Language of document : ECLI:EU:F:2012:90

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE
(Derde kamer)

20 juni 2012

Zaak F‑83/11

Alma Yael Cristina

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Algemeen vergelijkend onderzoek — Besluit van jury van vergelijkend onderzoek tot uitsluiting van deelneming aan beoordelingstoetsen — Beroepswegen — Beroep in rechte ingesteld zonder besluit over administratieve klacht af te wachten — Ontvankelijkheid — Specifieke voorwaarden voor toelating tot vergelijkend onderzoek — Beroepservaring verband houdende met aard van werkzaamheden”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Cristina vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AST/112/10 van 17 mei 2011 om haar niet toe te laten tot de beoordelingstoetsen en, ten tweede, veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die zij door dat besluit zou hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoekster draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Beroep — Besluit van jury van vergelijkend onderzoek — Voorafgaande administratieve klacht — Facultatief — Indiening — Gevolgen — Behoud van recht om rechtstreeks beroep bij Unierechter in te stellen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren — Vergelijkend onderzoek — Vergelijkend onderzoek op grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examens — Toelatingsvoorwaarden –Overgelegde diploma’s of aangetoonde beroepservaring — Beoordeling door jury — Rechterlijke toetsing — Grenzen

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 2, tweede alinea, en 5)

1.      Wanneer een afgewezen kandidaat opkomt tegen een besluit van een jury van een vergelijkend onderzoek is hij niet verplicht om een voorafgaande klacht tegen het door hem betwiste besluit in te dienen. Dient hij echter wel een klacht in bij het tot aanstelling bevoegd gezag, dan kan een dergelijke stap, ongeacht de juridische betekenis ervan, niet tot gevolg hebben dat hem het recht wordt ontnomen om rechtstreeks beroep bij de rechter in te stellen. Evenmin kan de ontvankelijkheid van dat beroep afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de bij artikel 91 van het Statuut ingevoerde precontentieuze procedure is afgerond, aangezien die voorwaarde alleen geldt voor beroepen waarvoor een administratieve klacht verplicht is.

De eerbiediging van de vereisten van rechtszekerheid kan niet rechtvaardigen dat op het rechtstreekse beroep bij de rechter een oneigenlijke voorwaarde voor de ontvankelijkheid wordt toegepast, omdat anders het recht van afgewezen kandidaten wordt beperkt om een besluit van een jury van een vergelijkend onderzoek rechtstreeks voor te leggen aan de rechter. Wat de eerbiediging van het beginsel van een goede rechtsbedeling betreft, de beste manier om dit beginsel te eerbiedigen is om het rechtstreekse beroep bij de rechter in behandeling te nemen, zonder rekening te houden met de uitkomst van een niet bij hem ingediende klacht.

(cf. punten 37, 39, 41, 49 en 50)

Referentie:

Hof: 30 november 1978, Salerno e.a./Commissie, 4/78, 19/78 en 28/78, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: 20 juni 1990, Burban/Parlement, T‑133/89, punt 17

2.      De jury van een vergelijkend onderzoek dient van geval tot geval te onderzoeken of de door de kandidaat aannemelijk gemaakte beroepservaring voldoet aan het in de aankondiging van vergelijkend onderzoek gestelde niveau. Zij beschikt ter zake over een discretionaire bevoegdheid, in het kader van de statutaire bepalingen betreffende vergelijkende onderzoeken, zowel met betrekking tot de aard en de duur van de vroegere beroepservaring van de kandidaten als met betrekking tot het nauwe of minder nauwe verband van die beroepservaring met de eisen van het ambt waarin moet worden voorzien. Bij zijn wettigheidstoetsing moet de Unierechter zich dus ertoe beperken, te onderzoeken of bij de uitoefening van die bevoegdheid geen kennelijke fout is gemaakt.

Bij het onderzoek of is voldaan aan de toelatingsvoorwaarden kan de jury van een vergelijkend onderzoek alleen rekening houden met de informatie die de kandidaten in hun sollicitatieformulier hebben gegeven en met de bewijsstukken die zij tot staving daarvan over moeten leggen, en is zij niet verplicht om de kandidaten te vragen, aanvullende stukken over te leggen of zelf te onderzoeken of de betrokkene aan alle voorwaarden van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voldeed. Uit de bepalingen van artikel 2, tweede alinea, van bijlage III bij het Statuut blijkt dat deze de jury van een vergelijkend onderzoek slechts de mogelijkheid bieden, de kandidaten om aanvullende informatie te vragen, wanneer zij twijfel ondervindt over de strekking van een overgelegd stuk. Er kan in dit opzicht geen sprake van zijn dat hetgeen de wetgever als een loutere bevoegdheid van de jury van een vergelijkend onderzoek heeft bedoeld, wordt omgezet in een verplichting.

(cf. punten 66‑68, 80 en 81)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 21 november 2000, Carrasco Benítez/Commissie, T‑214/99, punten 77 en 78; 25 maart 2004, Petrich/Commissie, T‑145/02, punt 37

Gerecht voor ambtenarenzaken: 25 november 2008, Iordanova/Commissie, F‑53/07, punt 34, en aangehaalde rechtspraak; 1 juli 2010, Časta/Commissie, F‑40/09, punt 67, en aangehaalde rechtspraak