Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Hamburg (Duitsland) op 20 december 2018 – IX / WABE e.V.

(Zaak C-804/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Arbeitsgericht Hamburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: IX

Verwerende partij: WABE e.V.

Prejudiciële vragen

Vormt een eenzijdige instructie van de werkgever die het dragen van ieder zichtbaar teken van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen verbiedt, voor werknemers die vanwege religieuze bedekkingsgeboden bepaalde kledingvoorschriften opvolgen, een directe discriminatie op grond van godsdienst in de zin van artikel 2, lid 1, en lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep?1

Vormt een eenzijdige instructie van de werkgever die het dragen van ieder zichtbaar teken van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen verbiedt, voor een werkneemster die, omdat zij moslim is, een hoofddoek draagt, een indirecte discriminatie op grond van godsdienst en/of geslacht in de zin van artikel 2, lid 1, en lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78/EG?

Inzonderheid

a)    Kan volgens richtlijn 2000/78/EG een [indirecte] discriminatie op grond van godsdienst en/of geslacht ook dan worden gerechtvaardigd met de subjectieve wens van de werkgever om een beleid van politieke, levensbeschouwelijke en religieuze neutraliteit na te streven, als de werkgever daarmee wil voldoen aan de subjectieve wensen van zijn klanten?

b)    Verzetten richtlijn 2000/78/EG en/of het grondrecht van de vrijheid van ondernemerschap in de zin van artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie met het oog op artikel 8, lid 1, van richtlijn 2000/78/EG zich tegen een nationale regeling, op grond waarvan voor de bescherming van het grondrecht van de vrijheid van godsdienst een verbod op religieuze kledij niet reeds kan worden gerechtvaardigd met een abstract gevaar van aantasting van de neutraliteit van de werkgever, maar slechts met een voldoende concreet gevaar, in het bijzonder de concrete dreiging van een economisch nadeel voor de werkgever of een betrokken derde?

____________

1 PB 2000, L 303, blz. 16.