Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) op 8 mei 2020 – XC

(Zaak C-195/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesgerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: XC

Andere partij bij de procedure: Generalbundesanwalt beim Bundesgerichtshof

Prejudiciële vraag

Moet artikel 27, leden 2 en 3, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten1 , zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 20092 , aldus worden uitgelegd dat het specialiteitsbeginsel zich er niet tegen verzet dat een vrijheidsbeperkende maatregel wordt genomen wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, wanneer de persoon na de overlevering het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat vrijwillig heeft verlaten, deze vervolgens door een andere lidstaat op grond van een nieuw Europees aanhoudingsbevel opnieuw is overgeleverd aan de uitvaardigende lidstaat en die tweede uitvoerende lidstaat toestemming heeft verleend voor de vervolging, veroordeling en strafuitvoering voor dat andere feit?

____________

1 PB 2002, L 190, blz. 1.

2 PB 2009, L 81, blz. 24.