijkende onderzoeken van EPSO, goedgekeurd door het college van administratiehoofden op 15 mei 2013 (hierna: „algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen”) worden door EPSO toegepast bij de organisatie van algemene vergelijkende onderzoeken, zoals blijkt uit punt 1.3 van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken. Deze richtsnoeren, opgenomen in bijlage 2 bij deze algemene bepalingen, bepalen:

„Voor het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken van EPSO gelden de onderstaande algemene regels:

[...]

–        het assessment vindt uitsluitend plaats in de door de kandidaten opgegeven tweede taal: het Engels, het Frans of het Duits.

[...]

Er zijn verschillende factoren die beperking van de keuze van de tweede taal rechtvaardigen.

Ten eerste vereist het belang van de dienst dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn en de taken waarvoor zij zijn aangeworven doeltreffend kunnen uitvoeren.

Het Engels, het Frans en het Duits zijn in de instellingen de meest gebruikte talen. Traditioneel worden vergaderingen met leden van de instellingen in deze talen gehouden. Ook de communicatie, intern en met de buitenwereld, verloopt meestal in het Engels, het Frans of het Duits. Dat blijkt uit de statistische gegevens over de brontaal van de teksten die door de vertaaldiensten van de instellingen worden vertaald.

Gezien de huidige taalbehoeften van de instellingen voor de interne en externe communicatie noemt artikel 27, lid 1, eerste alinea, van het [Ambtenarenstatuut] als een van de selectiecriteria een voldoende kennis van een van deze drie talen. Deze kennis moet worden getoetst door simulatie van een realistische arbeidssituatie. [...]

Ten tweede rechtvaardigt ook de aard van de toetsen dat het aantal talen in de volgende fasen van vergelijkende onderzoeken wordt beperkt. [...]

Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat met een beoordeling die uitgaat van realistische simulaties van de werksituatie, de reële prestaties het best kunnen worden voorspeld. [...] Om ervoor te zorgen dat de kandidaten eerlijk kunnen worden beoordeeld en rechtstreeks met de beoordelaars en de andere kandidaten kunnen communiceren, is het met name noodzakelijk dat het assessment wordt uitgevoerd in een gemeenschappelijke taal of, in bepaalde omstandigheden, de hoofdtaal van het vergelijkend onderzoek. [...]

[...] De keuze [van de gemeenschappelijke taal voor de examenonderdelen] wordt beperkt tot het Engels, het Frans en het Duits, aangezien die talen vanouds ook het meest worden gebruikt voor de interne communicatie. Bij het assessment wordt de kennis van die talen niet getoetst; met een redelijke kennis van een van deze drie talen als tweede taal kunnen de toetsen heel goed worden afgelegd (dat is in overeenstemming met de minimumvereisten die in artikel 28 van het [Ambtenarenstatuut] zijn vastgelegd). Het vereiste niveau van taalkennis is geenszins buitensporig, gezien de reële behoeften van de instellingen als eerder omschreven.

[...] Het feit dat de kandidaten een tweede taal moeten kiezen (het Engels, het Frans of het Duits) die verschilt van hun eerste taal (gewoonlijk de moedertaal of equivalent) zorgt ervoor dat zij op gelijke voorwaarden kunnen worden vergeleken. [...]

[...] De beperking van de keuze van de tweede taal stemt overeen met de talenkennis van de Europeanen. Het Engels, het Frans en het Duits zijn niet alleen de talen van verschillende lidstaten van de Europese Unie, het zijn ook de vreemde talen die de meeste mensen kennen. Deze talen leren mensen het vaakst, omdat ze als het nuttigst worden beoordeeld. De feitelijke behoeften van de Europese instellingen lijken derhalve redelijk overeen te stemmen met de talenkennis die van de kandidaten wordt verwacht, met name omdat taalkennis in strikte zin (zoals grammatica, spelling of woordenschat) niet wordt getoetst. Het feit dat de keuze van de tweede taal wordt beperkt tot Engels, Frans en Duits is dan ook geen onevenredige hindernis voor personen die aan een vergelijkend onderzoek willen deelnemen. Voor zover bekend is deze situatie zelfs wat mensen verwachten en waaraan zij gewend zijn.

Gezien de statistische gegevens is de conclusie gerechtvaardigd dat deze beperking van de keuzemogelijkheden voor de tweede taal in bepaalde fasen van vergelijkende onderzoeken evenredig en niet-discriminerend is. Het Engels, het Frans of het Duits werden bijvoorbeeld het vaakst gekozen toen de kandidaten een tweede taal konden kiezen uit elf officiële talen bij de grote algemene vergelijkende onderzoeken voor administrateurs en assistenten in 2005 (EU25). De statistieken voor vergelijkende onderzoeken van na de hervorming van 2010 wijzen niet op een voordeel voor kandidaten uit landen waar het Engels, het Frans of het Duits een officiële taal is. Ook uit de statistieken voor de vergelijkende onderzoeken voor administrateurs in 2010 blijkt dat een aanzienlijk aantal kandidaten een van deze drie talen als tweede taal kiest.

Om dezelfde reden wordt het redelijk geacht dat de kandidaten voor de communicatie met EPSO en het invullen van de talent screener een van deze drie talen moeten kiezen.

[...]”

 Litigieuze aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek

24      In de punten 12 tot en met 24 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de inhoud van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek als volgt beschreven:

„12      Op 13 maart 2014 heeft EPSO in het Publicatieblad van de Europese Unie de [litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek] bekendgemaakt [...].

13      In de inleiding van elk van de [litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek] wordt vermeld dat de algemene bepalingen [betreffende algemene vergelijkende onderzoeken] daarvan ‚integrerend onderdeel’ uitmaken.

14      De toelatingseisen voor de in de [litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek] bedoelde vergelijkende onderzoeken verlangen een grondige kennis van één van de officiële talen van de Europese Unie, aangeduid als ‚taal 1’ van het vergelijkend onderzoek, en een behoorlijke kennis van een tweede taal, aangeduid als ‚taal 2’ van het vergelijkend onderzoek, waarvoor de kandidaten konden kiezen uit het Duits, het Engels of het Frans, met dien verstande dat taal 2 diende te verschillen van taal 1 (deel III, punt 2.3 van de [litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek]) [(hierna: ‚taal 2 van het vergelijkend onderzoek’)].

15      In punt 2.3 van onderdeel III van de [litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek] worden preciseringen gegeven met betrekking tot het feit dat taal 2 slechts uit de drie genoemde talen kan worden gekozen. In aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14 wordt dienaangaande opgemerkt:

‚Overeenkomstig de uitspraak [van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752)] zijn de Europese instellingen verplicht redenen op te geven voor de beperking van het aantal officiële EU-talen dat als tweede taal kan worden gekozen voor dit vergelijkend onderzoek.

De selectie van talen die voor dit vergelijkend onderzoek als tweede taal kunnen worden gekozen, hangt samen met het belang van de dienst: het is noodzakelijk dat nieuwe collega’s onmiddellijk operationeel zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren, anders zou het functioneren van de instellingen ernstig worden belemmerd.

Gezien de geschiedenis binnen de EU-instellingen wat betreft de talen die worden gebruikt voor de interne communicatie en ook gezien de behoeften op het gebied van externe communicatie en de behandeling van dossiers, zijn het Engels, het Frans en het Duits nog steeds de meest gebruikte talen. Daarnaast zijn het Engels, het Frans en het Duits de talen die het vaakst als tweede taal worden geleerd en gebruikt in de EU. Dit bevestigt de huidige praktijk in het onderwijs en de gangbare normen op de arbeidsmarkt en verwacht mag worden dat kandidaten voor functies bij de Europese Unie ten minste een van deze talen beheersen. Rekening houdend met het belang van de dienst en met de behoeften en capaciteiten van de kandidaten, ook gezien het specifieke vakgebied van dit vergelijkend onderzoek, is het gewettigd om tests te organiseren in deze drie talen, om ervoor te zorgen dat de kandidaten, ongeacht hun hoofdtaal, in ieder geval in een van deze drie officiële talen kunnen werken. Door de specifieke vaardigheden op deze manier te toetsen, kunnen de instellingen nagaan of kandidaten in staat zijn onmiddellijk te functioneren in een omgeving die nauw aansluit bij de dagelijkse werksituatie in de EU-instellingen.

Om dezelfde redenen worden ook de talen voor de communicatie tussen de kandidaten en de instellingen beperkt en dus ook de talen waarin de sollicitatiedossiers kunnen worden opgesteld. Dit biedt ook een betere garantie voor uniformiteit [bij het vergelijken en controleren van de sollicitatiedossiers].

