Language of document : ECLI:EU:F:2011:94

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

28 juni 2011

Zaak F‑55/10

AS

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Kennisgeving van vacature – Afwijzing van sollicitatie – Procesbelang – Invalide ambtenaar – Ondeelbaarheid van besluit tot afwijzing van sollicitatie en besluit tot aanstelling – Ontbreken – Onderscheid tussen ambtenaren die tot dezelfde functiegroep behoren, dezelfde rang hebben en een ander loopbaanverloop – Overeenstemming tussen rang en ambt”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee AS vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 30 september 2009 tot afwijzing van haar sollicitatie naar een ambt van bibliotheekassistent en om veroordeling van de Commissie tot betaling van het totaalbedrag van 30 000 EUR aan haar ter vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij zou hebben geleden.

Beslissing:      Het besluit van 30 september 2009 waarbij de Commissie verzoeksters sollicitatie heeft afgewezen, wordt nietig verklaard. De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 3 000 EUR aan verzoekster. De overige vorderingen van het beroep worden afgewezen. De Commissie zal naast haar eigen kosten drie vierde van verzoeksters kosten dragen. Verzoekster zal een vierde van haar kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang – Beroep tegen afwijzing van sollicitatie naar vacant ambt

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang – Besluit tot afwijzing van sollicitatie

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Grondrechten – Eerbiediging van privéleven en van familie‑ en gezinsleven – Medisch geheim – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7)

4.      Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35, lid 1, sub e)

5.      Procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding – Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 35, lid 1, sub e, en 43, lid 1)

6.      Ambtenaren – Kennisgeving van vacature – Ambt van categorie AST met loopbaanbeperking – Onderzoek van sollicitaties – Uitsluiting van sollicitanten van categorie AST zonder loopbaanbeperking – Onrechtmatigheid

(Ambtenarenstatuut, art. 5, lid 4, en 7, lid 1; bijlage XIII, art. 10)

7.      Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Nietigverklaring van bestreden handeling die geen passend herstel van immateriële schade verzekert – Toekenning van financiële vergoeding

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

1.      De situatie van een ambtenaar die ambtshalve is gepensioneerd wegens een door de invaliditeitscommissie erkende blijvende volledige arbeidsongeschiktheid, is omkeerbaar en de ambtenaar die door een dergelijke invaliditeit is getroffen en die, behoudens tegenbewijs, in staat blijft om zijn werkzaamheden op een dag te hervatten, behoudt dus een belang bij de nietigverklaring van de afwijzing van zijn sollicitatie naar een vacant verklaard ambt.

(cf. punt 29)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 9 december 2010, Commissie/Strack, T‑526/08 P, punten 73 en 74

2.      Wanneer een ambtenaar op grond van de artikelen 90 en 91 van het Statuut beroep heeft ingesteld en het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie onlosmakelijk verbonden is met het op die sollicitatie betrekking hebbende aanstellingsbesluit, moet het belang van de betrokkene bij de nietigverklaring van die besluiten globaal en als één geheel worden beoordeeld.

Dit betekent echter niet dat die besluiten ondeelbaar zijn en dat een verzoeker op straffe van niet-ontvankelijkheid tegelijkertijd de nietigverklaring van de twee besluiten moet vorderen. De verzoeker kan immers alleen de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie vragen.

Het is overigens in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel dat een ambtenaar die de rechten van derden veilig wil stellen slechts de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie kan vragen, zonder dat hij op straffe van niet-ontvankelijkheid van zijn beroep gedwongen is, de nietigverklaring van de aanstelling van andere ambtenaren te vragen.

(cf. punten 30‑33)

Referentie:

Hof: 28 februari 2008, Neirinck/Commissie, C‑17/07 P

Gerecht van de Europese Unie: Commissie/Strack, reeds aangehaald, punt 45

3.      Het medisch geheim dekt met name informatie waarvan een persoon die in de gezondheidszorg werkzaam is kennis heeft gekregen bij de uitoefening van zijn werkzaamheden en die hem is verstrekt door degene voor wie hij de zorg had. Het recht op bescherming van het medisch geheim, één van de aspecten van het recht op eerbiediging van het privéleven, vormt een grondrecht dat door de rechtsorde van de Unie wordt beschermd. Die twee rechten kunnen beperkingen bevatten, mits deze daadwerkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die door de Unie worden nagestreefd, en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, geen onevenredige en onduldbare ingreep impliceren, waardoor de aldus gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast.

