Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 11 april 2019 – Naturschutzbund Deutschland – Landesverband Schleswig-Holstein e.V. / Kreis Nordfriesland
(Zaak C-297/19)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Naturschutzbund Deutschland – Landesverband Schleswig-Holstein e.V.
Verwerende partij: Kreis Nordfriesland
In het geding geroepen partij: Deich- und Hauptsielverband Eiderstedt, publiekrechtelijke instelling
Belanghebbende partij: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht
Prejudiciële vragen
a) Omvat het begrip „het normale beheer” in de zin van bijlage I, [derde] alinea, tweede streepje, van richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (hierna: „milieuaansprakelijkheidsrichtlijn”)1 , activiteiten die onlosmakelijk zijn verbonden met een direct gebruik van de bodem om opbrengsten te verkrijgen?
Zo ja:
b) Onder welke voorwaarden is een beheer, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet, aan te merken als „normaal” in de zin van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn?
c) Welk temporeel criterium moet worden aangelegd bij de vraag of een beheer overeenstemt met het beheer „zoals voordien uitgeoefend” door eigenaars of exploitanten in de zin van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn?
d) Wordt de vraag of een beheer overeenstemt met het beheer zoals voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten in de zin van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn beantwoord zonder acht te slaan op de habitatdossiers respectievelijk de documenten waarin de doelen zijn uiteengezet?
Is een activiteit die op grond van een wettelijke delegatie in het algemeen belang wordt uitgevoerd, aan te merken als een „beroepsactiviteit” in de zin van artikel 2, punt 7, van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn?
____________
1 PB 2004, L 143, blz. 56.