Om ervoor te zorgen dat alle kandidaten gelijk worden behandeld, moet iedereen, ook degenen wier eerste taal een van deze drie talen is, de test afleggen in zijn tweede taal, waarbij uit deze drie talen kan worden gekozen.

Dit doet geen afbreuk aan een eventuele latere taalopleiding om het vermogen te ontwikkelen om in een derde taal te werken, zoals beschreven in artikel 45, lid 2, van het [Ambtenarenstatuut].’

16      Aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 geeft in wezen dezelfde preciseringen.

17      Onderdeel IV van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14 bepaalt dat de toegangstoetsen worden afgenomen per computer. Het gaat om toetsen voor het verbaal redeneervermogen [toets a)], voor het numeriek redeneervermogen [toets b)], voor het abstract redeneervermogen [toets c)] en voor de situatiebeoordeling [toets d)]. In punt 3 van dit onderdeel van de aankondiging wordt gepreciseerd dat de taal van de toetsen a), b) en c) taal 1 is, en dat de taal voor de toets d) taal 2 van het vergelijkend onderzoek is.

18      Onderdeel IV van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 voorziet eveneens in de organisatie van de toegangstoetsen. Het betreft toetsen voor het verbaal redeneervermogen [toets a)], het numeriek redeneervermogen [toets b)] en het abstract redeneervermogen [toets c)]. In punt 3 van dit onderdeel van de aankondiging wordt gepreciseerd dat de taal van de toetsen a), b) en c) taal 1 van het vergelijkend onderzoek is.

19      Onderdeel V van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14 omschrijft de procedure voor toelating tot het vergelijkend onderzoek en de selectie op basis van kwalificaties. Het bepaalt dat het onderzoek van de algemene en de specifieke voorwaarden en de selectie op basis van kwalificaties in eerste instantie geschiedt op basis van de door de kandidaten in het sollicitatieformulier verstrekte gegevens. De antwoorden van de kandidaten op de vragen over de algemene en specifieke voorwaarden worden bekeken om te bepalen of zij behoren tot de kandidaten die voldoen aan alle voorwaarden om te worden toegelaten tot het vergelijkende onderzoek, overeenkomstig hetgeen is bepaald in punt III van aankondiging EPSO/AD/294/14. Vervolgens bepaalt de jury voor de kandidaten die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden voor het vergelijkend onderzoek, wie over de meest relevante kwalificaties beschikken (met name diploma’s en werkervaring) ten opzichte van de functieomschrijving en de selectiecriteria die in aankondiging EPSO/AD/294/14 zijn omschreven. Deze selectie wordt uitsluitend op basis van de verklaringen van de kandidaten in het onderdeel ‚talent screener’ uitgevoerd, volgens een beoordeling vastgesteld in onderdeel V, punt 1, onder b), van aankondiging EPSO/AD/294/14.

[...]

21      De laatste etappe van de in de bestreden aankondigingen bedoelde selectieprocedures bestaat in een ‚assessment’ (onderdeel V van aankondiging EPSO/AD/276/14; onderdeel VI van aankondiging EPSO/AD/294/14).

22      In punt 3 van onderdeel V van aankondiging EPSO/AD/276/14 wordt aangegeven dat de taal van het assessment taal 2 van het vergelijkend onderzoek is.

23      Volgens punt 2 van onderdeel VI van aankondiging EPSO/AD/294/14 worden tijdens het assessment drie vaardigheden van de kandidaten getoetst die bedoeld zijn ter beoordeling van:

–      hun redeneervermogen aan de hand van een toets voor het verbaal redeneervermogen [toets a)], een toets voor het numeriek redeneervermogen [toets b)] en een toets voor het abstract redeneervermogen [toets c)];

–      hun specifieke vaardigheden aan de hand van een gestructureerd interview over de vaardigheden op het vakgebied [toets d)];

–      hun algemene vaardigheden aan de hand van een casestudy [toets e)], een groepsoefening [toets f)] en een gestructureerd interview [toets g)].

24      Voorts wordt in punt 3 van hetzelfde onderdeel van aankondiging EPSO/AD/294/14 aangegeven dat de talen van het assessment voor de toetsen a), b) en c) taal 1 is en voor de toetsen d), e), f) en g) taal 2 van het vergelijkend onderzoek.”

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

25      Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 mei 2014 en 15 januari 2015, heeft de Italiaanse Republiek beroepen tot nietigverklaring van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek ingesteld. Deze zaken zijn geregistreerd als zaak T‑353/14 en zaak T‑17/15. De Republiek Litouwen heeft in deze laatste zaak geïntervenieerd aan de zijde van de Italiaanse Republiek.

26      De zaken T‑353/14 en T‑17/15 zijn gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

27      De Italiaanse Republiek heeft de wettigheid betwist van twee onderdelen van de door de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek ingestelde regeling van het taalgebruik, namelijk de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek en van de taal voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO tot Engels, Frans en Duits.

28      Nadat het Gerecht het door de Commissie opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid had afgewezen, heeft het in de eerste plaats het derde en het zevende middel van elk van beide beroepen gezamenlijk onderzocht. Deze middelen hadden betrekking op het eerste onderdeel van de betwiste regeling van het taalgebruik (de wettigheid van de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits), namelijk schending van artikel 6, lid 3, VEU, artikel 18 VWEU, artikel 296, tweede alinea, VWEU, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1/58, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, tweede alinea, en artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut en artikel 1, lid 1, onder f), en leden 2 en 3, van bijlage III daarbij, schending van het evenredigheidsbeginsel, en „verdraaiing van de feiten”. Het Gerecht heeft deze middelen gegrond verklaard en de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek nietig verklaard, voor zover zij deze taaleisen hebben gesteld.

29      In de tweede plaats heeft het Gerecht het zesde middel van elk van beide beroepen onderzocht, dat betrekking had op het tweede onderdeel van de betwiste regeling van het taalgebruik (de wettigheid van de beperking van de keuze van de taal voor de communicatie tussen de deelnemers aan het concours en EPSO tot deze drie talen), namelijk schending van artikel 18 VWEU, artikel 24, vierde alinea, VWEU, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten, artikel 2 van verordening nr. 1/58 en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Ambtenarenstatuut. Het Gerecht heeft ook dit middel aanvaard en de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek nietig verklaard voor zover zij een dergelijke beperking hebben opgelegd, zonder dat het het nodig achtte de andere middelen van de beroepen te onderzoeken.

30      Tot slot heeft het Gerecht nader verklaard dat de uitkomst van deze vergelijkende onderzoeken, ongeacht de nietigverklaring van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek, niet opnieuw ter discussie hoefde te worden gesteld.

 Conclusies van partijen in hogere voorziening

31      De Commissie verzoekt het Hof:

–        het bestreden arrest te vernietigen;

–        indien het Hof de zaak in staat van wijzen acht, de beroepen in eerste aanleg ongegrond te verklaren;

–        de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure alsmede in de kosten van de procedure in eerste aanleg;

–        de Republiek Litouwen te verwijzen in haar eigen kosten.

32      De Italiaanse Republiek verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

33      Bij beschikking van de president van het Hof van 30 maart 2017 is het Koninkrijk Spanje toegelaten tot interventie aan de zijde van de Italiaanse Republiek.

 Hogere voorziening

34      Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie vier middelen aan.

35      Het eerste middel betreft een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen. Het tweede middel heeft betrekking op een onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht bij de uitlegging van artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut en bij de uitlegging van de omvang van de op de Commissie rustende motiveringsverplichting. Het derde middel is ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen bij de uitlegging van artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut en aan het feit dat het Gerecht bij zijn rechterlijke toetsing van de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits de grenzen ervan heeft overschreden. Het vierde middel tot slot betreft onjuiste rechtsopvattingen bij de beoordeling van de beperking van de taal voor de communicatie tussen de deelnemers aan het vergelijkend onderzoek en EPSO tot een van deze drie talen.

 Eerste middel: ontvankelijkheid van het bij het Gerecht ingestelde beroep

 Argumenten van partijen

36      Het eerste middel bestaat uit vier onderdelen.

37      Met het eerste onderdeel van dit middel verwijt de Commissie het Gerecht dat het het recht onjuist heeft opgevat doordat het in de punten 47 tot en met 52 van het bestreden arrest niet heeft onderkend dat de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken en de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen rechtens dwingend waren. Met het tweede onderdeel van dit middel stelt de Commissie dat het Gerecht het recht onjuist heeft opgevat door in de punten 53 tot en met 57 van het bestreden arrest te oordelen dat EPSO niet bevoegd was om algemene en abstracte verbindende voorschriften vast te stellen voor de regeling van het taalgebruik bij de algemene vergelijkende onderzoeken die het organiseert. Bovendien is de motivering van zijn beoordeling daarvan tegenstrijdig. Met het derde onderdeel van dat middel voert de Commissie aan dat het Gerecht de verwijzing naar mededelingen waarin de criteria voor de beperking van de keuze van een taal als taal 2 van het vergelijkend onderzoek worden „vastgesteld” in punt 91 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), onjuist heeft uitgelegd doordat het in punt 58 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken en de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen moesten worden opgevat als mededelingen waarin dergelijke criteria werden „aangekondigd”.

