Language of document : ECLI:EU:F:2011:181

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

10 november 2011

Zaak F‑20/09

Marc Juvyns

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Bevorderingsronde 2008 – Vergelijking van verdiensten – Procedure gebaseerd op beoordelingsrapporten 2005/2006 – Criterium van niveau van gedragen verantwoordelijkheden”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Juvyns vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van de Raad om hem in het kader van de bevorderingsronde 2008 niet naar de rang AST 7 te bevorderen.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Verzoeker zal zijn eigen kosten dragen en die van de Raad.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Overeenstemming tussen klacht en beroep – Gelijkheid van grond en voorwerp – Middelen en argumenten niet vermeld in, doch nauw aansluitend bij klacht – Ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Modaliteiten

(Ambtenarenstatuut, art. 45; bijlage XIII, art. 10)

3.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Beoordelingsbevoegdheid van administratie – Elementen die in aanmerking kunnen worden genomen

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

4.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Elementen die in aanmerking kunnen worden genomen

(Ambtenarenstatuut, art. 45)

5.      Ambtenaren – Bevordering – Klacht van niet-bevorderde kandidaat – Afwijzend besluit – Motiveringsplicht – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 25 en 45)

1.      De regel van overeenstemming tussen de voorafgaande administratieve klacht en het beroep kan alleen worden toegepast wanneer het verzoekschrift het voorwerp van het geding wijzigt, zoals in de klacht uiteengezet, of de grond ervan, waarbij het begrip „grond” van het geding ruim moet worden uitgelegd.

Met betrekking tot een vordering tot nietigverklaring van een handeling van de administratie, moet onder „grond van de zaak” worden verstaan, de betwisting door de verzoeker van de interne wettigheid van de bestreden handeling dan wel de betwisting van de externe wettigheid ervan.

(cf. punt 41)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 1 juli 2010, Mandt/Parlement, F‑45/07, punt 119

2.      Voor ambtenaren van de functiegroep AST bepaalt artikel 10 van bijlage XIII bij het Statuut de als referentiepunt dienende vermenigvuldigingspercentages om het aantal vacante ambten voor elke rang te bepalen, die verschillen naargelang de verschillende loopbanen. Daar de administratie zich aan die percentages moet houden, is het terecht dat het tot aanstelling bevoegd gezag de verdiensten van ambtenaren van de functiegroep AST met uitsluitend dezelfde loopbaan, onderling vergelijkt.

De vergelijking van de verdiensten van ambtenaren van de functiegroep AST per loopbaan is in het kader van de bevorderingsronde niet in strijd met artikel 45 van het Statuut, dat voorschrijft dat alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren moeten worden vergeleken, daar artikel 10 van bijlage XIII bij het Statuut als lex specialis afwijkt van de algemene bepalingen van het Statuut.

(cf. punten 42 en 43)

Referentie:

Hof: 22 december 2008, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, C‑443/07 P, punt 107, waarbij is bevestigd het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 juli 2007, Centeno Mediavilla e.a./Commissie, T‑58/05, punt 129

3.      Ofschoon het beoordelingsrapport een noodzakelijk beoordelingselement is telkens wanneer de loopbaan van een ambtenaar in aanmerking wordt genomen met het oog op de vaststelling van een besluit om hem te bevorderen, bepaalt artikel 43 van het Statuut slechts dat het om de twee jaar moet worden opgesteld. Aangezien het niet bepaalt dat de bevorderingsronde dezelfde regelmaat moet hebben als de beoordelingsronde, sluit het Statuut niet uit dat tot een bevordering kan worden besloten zonder dat het tot aanstelling bevoegd gezag over een recent beoordelingsrapport beschikt.

Gelet op het feit dat noch het Statuut noch de interne regels van een instelling de synchronisatie tussen de beoordelings‑ en de bevorderingsronde voorschrijven en de administratie bij de organisatie van de bevorderingsprocedure over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, vormt het feit dat de beoordelingsrapporten bij wijze van uitzondering niet in aanmerking zijn genomen, en ook al is het wenselijk dat de administratie haar best doet om voor bevorderingsbesluiten over de meest recente beoordelingsrapport      en te beschikken, geen onwettigheid, met name wanneer alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren op dezelfde wijze zijn behandeld.

Dit geldt temeer wanneer het ontbreken van het beoordelingsrapport te wijten is aan het normale verloop van de beoordelingsprocedure.

(cf. punten 45‑47)

Referentie:

Hof: 17 december 1992, Moritz/Commissie, C‑68/91, punt 16

Gerecht van eerste aanleg: 15 november 2001, Sebastiani/Commissie, T‑194/99, punten 45, 46 en 49

4.      Gelet op het beperkte aantal beschikbare begrotingsposten mag een instelling in het kader van de bevorderingsronde subsidiair rekening houden met de effectieve diensttijd van een ambtenaar en, wanneer alle andere verdiensten gelijk zijn, bij voorrang andere ambtenaren bevorderen die hun taken objectief gezien voor langere tijd hebben uitgevoerd en dus in veel grotere mate dan de betrokkene de continuïteit en, dientengevolge, het belang van de dienst gedurende de referentieperiode hebben verzekerd.

In het kader van de bevorderingsronde is de administratie niet verplicht om bij de inaanmerkingneming van de afwezigheid van ambtenaren het aantal verlofdagen naargelang de reden van die afwezigheid op verschillende wijze in aanmerking te nemen.

(cf. punten 50 en 53)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 april 2005, Nielsen/Raad, T‑353/03, punten 76 en 77

5.      Ofschoon het tot aanstelling bevoegd gezag niet gehouden is om in de besluiten houdende weigering van bevordering de motivering van die besluiten op te nemen, dient het die motivering wel te geven in het stadium van de afwijzing van de klacht van een niet-bevorderde kandidaat.

De omvang van de motiveringsplicht moet immers worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden, met name de inhoud van de handeling, de aard van de aangevoerde gronden en het belang dat de adressaat bij toelichtingen kan hebben. Wat de motivering betreft van een besluit genomen in het kader van een procedure waarbij een groot aantal personen betrokken is, zoals een bevorderingsprocedure, kan van het tot aanstelling bevoegd gezag niet worden verlangd dat het zijn besluit bij de afwijzing van de klacht nader motiveert dan de in die klacht aangevoerde grieven, door met name uiteen te zetten waarom elk van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren verdienstelijker was dan de indiener van de klacht.

(cf. punten 66 en 70)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 26 januari 1995, Pierrat/Hof van Justitie, T‑60/94, punten 31 en 32; 27 april 1999, Thinus/Commissie, T‑283/97, punt 73; 25 oktober 2005, Salazar Brier/Commissie, T‑83/03, punt 78; 23 november 2006, Lavagnoli/Commissie, T‑422/04, punt 69

Gerecht voor ambtenarenzaken: 8 oktober 2008, Barbin/Parlement, F‑81/07, punt 27