Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2020 door Archimandritis Sarantis Sarantos, Protopresvyteros Ioannis Fotopoulos,

Protopresvyteros Antonios Bousdekis,

Protopresvyteros Vasileios Kokolakis,

Estia Paterikon Meleton,

Christos Papasotiriou,

Charalampos Andralis,

tegen de beschikking van het Gerecht (Negende kamer) van 11 december 2019 in zaak T-547/19, Sarantis Sarantos / Europees Parlement, Raad van de Europese Unie en Europese Commissie

(Zaak C-84/20 P)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwiranten: Archimandritis Sarantis Sarantos,

Protopresvyteros Ioannis Fotopoulos,

Protopresvyteros Antonios Bousdekis,

Protopresvyteros Vasileios Kokolakis,

Estia Paterikon Meleton,

Christos Papasotiriou,

Charalampos Andralis,

(vertegenwoordiger: C. Papasotiriou, dikigoro)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

uitspraak doen op het beroep van rekwiranten van 31 juli 2019, zonder de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

de onder rolnummer 923557 ingeschreven beschikking van de Negende kamer van het Gerecht van de Europese Unie van 11 december 2019 betreffende het voornoemde beroep vernietigen en het beroep volledig toewijzen;

verordening (ΕU) 2019/11571 van 20 juni 2019 nietig verklaren;

verweerders verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun hogere voorziening voeren rekwiranten twee middelen aan:

1.    Eerste middel: volgens rekwiranten heeft de bestreden beschikking schending opgeleverd van artikel 263, vierde alinea, VWEU, artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, het evenredigheidsbeginsel, de preambule, artikel 47 en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000, C 364, blz. 1), en artikel 5, leden 1 en 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (zowel afzonderlijk beschouwd als in samenhang met het tweede protocol betreffende de toepassing van het evenredigheidsbeginsel), alsmede van de desbetreffende rechtspraak, doordat hun beroep daarbij niet-ontvankelijk is verklaard en het Gerecht daarin heeft vastgesteld dat „[...] de bestreden verordening verzoekers, die natuurlijke personen zijn, niet raakt uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert, maar uit hoofde van hun overtuigingen die, daadwerkelijk of potentieel, door een onbepaald aantal personen tot uitdrukking worden gebracht. Deze verzoekers worden door de bestreden verordening dus niet individueel geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU”. Juist daarom stellen rekwiranten in hun hogere voorziening dat de bestreden verordening hun mensenrechten schendt, waaronder ook de grondrechten die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd (de menselijke waardigheid, de geloofsovertuiging, het recht op dienstweigering op grond van de vrijheid van godsdienst, privé-leven en vrijheid, persoonsgegevens en het recht om uitdrukkelijk toestemming te verlenen voor iedere verwerking van deze gegevens), zodat de verordening hen rechtstreeks en individueel raakt en zij, vanwege het feit dat het bij de geschonden rechten om mensenrechten gaat, dan ook een beroep tot nietigverklaring kunnen instellen bij het Gerecht in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, waarbij de Unierechters dienen te toetsen of verordeningen nietig zijn ingeval deze mensenrechten schenden.

2.    Tweede middel: door in de bestreden beschikking te concluderen dat de zesde verzoeker, dikigoro Christos Papasotiriou, niet naar behoren in rechte was vertegenwoordigd in de procedure voor het Gerecht, op grond dat „de [...] zesde verzoeker voor zijn procesvertegenwoordiging geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van een als derde optredende advocaat, maar in eigen naam is opgetreden door zelf het beroepschrift te ondertekenen en op basis van het legitimatiebewijs als bedoeld in artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering gebruik te maken van zijn eigen hoedanigheid van advocaat”, heeft het Gerecht een onjuiste – contra legem – uitlegging gegeven aan artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en heeft het artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het evenredigheidsbeginsel en de relevante bepalingen van de Uniewetgeving tot waarborging van dit beginsel geschonden.

____________

1 Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PB 2019, L 188, blz. 67).