38      Met het vierde onderdeel van haar eerste middel stelt de Commissie dat het Gerecht de rechtsaard van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek in de punten 65 tot en met 71 van het bestreden arrest onjuist heeft uitgelegd, met name doordat het heeft geoordeeld dat deze aankondigingen geen handelingen waren die de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken bevestigden. Bovendien is de motivering van zijn beoordeling daarvan ontoereikend.

39      De Italiaanse Republiek betwist deze argumenten.

 Beoordeling door het Hof

–       Opmerkingen vooraf

40      De Commissie verwijt het Gerecht dat het de beroepen van de Italiaanse Republiek ontvankelijk heeft verklaard. Dit middel ziet derhalve op de punten 43 tot en met 71 van het bestreden arrest en bekritiseert met name de slotsom in punt 71 ervan, waarin het Gerecht het middel van niet-ontvankelijkheid van de Commissie heeft afgewezen.

41      Het Gerecht heeft weliswaar in de punten 43 tot en met 58 van het bestreden arrest de aard en de juridische draagwijdte van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken geanalyseerd, maar het middel van niet-ontvankelijkheid van de Commissie heeft het afgewezen op grond van een onderzoek van de rechtsaard van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek in de punten 60 tot en met 69 van het bestreden arrest. Aan het slot van dat onderzoek „teneinde een uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van de onderhavige beroepen”, zoals blijkt uit punt 59 van het bestreden arrest, heeft het Gerecht in punt 70 van dat arrest geconstateerd dat deze „aankondigingen handelingen vormen die bindende rechtsgevolgen hebben voor de taalregeling van de betrokken vergelijkende onderzoeken, zodat zij voor beroep vatbare handelingen vormen”.

42      Aangezien de conclusies die het Gerecht heeft getrokken uit zijn onderzoek van de rechtsaard van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek aldus beslissend zijn geweest voor de afwijzing van het middel van niet-ontvankelijkheid in punt 71 van het bestreden arrest, moet als eerste het vierde onderdeel van het eerste middel, over de rechtsaard van die aankondigingen, worden onderzocht, zoals de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

–       Vierde onderdeel van het eerste middel: onjuiste uitlegging van de rechtsaard van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek

43      Met het vierde onderdeel van haar eerste middel verwijt de Commissie het Gerecht dat het het recht onjuist heeft opgevat en de motiveringsplicht niet is nagekomen doordat het in de punten 65 tot en met 71 van het bestreden arrest niet heeft beoordeeld of de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek handelingen waren die louter de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken bevestigden. Volgens haar moest het Gerecht de inhoud van die aankondigingen vergelijken met de inhoud van die algemene bepalingen en hoe dan ook het feit in aanmerking nemen dat deze algemene bepalingen een integrerend onderdeel uitmaakten van de aankondigingen. Bij een beoordeling van de inhoud van die instrumenten en de verhouding ertussen zou naar voren zijn gekomen dat deze algemene bepalingen de bindende regeling voor die vergelijkende onderzoeken waren. De beroepen tot nietigverklaring van de Italiaanse Republiek waren uitsluitend gericht tegen de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek, zodat het Gerecht ze niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

44      Volgens vaste rechtspraak staat beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU open tegen alle handelingen van de instellingen van de Unie, ongeacht de vorm ervan, die tot doel hebben dwingende rechtsgevolgen tot stand te brengen (zie met name arresten van 13 oktober 2011, Deutsche Post en Duitsland/Commissie, C‑463/10 P en C‑475/10 P, EU:C:2011:656, punt 36; 13 februari 2014, Hongarije/Commissie, C‑31/13 P, EU:C:2014:70, punt 54; 25 oktober 2017, Roemenië/Commissie, C‑599/15 P, EU:C:2017:801, punt 47, en 20 februari 2018, België/Commissie, C‑16/16 P, EU:C:2018:79, punt 31; zie in die zin ook arrest van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, EU:C:1981:264, punt 9; beschikking van 4 oktober 1991, Bosman/Commissie, C‑117/91, EU:C:1991:382, punt 13, en arrest van 9 december 2004, Commissie/Greencore, C‑123/03 P, EU:C:2004:783, punt 44).

45      Bevestigende handelingen en handelingen louter ter uitvoering roepen geen rechtsgevolgen in het leven en vallen dus niet onder het in dat artikel bedoelde rechterlijk toezicht (zie in die zin arrest van 12 september 2006, Reynolds Tobacco e.a./Commissie, C‑131/03 P, EU:C:2006:541, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Naar aanleiding van het betoog van de Commissie dat de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek slechts handelingen ter bevestiging of louter ter uitvoering van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken waren, heeft het Gerecht in de punten 65 en 66 van het bestreden arrest overwogen dat „de bewoordingen van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek zowel het wettigheidkader als het kader voor de beoordeling door de jury van een vergelijkend onderzoek” vormen en dat „de essentiële functie van een aankondiging van een vergelijkend onderzoek [is om] de belanghebbenden zo exact mogelijk op de hoogte te stellen van de aard van de vereiste voorwaarden om het betrokken ambt te vervullen, zodat zij kunnen beoordelen of zij moeten solliciteren” en dat „[e]lke aankondiging van een vergelijkend onderzoek [...] derhalve [wordt] vastgesteld teneinde regels te geven voor het verloop van één of meerdere specifieke vergelijkende onderzoeken, waarvan die aankondiging dus het normatieve kader vaststelt op basis van het door het [tot aanstelling bevoegd gezag] vastgestelde doel”.

47      Het Gerecht heeft daaruit in punt 67 van dat arrest afgeleid dat „een aankondiging van een vergelijkend onderzoek zoals de [litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek] die, rekening houdend met de specifieke behoeften van de betrokken instellingen of organen van de Unie, het normatieve kader van een specifiek vergelijkend onderzoek vastlegt, daaronder begrepen de taalregeling ervan, en aldus autonome rechtsgevolgen in het leven roept, in beginsel niet kan worden aangemerkt als een bevestigende handeling of als een handeling die louter uitvoering geeft aan eerdere handelingen”.

48      Om het eerste onderdeel van het eerste middel te kunnen beoordelen moet worden bepaald of die aankondigingen de bindende rechtsregeling van de betrokken vergelijkende onderzoeken vormden, zoals het Gerecht heeft overwogen. Aangezien de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek zelf bindende rechtsgevolgen in het leven riepen, kunnen zij namelijk niet worden gekwalificeerd als bevestigende handelingen noch als handelingen louter ter uitvoering van deze algemene bepalingen en derhalve heeft het Gerecht de inhoud van deze documenten terecht niet vergeleken.

49      Overeenkomstig artikel 29, lid 1, van het Ambtenarenstatuut is de procedure voor het vergelijkend onderzoek vastgesteld in bijlage III daarbij. In dat verband blijkt uit artikel 1, lid 1, van deze bijlage dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek is vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag en onder meer de aard en de wijze van het onderzoek vermeldt, de aard van de functie en de daaraan verbonden bevoegdheden, de diploma’s of de ervaring die voor die functies is vereist, de uiterste datum van ontvangst van sollicitaties en eventueel andere voorwaarden, zoals de in verband met de bijzondere aard van het ambt vereiste talenkennis. Bovendien behelst bijlage III bepalingen voor de bekendmaking van aankondigingen van vergelijkend onderzoek, de inschrijvingsformulieren, de samenstelling en de werkzaamheden van de jury en de voorwaarden waaronder de instellingen van de Unie taken in verband met de selectieprocedures aan EPSO kunnen toevertrouwen.

50      Daaruit volgt dat de organisatie van een vergelijkend onderzoek wordt beheerst door een aankondiging waarvan de wezenlijke onderdelen moeten worden voorgeschreven overeenkomstig de bepalingen van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut. Onder deze omstandigheden stelt een aankondiging van vergelijkend onderzoek, zoals het Gerecht heeft opgemerkt in punt 66 van het bestreden arrest, het „normatieve kader” van een bepaald vergelijkend onderzoek vast op basis van het door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde doel. Dat normatieve kader „regelt dus de procedure van het betrokken vergelijkend onderzoek vanaf het moment van bekendmaking van die aankondiging tot de bekendmaking van de reservelijst met de namen van de voor dat vergelijkend onderzoek geslaagde kandidaten”.

