Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 31 juli 2020 door Talanton Anonymi Emporiki – Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 13 mei 2020 in zaak T-195/18, Talanton/Commissie

(Zaak C-359/20 P)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Talanton Anonymi Emporiki – Symvouleftiki-Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon (vertegenwoordigers: K. Damis en M. Angelopoulos, dikigoroi)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 mei 2020, Talanton Anonymi Emporiki – Symvouleftiki – Ekpaideftiki Etaireia Dianomon, Parochis Ypiresion Marketing kai Dioikisis Epicheiriseon/Europese Commissie (zaak T-195/18) in zijn geheel;

toewijzing van het beroep van verzoekster in eerste aanleg/rekwirante in hogere voorziening van 16 maart 2018;

verwerping van het verweer van verweerster in eerste aanleg/gerekwireerde in hogere voorziening;

verwijzing van gerekwireerde in de proceskosten van rekwirante.

Middelen en voornaamste argumenten

1) Onjuiste rechtsopvatting – onjuiste toepassing van het beginsel van goede trouw bij de nakoming van verbintenissen uit overeenkomst en miskenning van de plicht van de instellingen van de Europese Unie om hun bevoegdheden met het oog op de rechtszekerheid tijdig uit te oefenen.

– Met het eerste onderdeel van dit middel klaagt rekwirante dat het Gerecht de omvang van het beginsel van de redelijke termijn onjuist heeft opgevat en niet alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking heeft genomen.

– Met het tweede onderdeel van het eerste middel stelt rekwirante dat zowel de duur van de procedure als de standpunten waarop de Commissie zich in de loop ervan heeft gesteld bij haar de gerechtvaardigde verwachting hebben gewekt dat geen financiële correcties zouden worden opgelegd.

2) Onjuiste rechtsopvatting – onjuiste toepassing van het beginsel van goede trouw met betrekking tot de aanvaarding van de schending, door de Commissie, van de voorschriften voor onderaanneming bij de verrichting van een audit.

– Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 1134 van het Belgische Burgerlijk Wetboek, zoals uitgelegd door het Belgische Hof van Cassatie, onjuist toe te passen.

____________