Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 3 juli 2019 – Bondsrepubliek Duitsland / XT

(Zaak C-507/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesverwaltungsgericht

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Verwerende partij: XT

Prejudiciële vragen

Moet bij de beoordeling of een staatloze Palestijn niet langer bescherming of bijstand geniet als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2011/95/EU1 , in territoriaal opzicht alleen worden aangeknoopt bij de betrokken operationele zone (Gazastrook, Jordanië, Libanon, Syrië of Westelijke Jordaanoever) waar de staatloze voor zijn vertrek uit het mandaatgebied van de UNRWA zijn werkelijke verblijfplaats had (in casu: Syrië), of moet ook rekening worden gehouden met verdere operationele zones die onder het mandaat van de UNRWA vallen?

Indien niet alleen moet worden aangeknoopt bij de operationele zone waar de betrokkene voor zijn vertrek zijn werkelijke verblijfplaats had, moet dan in elk geval rekening worden gehouden met alle operationele zones van het mandaatgebied, zonder dat daarvoor aan nadere voorwaarden dient te zijn voldaan? Zo nee, moet alleen rekening worden gehouden met andere operationele zones voor zover de staatloze daarmee een wezenlijke (territoriale) band heeft? Vereist een dergelijke wezenlijke band dat de betrokkene er – ten tijde van zijn vertrek of op een vroeger tijdstip – zijn gewone verblijfplaats had? Moeten bij de beoordeling van het bestaan van een wezenlijke (territoriale) band verdere omstandigheden in aanmerking worden genomen? Zo ja, welke? Is het van belang of de staatloze op het tijdstip van vertrek uit het mandaatgebied van de UNRWA de mogelijkheid heeft zich naar de desbetreffende operationele zone te begeven en dit redelijkerwijs van hem kan worden verwacht?

Heeft een staatloze die uit het mandaatgebied van de UNRWA vertrekt omdat hij in de operationele zone waar hij zijn werkelijke verblijfplaats heeft in een zeer precaire persoonlijke situatie verkeert, en de UNRWA niet in staat is hem daar bescherming of bijstand te verlenen, ook van rechtswege recht op de voorzieningen uit hoofde van richtlijn 2011/95/EU in de zin van artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van die richtlijn wanneer hij zich vóór zijn vertrek naar deze operationele zone heeft begeven zonder dat hij in de operationele zone waar hij zijn vorige verblijfplaats had in een zeer precaire persoonlijke situatie verkeerde en zonder dat hij er, gezien de omstandigheden ten tijde van zijn verplaatsing, op kon rekenen dat de UNRWA hem in de operationele zone waarnaartoe hij zich begaf, bescherming of bijstand zou verlenen of dat hij binnen afzienbare tijd zou kunnen terugkeren naar de operationele zone waar hij tot dan toe verbleef?

Moet bij de beoordeling of een staatloze is uitgesloten van de verlening van de vluchtelingenstatus van rechtswege op grond van het feit dat vanwege zijn vertrek uit het mandaatgebied van de UNRWA niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2011/95/EU, alleen worden aangeknoopt bij de operationele zone waar hij zijn laatste gewone verblijfplaats had? Zo nee, moet daarnaast op parallelle wijze rekening worden gehouden met de zones die in verband met de tweede vraag in aanmerking moeten worden genomen voor het tijdstip van vertrek? Aan de hand van welke criteria dient te worden bepaald met welke zones rekening moet worden gehouden op het tijdstip van de beslissing over het verzoek [om internationale bescherming]? Is het voor de niet-vervulling van de voorwaarden van artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2011/95/EU vereist dat de overheids- of semi-overheidsinstanties in de desbetreffende operationele zone bereid zijn de staatloze over dan wel terug te nemen?

Ingeval de operationele zone waar de betrokkene zijn (laatste) gewone verblijfplaats had van belang is om te kunnen uitmaken of al dan niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12, lid 1, onder a), tweede volzin, van richtlijn 2011/95/EU, aan de hand van welke criteria dient de gewone verblijfplaats dan te worden vastgesteld? Is hiervoor een rechtmatig verblijf met instemming van de lidstaat van verblijf vereist? Zo nee, is hiervoor ten minste vereist dat het verblijf van de betrokken staatloze door de bevoegde instanties in de operationele zone bewust wordt gedoogd? Indien dit laatste het geval is, moeten de bevoegde instanties dan concreet kennis hebben van de aanwezigheid van het staatloze individu of volstaat de omstandigheid dat de betrokkene behoort tot een bredere groep personen waarvan het verblijf bewust wordt gedoogd? Indien dat niet het geval is, volstaat dan reeds een langdurig werkelijk verblijf?

____________

1 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB 2011, L 337, blz. 9).