51      Aangezien de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek een dergelijk normatief kader vaststellen, roepen zij bindende rechtsgevolgen in de zin van de in punt 44 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak in het leven.

52      Deze beoordeling van de rechtsaard van de aankondigingen van vergelijkend onderzoek wordt in casu geschraagd door de bewoordingen van de door EPSO vastgestelde algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken en door de bewoordingen van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek zelf.

53      In dat verband volgt ten eerste uit de aanwijzingen op de eerste bladzijde van de algemene bepalingen dat zij „een integrerend onderdeel [zijn] van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek. Samen met de aankondiging vormen zij het bindende kader van de procedure voor het vergelijkend onderzoek”. Wat betreft de talenkennis die uit hoofde van deze algemene bepalingen van de kandidaten wordt vereist, wordt met name in de punten 1.3 en 2.14 daarvan vermeld dat de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek en van de taal van de sollicitatieformulieren beperkt is tot het Engels, het Frans of het Duits, „tenzij in de aankondiging van vergelijkend onderzoek anders is bepaald”. Ten tweede wordt in de inleiding van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek onder verwijzing naar die algemene bepalingen nader aangegeven dat „[d]eze bepalingen [...] een integrerend onderdeel van de aankondiging van het algemene vergelijkende onderzoek [vormen] en [...] informatie [geven] over het verloop van de inschrijving en de procedure”.

54      Aangezien de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken volgens de bewoordingen ervan enkel samen „met de aankondiging” het bindende kader van de procedure voor een vergelijkend onderzoek vormen, beheersen zij niet zonder meer de procedure van de met de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek bedoelde vergelijkende onderzoeken. Hoewel deze algemene bepalingen dus „een integrerend onderdeel van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek” zijn en inderdaad uit dien hoofde in aanmerking genomen kunnen worden bij de analyse van een aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek, kunnen zij niet zonder meer het rechtskader vormen van vergelijkende onderzoeken als de onderzoeken die door de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek worden beheerst.

55      Het Gerecht heeft dus in punt 70 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek geen handelingen ter bevestiging of louter ter uitvoering van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken waren, maar handelingen „die bindende rechtsgevolgen hebben voor de taalregeling van de betrokken vergelijkende onderzoeken”.

56      Onder deze omstandigheden, en aangezien het Gerecht deze conclusie kon trekken in het licht van het onderzoek van enkel de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek zelf, kan niet worden aangenomen dat het zijn motiveringsplicht niet is nagekomen doordat het bij de analyse van de rechtsaard van deze aankondigingen de inhoud ervan niet heeft vergeleken met de inhoud van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken.

57      De overwegingen in de punten 68 en 69 van het bestreden arrest zijn door het Gerecht voorts ten overvloede gegeven, voor het geval de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek moeten worden gekwalificeerd als handelingen ter bevestiging of louter ter uitvoering van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken. Gelet op de vaststelling in punt 55 van het onderhavige arrest kunnen deze overwegingen, zelfs als wordt verondersteld dat zij onjuiste rechtsopvattingen behelzen, geen vernietiging van het bestreden arrest meebrengen. De daartegen gerichte argumenten zijn dus niet ter zake dienend (zie in die zin arrest van 24 oktober 2013, Kone e.a./Commissie, C‑510/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:696, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Onder deze omstandigheden moet het vierde onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.

–       Eerste tot en met derde onderdeel van het eerste middel: onjuiste uitlegging van de rechtsaard van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken

59      Het eerste tot en met derde onderdeel van het eerste middel hebben betrekking op de punten 45 tot en met 59 van het bestreden arrest, waarin de rechtsaard van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken wordt behandeld. Niettemin volgt uit de bewoordingen van punt 59 van het bestreden arrest dat de overwegingen van het Gerecht in die punten slechts voorafgaande overwegingen zijn om vervolgens te kunnen beslissen over de ontvankelijkheid van de beroepen.

60      Aangezien de litigieuze aankondigingen van vergelijkende onderzoeken bindende rechtsgevolgen in het leven riepen en derhalve vatbaar waren voor beroep ongeacht de rechtsaard van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken, was een onderzoek van de rechtsaard van deze algemene bepalingen niet onmisbaar om te beoordelen of de beroepen voor het Gerecht ontvankelijk waren, zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

61      Daaruit volgt dat de argumenten in het eerste tot en met derde onderdeel van het eerste middel zijn gericht tegen overwegingen ten overvloede van het bestreden arrest en als zodanig niet de vernietiging ervan kunnen meebrengen. Zij moeten dus worden verworpen, daar ze niet ter zake dienen (zie in die zin arrest van 24 oktober 2013, Kone e.a./Commissie, C‑510/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:696, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

62      Bijgevolg moet het eerste middel ten dele ongegrond en ten dele niet ter zake dienend worden verklaard.

 Tweede middel: schending van artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut en niet-nakoming van de motiveringsplicht

 Eerste onderdeel van het tweede middel: onjuiste uitlegging van artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut

–       Argumenten van partijen

63      De Commissie stelt dat het Gerecht in punt 91 van het bestreden arrest artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut en het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat uit dat arrest naar voren kwam dat „de beperking van de keuze van de tweede taal van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek tot een klein aantal talen, onder uitsluiting van de andere officiële talen, discriminatie op grond van taal” vormde. In dat verband heeft het Gerecht tevens het recht onjuist opgevat doordat het in punt 92 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut discriminatie op grond van taal „verbood”, hoewel op grond van deze bepaling verschillen in behandeling konden worden gerechtvaardigd, met name om redenen van dienstbelang.

64      De Italiaanse Republiek bestrijdt dit betoog.

–       Beoordeling door het Hof

65      In punt 91 van het bestreden arrest heeft het Gerecht op basis van onder meer het Ambtenarenstatuut en het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), geconstateerd dat „de beperking van de keuze van de tweede taal van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek tot een klein aantal talen, onder uitsluiting van de andere officiële talen, discriminatie op grond van taal” was. In dat verband heeft het Gerecht uiteengezet dat „bepaalde potentiële kandidaten (zij die voldoende kennis van ten minste één van de aangewezen talen hebben) door een dergelijke bepaling worden bevoordeeld, aangezien zij aan het vergelijkend onderzoek kunnen deelnemen en dus als ambtenaar of functionaris van de Unie kunnen worden aangeworven, terwijl anderen, die niet over die kennis beschikken, worden uitgesloten”. Vervolgens heeft het Gerecht in punt 92 van het bestreden arrest overwogen dat het argument van de Commissie dat in casu geen sprake was van discriminatie op grond van nationaliteit moest worden verworpen omdat het niet ter zake diende, op grond dat artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut niet enkel discriminatie op grond van nationaliteit verbood, maar ook discriminatie op grond van taal.

66      In het licht van die gegevens moet eraan worden herinnerd dat „voor de toepassing van het Ambtenarenstatuut elke vorm van discriminatie op grond van, onder andere, taal” volgens artikel 1 quinquies, lid 1, van het Ambtenarenstatuut verboden is, zoals het Hof in punt 82 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), heeft uiteengezet, en dat lid 6 van dat artikel voorziet in een mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden af te wijken van het verbod in lid 1.

67      Anders dan de Commissie stelt, heeft het Gerecht in punt 91 van het bestreden arrest kennelijk niet willen uitsluiten dat beperkingen op het gebruik van de officiële talen krachtens artikel 1 quinquies, lid 6, van het Ambtenarenstatuut onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd kunnen zijn. Alvorens in punt 91 te constateren dat een „beperking van de keuze van de tweede taal van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek tot een klein aantal talen, onder uitsluiting van de andere officiële talen, discriminatie op grond van taal” was, heeft het Gerecht er namelijk in punt 88 van dat arrest aan herinnerd dat „artikel 1 quinquies van het [Ambtenarenstatuut] beperkingen mogelijk maakt” van het gebruik van de officiële talen, met name om redenen van dienstbelang.

68      Evenzo heeft het Gerecht in punt 92 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut niet alleen iedere vorm van discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook iedere vorm van discriminatie op grond van taal.

69      Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het tweede middel te worden afgewezen.

