Language of document :

Beroep ingesteld op 26 juli 2007 - Patsarika / Cedefop

(Zaak F-63/07)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Maria Patsarika (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en N. Keramidas, advocaten)

Verwerende partij: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)

Conclusies

nietig te verklaren het besluit van het Cedefop van 20 september 2006 houdende beëindiging van verzoeksters overeenkomst voor bepaalde tijd met Cedefop aan het einde van haar proeftijd;

nietig te verklaren het besluit van de commissie van beroep van het Cedefop (16 maart 2007) houdende afwijzing van verzoeksters beroep tot nietigverklaring van het hierboven vermelde besluit, dat de motivering van het tot aanstelling bevoegd gezag met betrekking tot de opzegging van verzoeksters overeenkomst bevat (tegen dit besluit wordt geen afzonderlijk beroep ingesteld);

het Cedefop te veroordelen tot betaling van een schadeloosstelling, gelijk aan het salaris, de vergoedingen en de pensioenrechten van verzoekster die overeenkomen met de periode van 1 oktober 2006 tot 30 september 2007;

het Cedefop te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een schadeloosstelling van 20 000 EUR voor de immateriële schade die zij heeft geleden.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij besluit van 20 september 2006 heeft het Cedefop verzoekster ontslagen aan het einde van haar proeftijd. Verzoekster betoogt om te beginnen dat de rechtspraak met betrekking tot de proeftijd is geschonden, aangezien deze niet onder normale omstandigheden is voltooid. Bovendien is het bestreden ontslagbesluit genomen met misbruik van bevoegdheid en overschrijding van de grenzen van de beoordelingsvrijheid, en berust het op een kennelijke beoordelingsfout. Ondanks haar voldoende prestaties en gedrag in de dienst, werd in het vóór het einde van de proeftijd opgestelde beoordelingsrapport voorgesteld verzoekster te ontslaan wegens "twijfels omtrent haar morele kwaliteiten". Deze twijfels vloeiden voort uit gebeurtenissen die niets te maken hadden met de litigieuze periode van tewerkstelling van verzoekster, en uit haar verklaring als getuige in een andere zaak die bij het Ambtenarengerecht aanhangig is. De inhoud van verzoeksters getuigenverklaring in die zaak is echter aantoonbaar juist. Bovendien is met betrekking tot verzoeksters gestelde beroepsonbekwaamheid (die alleen in de beoordeling van de adjunct-directeur van het Cedefop wordt vermeld) geen enkel element aangevoerd. Verzoekster betoogt voorts dat, naast haar recht om te worden gehoord, ook de rechten van de verdediging en de beginselen van objectiviteit en evenredigheid zijn geschonden. De documenten waarop de tegen haar gerichte beschuldigingen berusten, zijn haar nooit meegedeeld, en zij is ook niet uitgenodigd bij de behandeling van haar beroep (voor de commissie van beroep van het Cedefop).

____________