Language of document :

Beroep ingesteld op 21 december 2020 – Europese Commissie / Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

(Zaak C-692/20)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Armenia, P.-J. Loewenthal, gemachtigden)

Verwerende partij: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Conclusies

vaststellen dat het Verenigd Koninkrijk, door niet de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof in zaak C-503/17, Commissie/Verenigd Koninkrijk, EU:C:2018:831, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 260, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 127 en 131 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie1 ;

het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 260, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in samenhang met de artikelen 127 en 131 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, gelasten de volgende bedragen aan de Commissie te betalen:

- een dwangsom van 268 878,50 EUR per dag, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak in de onderhavige zaak tot de datum waarop het Verenigd Koninkrijk het arrest in zaak C-503/17 zal hebben uitgevoerd;

- een forfaitaire som van 35 873,20 EUR, vermenigvuldigd met het aantal dagen dat is verstreken tussen de datum waarop het arrest in zaak C-503/17 is gewezen en hetzij de datum waarop het Verenigd Koninkrijk dat arrest zal hebben uitgevoerd, hetzij de datum van het arrest in de onderhavige zaak, indien deze datum eerder valt, met een minimumbedrag van 8 901 000 EUR; en

het Verenigd Koninkrijk verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Hof van Justitie heeft in het arrest in zaak C-503/17, Commissie/Verenigd Koninkrijk, EU:C:2018:831, vastgesteld dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen uit hoofde van richtlijn 95/60/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende het merken van gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden2 niet is nagekomen door het recht op het gebruik van gemerkte brandstof voor particuliere pleziervaartuigen niet in te trekken. Aangezien het Verenigd Koninkrijk niet de maatregelen heeft genomen die nodig zijn ter uitvoering van dat arrest, heeft de Commissie besloten de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie.

In haar verzoekschrift stelt de Commissie voor dat het Hof het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 260 VWEU, gelezen in samenhang met de artikelen 127 en 131 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, een dwangsom van 268 878,50 EUR per dag oplegt, te rekenen vanaf de datum van het arrest in de onderhavige zaak tot de datum waarop het Verenigd Koninkrijk uitvoering zal hebben gegeven aan het arrest in zaak C-503/17, en een forfaitaire som van 35 873,20 EUR, vermenigvuldigd met het aantal dagen dat is verstreken tussen de datum waarop het arrest in zaak C-503/17 is gewezen en hetzij de datum waarop het Verenigd Koninkrijk dat arrest zal hebben uitgevoerd, hetzij de datum van het arrest in de onderhavige zaak, indien deze datum eerder valt, met een minimumbedrag van 8 901 000 EUR.

____________

1 PB 2019, C 384 I, blz. 1.

2 PB 1995, L 291, blz. 46.