 Tweede onderdeel van het tweede middel: onjuiste rechtsopvatting en ontoereikende motivering bij de beoordeling door het Gerecht van de motivering van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek

–       Argumenten van partijen

70      De Commissie stelt dat het Gerecht het recht onjuist heeft opgevat toen het oordeelde dat de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek ontoereikend gemotiveerd waren, terwijl het in de punten 98 tot en met 104 van het bestreden arrest heeft nagelaten te onderzoeken of de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken een toereikende motivering bevatten om de beperking van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits te rechtvaardigen. Het is daarnaast zijn motiveringsplicht niet nagekomen doordat het heeft nagelaten te onderzoeken of deze algemene bepalingen een ander soort handelingen vormden, zoals mededelingen waarin criteria voor de beperking van de keuze van een taal als tweede taal voor deelneming aan de vergelijkende onderzoeken worden vastgesteld in de zin van punt 91 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752).

71      De Italiaanse Republiek bestrijdt deze argumenten.

–       Beoordeling door het Hof

72      In punt 103 van het bestreden arrest heeft het Gerecht overwogen dat het normatieve kader van de betrokken vergelijkende onderzoeken is vastgesteld bij de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek en niet bij de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken en de daaraan gehechte algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen, hoewel deze aankondigingen daarnaar verwezen. In dat punt heeft het tevens geoordeeld dat bij die aankondigingen autonome regels voor die vergelijkende onderzoeken zijn vastgesteld, waaronder regels voor de daarbij toepasselijke regeling van het taalgebruik. Daarnaast heeft het in punt 104 van dat arrest beslist de motivering van EPSO in de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek te onderzoeken om de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek te beperken tot Engels, Frans en Duits.

73      Zoals in punt 51 van het onderhavige arrest is geoordeeld, riepen de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek bindende rechtsgevolgen in het leven en vormden zij derhalve het normatieve kader van de betrokken vergelijkende onderzoeken. Aangezien de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken „integrerend onderdeel” zijn van deze aankondigingen, stond het aan het Gerecht de gegrondheid te beoordelen van de gronden die door EPSO zijn aangevoerd om de betrokken taaleisen te rechtvaardigen, niet alleen in het licht van de gronden in de aankondigingen van vergelijkend onderzoek zelf, maar ook gelet op de gronden in deze algemene bepalingen.

74      Het argument van de Commissie dat het Gerecht zijn analyse heeft beperkt tot de inhoud van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek is niet gegrond, want uit de punten 115 tot en met 117 van het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht tevens de in dat verband relevante motivering in de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken en in de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen, als „integrerend onderdeel” van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek, heeft onderzocht.

75      Wat daarnaast het argument van de Commissie betreft dat het Gerecht „zijn motiveringsplicht niet is nagekomen doordat het heeft nagelaten te onderzoeken of de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken mededelingen of andere handelingen waren in de zin van artikel 91 van het arrest [van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752)]”, volstaat het vast te stellen dat het Gerecht er met name in de punten 58 en 69 van het bestreden arrest aan heeft herinnerd dat „de algemene bepalingen [...] aldus moeten worden uitgelegd dat zij [...] mededelingen vormen in de zin van punt 91 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752)”. Daarom moet dit argument worden verworpen.

76      Derhalve dient het tweede onderdeel van het tweede middel en dus het tweede middel in zijn geheel te worden afgewezen.

 Derde middel: beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits

 Eerste onderdeel van het derde middel: onjuiste rechtsopvatting en niet-nakoming van de motiveringsplicht bij de uitlegging van artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut

–       Argumenten van partijen

77      De Commissie betoogt dat het Gerecht het recht onjuist heeft opgevat bij de uitlegging van artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut, doordat het in punt 106 van het bestreden arrest heeft overwogen dat een verschil in behandeling op grond van taal niet geschikt was om de werving te faciliteren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen in de zin van artikel 27, eerste alinea, van dat Ambtenarenstatuut, omdat deze bekwaamheden volgens het Gerecht kennelijk niet samenhangen met de talenkennis van een kandidaat. De Commissie is van oordeel dat talenkennis valt onder de in deze bepaling bedoelde vakbekwaamheid.

78      De Italiaanse Republiek bestrijdt deze argumenten.

–       Beoordeling door het Hof

79      In punt 105 van het bestreden arrest heeft het Gerecht het argument van de Commissie uiteengezet dat het beginsel van non-discriminatie bij de bepaling van de benodigde talen van hun diensten enkel wordt geschonden als arbitraire of kennelijk inadequate keuzes worden gemaakt in het licht van de doelstellingen, namelijk „beschikken over kandidaten die onmiddellijk operationeel zijn” en „ambtenaren werven die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen in de zin van artikel 27, eerste alinea van het [Ambtenarenstatuut]”. Niettemin heeft het Gerecht in punt 106 van dat arrest overwogen dat enkel de eerste van die doelstellingen eventueel kon rechtvaardigen dat kandidaten verschillend worden behandeld op grond van taal, maar de tweede niet, omdat de in artikel 27, eerste alinea, van het Ambtenarenstatuut bedoelde vakbekwaamheden niet samenhangen met de talenkennis van een kandidaat.

80      In dat verband moet worden vastgesteld dat artikel 27, eerste alinea, van het Ambtenarenstatuut de doelstelling verkondigt dat de aanwerving erop gericht moet zijn te verzekeren dat ambtenaren „uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen”. Daarnaast worden in artikel 28 de voorwaarden voor benoeming opgesomd, waaronder de voorwaarden dat de kandidaten onderdaan zijn van een lidstaat, hun rechten als staatsburger bezitten, hebben voldaan aan eventuele verplichtingen inzake de militaire dienstplicht, in zedelijk opzicht waarborgen bieden, voldaan hebben bij een vergelijkend onderzoek, voldoen aan de eisen van lichamelijke geschiktheid en de vereiste talenkennis bezitten.

81      Het Hof heeft in punt 94 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), al geoordeeld dat de doelstelling om kandidaten te werven „die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen” in de zin van artikel 27, eerste alinea, van het Ambtenarenstatuut het best wordt bereikt „wanneer de kandidaten het selectie-examen mogen afleggen in hun moedertaal of in de tweede taal die zij naar eigen bevinden het best beheersen”, waarmee het heeft erkend dat talenkennis in beginsel niet samenhangt met de in dat artikel bedoelde bekwaamheden.

82      Hoewel de talenkennis van een kandidaat tijdens het vergelijkend onderzoek kan of zelfs moet worden beoordeeld, zodat de instellingen zich ervan verzekeren dat de kandidaten over de in artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut vereiste kennis beschikken, dient deze beoordeling een doel dat losstaat van het doel vast te stellen of zij „uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen” in de zin van artikel 27, eerste alinea, van het Ambtenarenstatuut. Daaruit volgt dat de talenkennis die in artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut wordt vereist, niet kan worden gelijkgesteld aan de „vakbekwaamheden” in de zin van artikel 27, eerste alinea, ervan.

83      Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht zonder het recht onjuist op te vatten in punt 106 van het bestreden arrest geoordeeld dat de hoogste eisen wat betreft „vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit” „niet samenhangen met de talenkennis” van een kandidaat. Daaruit volgt tevens dat het Gerecht zonder zijn motiveringsplicht te veronachtzamen een onderzoek heeft nagelaten van de beperking van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits in de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek in het licht van de doelstelling ambtenaren te werven die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen in de zin van artikel 27, eerste alinea van het Ambtenarenstatuut.

84      Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het derde middel worden afgewezen.

 Tweede onderdeel van het derde middel: onjuiste definitie van de omvang van de toepasselijke rechterlijke toetsing en onjuiste uitlegging van de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen

–       Argumenten van partijen

85      De Commissie stelt dat het Gerecht het recht onjuist heeft opgevat toen het in de punten 107 tot en met 117 van het bestreden arrest bij de toetsing van de wettigheid van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek heeft miskend dat EPSO een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft om de criteria te bepalen voor de talenkennis die van de kandidaten wordt vereist. Hoewel het Hof in punt 90 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), heeft voorgeschreven dat de regels voorzien in „duidelijke, objectieve en voorzienbare” criteria die de beperking van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits objectief kunnen rechtvaardigen, heeft het op basis van een onjuiste rechtsopvatting een gedetailleerde motivering van EPSO geëist, met „concrete aanwijzingen” voor de redenen van de beperking van die keuze. Hoe dan ook, de gedetailleerde motivering in de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen en in de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek bevat dergelijke criteria.

86      De Italiaanse Republiek bestrijdt deze argumenten.

–       Beoordeling door het Hof

87      In de punten 107 tot en met 109 van het bestreden arrest heeft het Gerecht erop gewezen dat de instellingen van de Unie, ongeacht de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover zij beschikken „wat betreft het scheppen van een post als ambtenaar of personeelslid, de keuze van de ambtenaar of het personeelslid om in de geschapen post te voorzien en de aard van de arbeidsverhouding met een personeelslid”, moeten waarborgen dat de relevante bepalingen, waaronder artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut, in acht worden genomen. Het heeft tevens gepreciseerd dat het aan de rechter van de Unie staat om, in voorkomend geval, na te gaan of eventuele vereisten voor de specifieke talenkennis van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek objectief gerechtvaardigd zijn en evenredig aan de reële behoeften van de dienst.

88      In dat verband moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat de instellingen van de Unie volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten beschikken over een ruime beoordelingsbevoegdheid om hun diensten te organiseren en inzonderheid om de voor de te vervullen ambten vereiste geschiktheidscriteria vast te stellen en om met inachtneming van deze criteria en in het belang van de dienst te bepalen onder welke voorwaarden en op welke wijze een vergelijkend onderzoek dient te worden georganiseerd (zie in die zin arresten van 16 oktober 1975, Deboeck/Commissie, 90/74, EU:C:1975:128, punt 29; 9 februari 1984, Fabius/Commissie, 39/83, EU:C:1984:52, punt 7, en 9 oktober 2008, Chetcuti/Commissie, C‑16/07 P, EU:C:2008:549, punt 76). De instellingen, en ook EPSO wanneer het de bevoegdheden uitoefent die door de instellingen aan EPSO zijn toegekend, moeten op basis van hun behoeften kunnen bepalen welke bekwaamheden vereist moeten worden van de kandidaten die deelnemen aan het vergelijkend onderzoek om hun diensten op een zinvolle en redelijke wijze te organiseren.

89      Zoals in punt 66 van het onderhavige arrest is gememoreerd, moeten de instellingen waarborgen dat bij de toepassing van het Ambtenarenstatuut artikel 1 quinquies, lid 1, van het Ambtenarenstatuut in acht moet worden genomen, dat bepaalt dat iedere vorm van discriminatie op grond van taal verboden is. Hoewel lid 6 van dat artikel bepaalt dat zekere beperkingen ten aanzien van dit verbod mogelijk zijn, is daarvoor de voorwaarde gesteld dat zij „op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn” en „beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid”.

90      De ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de instellingen van de Unie beschikken bij de organisatie van hun diensten en waarover EPSO beschikt onder de voorwaarden van punt 88 van het onderhavige arrest, wordt noodzakelijkerwijs afgebakend door artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut, zodat verschillen in behandeling op grond van taal als gevolg van een beperking van de regeling van het taalgebruik van een vergelijkend onderzoek tot een klein aantal officiële talen slechts kan worden toegestaan als deze beperking objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de werkelijke behoeften van de dienst (zie in die zin arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punt 88). Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht in punt 107 van het bestreden arrest met recht geoordeeld dat de beoordelingsbevoegdheid van EPSO het niet vrijstelt van de verplichting om met name artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut in acht te nemen.

91      Ten tweede volgt met betrekking tot de rechterlijke toetsing die het Gerecht moet uitoefenen in geval van een verschil in behandeling op grond van taal, zoals het gevolg is van de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot een klein aantal officiële talen van de Unie, uit de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak dat een dergelijke beperking in beginsel kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van het belang van de dienst, mits dit belang objectief gerechtvaardigd is en het vereiste niveau van de talenkennis evenredig is aan de werkelijke behoeften van de dienst. Uit deze rechtspraak volgt bovendien dat de regels ter beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek moeten berusten op „duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria” (zie in deze zin arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punten 88 en 90).

92      Voor zover de wettigheid van een beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek dus overeenkomstig artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut ervan afhangt of die beperking gerechtvaardigd en evenredig is en die eigenschappen volgens de rechtspraak van het Hof aan het licht moeten worden gebracht door duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria, heeft het Gerecht in de punten 108 en 109 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat de rechters van de Unie bevoegd zijn te toetsen of de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de reële behoeften van de dienst.

93      Voorts moet met betrekking tot het argument dat het Gerecht met name in punt 113 van het bestreden arrest op basis van een onjuiste rechtsopvatting „concrete aanwijzingen” heeft geëist om de motivering van de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek aan te vullen op het vlak van de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek, worden gepreciseerd dat het aan de instelling is die een verschil in behandeling op grond van taal heeft ingevoerd om vast te stellen dat dit verschil in behandeling inderdaad beantwoordt aan reële behoeften voor de functies die de aangeworven personen zullen gaan uitoefenen. Bovendien moet elke voorwaarde voor specifieke talenkennis evenredig zijn aan dat belang en berusten op duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria aan de hand waarvan de kandidaten de redenen voor deze voorwaarde kunnen begrijpen en de rechters van de Unie de wettigheid ervan kunnen toetsen (zie arrest van vandaag, Spanje/Parlement, C‑377/16, punt 69).

94      Om te kunnen toetsen of de regels voor het betrokken vergelijkend onderzoek in overeenstemming zijn met artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut, moet het Gerecht derhalve deze regels en de bijzondere omstandigheden van het geval concreet onderzoeken. Enkel aan de hand van een dergelijk onderzoek kan worden vastgesteld welke talenkennis de instellingen in het geval van bijzondere functies in het belang van de dienst objectief kunnen eisen, en derhalve of de beperking van de keuze van de talen die bij de deelname aan het vergelijkend onderzoek kunnen worden gebruikt, objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de reële behoeften van de dienst.

95      Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht met name in punt 113 van het bestreden arrest terecht onderzocht of de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek, de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken of de bewijzen die de Commissie heeft overgelegd, „concrete aanwijzingen” bevatten aan de hand waarvan objectief kan worden vastgesteld of er een dienstbelang is op grond waarvan de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek in dit geval kan worden gerechtvaardigd.

96      In de derde plaats moet worden onderstreept dat het argument van de Commissie dat de gedetailleerde motivering in de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen en in de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek hoe dan ook „kennelijk” duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria bevatten op grond waarvan de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits werd gerechtvaardigd, niet is onderbouwd en dus niet kan worden aanvaard.

97      Indien de Commissie met dat argument de analyse van de inhoud van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken, met inbegrip van de algemene richtsnoeren voor het gebruik van talen, de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek en de schrifturen van de Commissie in het dossier door het Gerecht in de punten 110 tot en met 117 van het bestreden arrest ter discussie wilde stellen, moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak uit artikel 256 VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de hogere voorziening beperkt is tot rechtsvragen. Het Gerecht is derhalve bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen. De beoordeling van deze feiten levert dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig in hogere voorziening vatbaar is voor toetsing door het Hof (arrest van 8 november 2016, BSH/EUIPO, C‑43/15 P, EU:C:2016:837, punt 50). De Commissie voert echter niet aan dat de feiten onjuist zijn opgevat.

98      Gelet op een en ander is het tweede onderdeel van het derde middel ongegrond.

 Dede onderdeel van het derde middel: onjuiste rechtsopvattingen van het Gerecht bij de uitoefening van zijn rechterlijke toetsing

–       Argumenten van partijen

99      De Commissie stelt dat het Gerecht in de punten 120 tot en met 144 van het bestreden arrest en met name in de punten 129 tot en met 131, 139, 140, 142 en 146 ervan de grenzen van zijn rechterlijke toetsing heeft overschreden en zijn eigen beoordeling in de plaats van die van EPSO heeft gesteld. Volgens haar moest het Gerecht zich ertoe beperken vast te stellen dat de beoordelingen van die dienst over de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits arbitrair of kennelijk ontoereikend waren, aangezien de vaststelling van het personeelsbeleid en van de criteria voor de bekwaamheid van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek complexe beoordelingen meebrengt die niet mogen worden onderworpen aan een rechterlijke toetsing die is beperkt tot het zoeken naar eventuele kennelijke beoordelingsfouten.

100    De Italiaanse Republiek bestrijdt deze argumenten.

–       Beoordeling door het Hof

101    In de punten 118 tot en met 146 van het bestreden arrest heeft het Gerecht achtereenvolgens de argumenten van de Commissie weerlegd. De Commissie had aangevoerd dat de drie talen die als enige konden worden gekozen als taal 2 van het vergelijkend onderzoek ten eerste de belangrijkste talen in de beraadslagingen van de instellingen van de Unie zijn, ten tweede de brontalen zijn van vrijwel alle documenten die door haar directoraat-generaal Vertaling worden vertaald, ten derde de talen zijn die het meest worden gesproken door de ambtenaren en personeelsleden van de Commissie, en ten vierde de talen zijn die in de lidstaten van de Unie het vaakst als vreemde taal worden geleerd en gesproken.

102    Wat betreft de stelling van de Commissie dat het Gerecht zonder recht haar eigen beoordeling in de plaats heeft gesteld van die van EPSO, moet eraan worden herinnerd dat de beoordelingsbevoegdheid van EPSO bij de bepaling van de taalvereisten van een vergelijkend onderzoek, net als die van de instellingen die EPSO zijn taken toekennen, wordt afgebakend door de voorwaarden in artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut, zoals vermeld in de punten 89 en 90 van het onderhavige arrest. Volgens die bepaling moet elk verschil in behandeling op grond van taal objectief worden gerechtvaardigd en evenredig zijn aan de reële behoeften van de dienst.

103    Uit de in punt 88 van het onderhavige arrest genoemde beginselen volgt inderdaad dat het Gerecht zijn beoordeling niet in de plaats kan stellen van die van EPSO wat betreft de vaststelling van het personeelsbeleid en de criteria voor de bekwaamheden waarover de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek in het belang van de dienst moeten beschikken. Zoals in de punten 91 tot en met 94 van het onderhavige arrest is uiteengezet, staat het niettemin aan het Gerecht de keuzen van EPSO op dat gebied zowel in feite als in rechte te toetsen om zich ervan te verzekeren dat elk verschil in behandeling van de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek op grond van taal overeenkomstig artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de reële behoeften van de dienst, en dat die keuzen berusten op duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria.

104    Zoals het Hof heeft geoordeeld, dient de rechter van de Unie namelijk, zelfs in geval van complexe beoordelingen, niet enkel de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen en de betrouwbaarheid en samenhang ervan te controleren, maar ook of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen (zie in die zin arresten van 15 februari 2005, Commissie/Tetra Laval, C‑12/03 P, EU:C:2005:87, punt 39; 8 december 2011, Chalkor/Commissie, C‑386/10 P, EU:C:2011:815, punt 54, en 6 november 2012, Otis e.a., C‑199/11, EU:C:2012:684, punt 59).

105    Voor een onderzoek of het Gerecht in het bestreden arrest zijn beoordeling in de plaats van die van EPSO heeft gesteld en daarmee de grenzen van zijn rechterlijke toetsing heeft overschreden, moet eerst worden ingegaan op de punten 120 tot en met 126, 132 tot en met 138 en 141 tot en met 144 van het bestreden arrest, waarin de primaire gronden van het Gerecht zijn opgenomen.

106    Op de gronden in de punten 120 tot en met 122 van het bestreden arrest heeft het Gerecht om te beginnen de stelling van de Commissie verworpen dat het Engels, Frans en Duits de belangrijkste talen in de beraadslagingen van de instellingen van de Unie zijn, omdat deze stelling „vaag en algemeen” is. In dat verband heeft het met name geoordeeld dat deze stelling niet werd geschraagd door de regeling van het taalgebruik van het Hof van Justitie van de Europese Unie noch door die van het Europees Parlement. Daaraan heeft het in wezen toegevoegd dat, zelfs als deze stelling op waarheid zou berusten, niet zonder nadere motivering kan worden verondersteld dat een pas aangeworven ambtenaar die geen van deze beraadslagingstalen beheerst, niet onmiddellijk operationeel zou zijn. Vervolgens heeft het Gerecht in de punten 123 tot en met 126 van het bestreden arrest weerlegd dat de statistieken over de door het Directoraat-Generaal Vertaling van de Commissie vertaalde documenten, die de Commissie heeft overgelegd, relevant zijn, met name omdat op basis daarvan niet de conclusie kan worden onderbouwd dat deze drie talen in alle instellingen het meest worden gebruikt. Evenzo heeft het Gerecht in de punten 132 tot en met 136 van dat arrest de conclusies verworpen die de Commissie had getrokken uit een door haar opgestelde tabel met de talen die haar ambtenaren en personeelsleden het vaakst noemen als voornaamste taal. Het heeft ten eerste geoordeeld dat die tabel enkel betrekking had op het personeel van de Commissie en ten tweede dat op grond van deze gegevens over de voornaamste talen van de ambtenaren en personeelsleden van deze instelling hoe dan ook niet kon worden vastgesteld welk aandeel deze talen hebben, want de ambtenaren en personeelsleden moeten blijk geven van een voldoende beheersing van ten minste één andere taal, zoals artikel 28, aanhef en onder f), van het Ambtenarenstatuut vereist. Tot slot heeft het Gerecht in de punten 141 tot en met 144 van het bestreden arrest de statistieken van de Commissie van de hand gewezen volgens welke het Engels, Frans en Duits de vreemde talen zijn die in de Europese Unie het vaakst worden geleerd en gesproken, omdat niet kan worden verondersteld dat deze statistieken de talenkennis van de ambtenaren van de Unie weerspiegelen en omdat deze omstandigheid hoe dan ook enkel relevant kan zijn als de Commissie had aangetoond dat de litigieuze beperking beantwoordde aan het belang van de dienst, wat niet het geval was.

107    Het Gerecht heeft in die punten derhalve de omstandigheid bekritiseerd dat de feiten die de Commissie heeft aangedragen ter ondersteuning van haar argumenten de conclusies die zij daaruit trekt niet kunnen schragen. Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht niet meer gedaan dan beoordelen in hoeverre de rechtvaardigingen en bewijsstukken die de Commissie heeft overgelegd, relevant en coherent zijn. Het Gerecht kan dus niet worden verweten dat het op dit punt zijn beoordeling in de plaats heeft gesteld van die van EPSO.

108    Voor zover de Commissie het Gerecht in wezen verwijt dat het zich niet heeft beperkt tot een toetsing van de kennelijke beoordelingsfouten van EPSO, moet bovendien worden vastgesteld dat er, gelet op de punten 89, 90 en 102 van het onderhavige arrest, geen rechtvaardiging is voor een dergelijke beperking van de toetsing van de gegrondheid van de redenen van EPSO ter rechtvaardiging van de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek.

109    Ten tweede zijn de argumenten van de Commissie dat het Gerecht in de punten 127 tot en met 131 en 139 en 140 van het bestreden arrest de grenzen van zijn rechterlijke toetsing heeft overschreden toen het vaststelde dat de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits hoe dan ook niet kan worden gerechtvaardigd omdat de gegevens van de Commissie met name aantoonden dat er een aanzienlijke kloof was tussen het gebruik van Engels enerzijds en van Frans en (vooral) Duits anderzijds, gericht tegen punten van het bestreden arrest die gronden ten overvloede bevatten.

110    Zelfs als het Gerecht bij de beoordeling in deze punten de grenzen van zijn rechterlijke toetsing heeft overschreden, kan dat onder deze omstandigheden, overeenkomstig de rechtspraak die in de punten 57 en 61 van het onderhavige arrest is aangehaald, hoe dan ook niet meebrengen dat het bestreden arrest wordt vernietigd. Dientengevolge dienen de in punt 109 van dit arrest bedoelde argumenten niet ter zake.

111    Het derde onderdeel van het derde middel moet dus ten dele ongegrond en ten dele niet ter zake dienend worden verklaard.

112    Gelet op een en ander is het derde middel ten dele ongegrond en ten dele niet ter zake dienend.

 Vierde middel: beperking van de keuze van de taal voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO tot Engels, Frans en Duits

 Argumenten van partijen

113    De Commissie stelt dat het Gerecht het recht onjuist heeft opgevat door in de punten 183 tot en met 185 van het bestreden arrest op basis van een ruime lezing van de punten 68 en 69 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), te constateren dat verordening nr. 1/58 volledig van toepassing was op de communicatie tussen de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek en EPSO. Volgens de Commissie hebben deze punten van dat arrest enkel betrekking op de verplichting om aankondigingen van vergelijkend onderzoek in alle officiële talen van de Unie bekend te maken. Hoewel het Hof heeft geconstateerd dat de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek niet „volledig uitgesloten” zijn van de werkingssfeer van verordening nr. 1/58, heeft het niettemin overwogen dat zij onderworpen blijven aan het Ambtenarenstatuut. Derhalve had het Gerecht moeten erkennen dat artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut het in voorkomend geval mogelijk maakt de talen voor de communicatie die in het kader van een vergelijkend onderzoek kunnen worden gebruikt, te beperken.

114    De Italiaanse Republiek bestrijdt deze argumenten.

 Beoordeling door het Hof

115    Nadat het Gerecht er in punt 183 van het bestreden arrest aan had herinnerd dat het in het verleden had geoordeeld dat verordening nr. 1/58 niet van toepassing was op betrekkingen tussen de instellingen van de Unie en hun ambtenaren en personeelsleden – aan wie gegadigden voor die posten moesten worden gelijkgesteld – heeft het zijn redenering als volgt uitgewerkt:

„184      Na het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), kunnen deze overwegingen echter niet meer geldig worden geacht. Het Hof heeft immers geoordeeld dat bij gebreke van specifieke reglementaire bepalingen voor de ambtenaren en personeelsleden en bij gebreke van bepalingen dienaangaande in de reglementen van orde van de betrokken instellingen, op grond van geen enkele tekst kon worden geconcludeerd dat de betrekkingen tussen deze instellingen en hun ambtenaren en personeelsleden volledig buiten de werkingssfeer van verordening [nr. 1/58] vallen. Hetzelfde geldt, aldus het Hof, a fortiori voor de betrekkingen tussen de instellingen en de kandidaten voor een extern vergelijkend onderzoek, die in beginsel ambtenaar noch personeelslid zijn (arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie, C‑566/10 P, EU:C:2012:752, punten 68 en 69).

185      In dit opzicht moet worden afgewezen het argument van de Commissie [...] over de irrelevantie van dit gedeelte van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), voor de wettigheid van de beperking van de talen waarin de kandidaten en EPSO kunnen communiceren. In dat gedeelte van zijn arrest heeft het Hof immers de toepasselijkheid van verordening [nr. 1/58] op de kandidaten van een vergelijkend onderzoek onderzocht en vastgesteld dat deze op hen van toepassing was. Deze conclusie is evenzeer van toepassing op de vraag die wordt opgeworpen door het zesde middel van de Italiaanse Republiek [over de wettigheid van de beperking van de talen die kunnen worden gebruikt voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO].”

116    Het Gerecht was van oordeel dat verordening nr. 1/58 de communicatie tussen de kandidaten en EPSO beheerste en heeft derhalve in punt 188 van het bestreden arrest overwogen dat de litigieuze aankondigingen van vergelijkend onderzoek een schending vormden van deze verordening, omdat zij bepaalden dat de kandidaten gehouden waren met EPSO te communiceren in, naar hun keuze, het Engels, Frans of Duits.

117    In zoverre als het onderhavige middel is ontleend aan een onjuiste uitlegging door het Gerecht van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), verdient vermelding dat het betoog van het Hof in dat arrest uit twee delen bestond. De punten 62 tot en met 78 van dit arrest behelsden de beoordeling van de middelen van de Italiaanse Republiek dat de betrokken aankondigingen van vergelijkend onderzoek niet in alle officiële talen van de Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie waren bekendgemaakt. Daarnaast heeft het Hof zich in de punten 79 tot en met 98 van dat arrest uitgesproken over de middelen ontleend aan het feit dat deze aankondigingen van vergelijkend onderzoek voorschreven een keuze te maken tussen Engels, Frans en Duits als taal 2 van het vergelijkend onderzoek, taal voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO en taal voor de examenonderdelen van de vergelijkende onderzoeken.

118    Het Hof heeft in de punten 68 en 69 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), inderdaad geoordeeld dat er bij gebreke van specifieke bepalingen voor de ambtenaren en personeelsleden in de reglementen van orde van de bij de omstreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek betrokken instellingen, geen enkele tekst is op grond waarvan kon worden geconcludeerd dat de betrekkingen tussen deze instellingen en hun ambtenaren en personeelsleden volledig buiten de werkingssfeer van verordening nr. 1/58 vielen. Het heeft daaruit afgeleid dat deze conclusie a fortiori van toepassing was op de betrekkingen tussen de instellingen en de deelnemers aan een extern vergelijkend onderzoek.

119    Niettemin moet worden onderstreept dat het Hof met deze nadere afbakening van de werkingssfeer van verordening nr. 1/58 wat betreft de betrekkingen tussen de instellingen en de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek niet de talen voor de communicatie tussen EPSO en de kandidaten op het oog had, maar de talen voor de bekendmaking van aankondigingen van vergelijkend onderzoek, zoals blijkt uit de punten 62 tot en met 78 van dat arrest. Het Hof heeft met name in punt 71 van dat arrest geoordeeld dat de in deze zaak bestreden aankondigingen van vergelijkend onderzoek overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage III bij het Ambtenarenstatuut, gelezen in samenhang met artikel 5 van verordening nr. 1/58, volledig in alle officiële talen van de Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie hadden moeten worden bekendgemaakt.

120    In het deel van de motivering dat gewijd is aan de beoordeling van de wettigheid van de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot Engels, Frans en Duits en met name van de voorwaarde dat deze drie talen door de aankondigingen van vergelijkend onderzoek als enige waren toegestaan als communicatietaal, heeft het Hof daarentegen in punt 88 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), geoordeeld dat bij de procedures voor de selectie van personeel van de Unie krachtens artikel 1 quinquies, lid 6, van het Ambtenarenstatuut verschillen in behandeling bij de regeling van het taalgebruik van de vergelijkende onderzoeken kunnen worden toegestaan als deze op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Uit dat punt vloeit voort dat aan de instellingen, bij de procedures voor de selectie van personeel van de Unie, geen verplichtingen mogen worden opgelegd die verder gaan dan de eisen die in artikel 1 quinquies van het Ambtenarenstatuut worden vermeld.

121    Onder deze omstandigheden kon het Gerecht in de punten 184 en 185 van het bestreden arrest niet uit de punten 68 en 69 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), afleiden dat het Hof had geoordeeld dat de talen die konden worden gebruikt voor de communicatie tussen de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek en EPSO waren bepaald krachtens artikel 2 van verordening nr. 1/58, aangezien het Hof zich enkel in de punten 79 tot en met 98 van dat arrest heeft uitgesproken over de kwestie van de verplichte talen voor die communicatie, zoals de advocaat-generaal in punt 124 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

122    Dientengevolge is het betoog van het Gerecht in de punten 184 tot en met 188 van het bestreden arrest – waarin het naar analogie redeneert dat verordening nr. 1/58 de regeling bevat voor elke beperking van de officiële talen voor de communicatie tussen EPSO en de deelnemers aan een vergelijkend onderzoek, op de voet van hetgeen het Hof had verklaard in de context van de bekendmaking van aankondigingen van vergelijkend onderzoek – onjuist.

123    Niettemin moet worden opgemerkt dat het Gerecht in de punten 204 tot en met 211 van het bestreden arrest in wezen heeft toegevoegd dat de gronden ter rechtvaardiging van de keuze van de taal voor de communicatie hoe dan ook de beperking van de keuze van de talen voor de communicatie met EPSO niet konden rechtvaardigen in de zin van artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Ambtenarenstatuut.

124    In dat verband is weliswaar niet uitgesloten dat de beperking van de keuze van taal 2 van het vergelijkend onderzoek tot een klein aantal officiële talen die in de Unie het meest verbreid zijn, door het belang van de dienst wordt gerechtvaardigd (zie naar analogie arrest van 9 september 2003, Kik/BHIM, C‑361/01 P, EU:C:2003:434, punt 94), zelfs in het kader van vergelijkende onderzoeken van algemene aard, zoals het vergelijkend onderzoek van de „Aankondiging van vergelijkend onderzoek – EPSO/AD/276/14 – Administrateurs (AD 5)”, maar een dergelijke beperking moet niettemin, in het licht van de in de punten 92 en 93 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden, noodzakelijkerwijs berusten op gegevens die objectief kunnen worden geverifieerd, zowel door de deelnemers aan het vergelijkend onderzoek als door de rechters van de Unie, waardoor de vereiste talenkennis kan worden gerechtvaardigd, en die talenkennis moet evenredig zijn aan de reële behoeften van de dienst.

125    Aangezien de aankondigingen van vergelijkend onderzoek geen gegevens behelzen op grond waarvan de redenen voor de beperking van de keuze van de taal voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO tot een van de drie talen gekozen als taal 2 van het vergelijkend onderzoek kunnen worden begrepen, is artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Ambtenarenstatuut door deze aankondigingen geschonden. Derhalve moest het Gerecht het beroep van de Italiaanse Republiek hoe dan ook aanvaarden voor zover het gericht was tegen deze beperking.

126    Onder deze omstandigheden is de onjuiste rechtsopvatting in het bestreden arrest, die in punt 122 van het onderhavige arrest aan het licht is gebracht, niet van dien aard dat het arrest moet worden vernietigd.

127    Derhalve moet het vierde middel in hogere voorziening worden verworpen en moet de hogere voorziening, gelet op alle bovenstaande overwegingen, worden afgewezen.

 Kosten

128    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 184, lid 1, van dat Reglement van overeenkomstige toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

129    Daar de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Italiaanse Republiek in de kosten worden verwezen.

130    Volgens artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 184, lid 1, van dat Reglement van overeenkomstige toepassing is op de procedure in hogere voorziening, dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. Overeenkomstig deze bepaling dient het Koninkrijk Spanje zijn eigen kosten te dragen.

Het Hof (Grote kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      De Europese Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Italiaanse Republiek.

3)      Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Italiaans.