Onder verwijzing naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, kan de inmenging van een openbaar gezag in het recht op eerbiediging van het privéleven, waaronder het recht om zijn gezondheidstoestand geheim te houden, worden gerechtvaardigd, voor zover deze „bij wet is voorzien”, een van de in lid 2 van dat artikel voorziene doelstellingen nastreeft, zoals het „economisch welzijn” en de „bescherming van de gezondheid”, en „noodzakelijk” is ter verwezenlijking van die doelstellingen .

Dit is niet het geval bij het gebruik door een instelling, in het kader van een door een ambtenaar ingesteld beroep, van gegevens die in het medisch dossier van de betrokkene zijn opgenomen met als enig doel een betoog te ontwikkelen waaruit kan blijken dat hij geen procesbelang heeft.

(cf. punten 41 en 42)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 juli 1995, K/Commissie, T‑176/94, punten 34‑46

4.      Hoewel de rechter van de Unie zich niet kan baseren op een middel dat door partijen niet is aangevoerd, tenzij het van openbare orde is, moet hij niettemin de middelen van een verzoeker veeleer aan de hand van hun inhoud en niet aan de hand van hun wettelijke kwalificatie uitleggen, op voorwaarde echter dat die middelen voldoende duidelijk uit het verzoekschrift blijken. Los van terminologische vragen, moeten de middelen zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht voor ambtenarenzaken op het beroep kan beslissen, zonder dat het in voorkomend geval andere inlichtingen behoeft in te winnen.

(cf. punt 50)

Referentie:

Hof: 15 december 1961, Fives Lille Cail e.a./Hoge Autoriteit, 19/60, 21/60, 2/61 en 3/61; 13 december 2005, Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, C‑78/03 P, punt 45

Gerecht van eerste aanleg: 24 februari 2000, ADT Projekt/Commissie, T‑145/98, punt 66

Gerecht van de Europese Unie: 26 maart 2010, Proges/Commissie, T‑577/08, punt 21

5.      Indien een verzoeker zich in zijn klacht of beroep baseert op een middel van interne wettigheid, mag hij voor het eerst voor het Gerecht voor ambtenarenzaken een nieuw middel van interne wettigheid, zoals de schending van het Statuut, aanvoeren. In dit opzicht is niet van belang dat het nieuwe middel berust op een nauwkeurig juridisch betoog dat wezenlijk verschilt van het eerste middel.

(cf. punten 51‑53)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 1 juli 2010, Mandt/Parlement, F‑45/07, punten 108‑123

6.      Door te bepalen dat het tot aanstelling bevoegd gezag de ambtenaar overeenkomstig zijn rang tewerkstelt in een tot zijn categorie of groep behorend ambt, verhindert artikel 7, lid 1, van het Statuut dat dat gezag bepaalde ambtenaren de toegang ontzegt tot een ambt van de rangen AST 1 tot AST 7, alleen op grond dat zij geschikt zijn om de rang AST 11 te bereiken. Dat artikel en artikel 5, lid 4, van het Statuut geven immers alleen de instellingen de mogelijkheid om binnen een functiegroep een overeenstemming te bepalen tussen rangen en ambten.

De omstandigheid dat de overgangsbepalingen van artikel 10 van bijlage XIII bij het Statuut bepaalde ambtenaren van de oude categorieën C en D loopbaanbeperkingen stellen, geeft een instelling niet het recht om alleen om die reden bepaalde ambten aan hen voor te behouden en dientengevolge andere ambtenaren die nochtans dezelfde rang hebben als zij de toegang daartoe te verbieden.

Dat een instelling voor de toegang tot bepaalde ambten in beginsel onderscheid blijft maken tussen ambtenaren van dezelfde rang die tot dezelfde functiegroep behoren, is niet verenigbaar met een van de doelstellingen van de hervorming van het Statuut, namelijk de oude categorieën B, C, en D samen te voegen tot één functiegroep AST. Het tot aanstelling bevoegd gezag mag de verdiensten van ambtenaren van dezelfde rang dus niet afzonderlijk onderzoeken naargelang zij tot verschillende groepen van het oude Statuut behoorden, aangezien de wetgever hen heeft willen onderbrengen in één enkele functiegroep.

(cf. punten 58 en 63‑65)

Referentie:

Hof: 4 maart 2010, Angé Serrano e.a./Parlement, C‑496/08 P, punt 106

7.      De immateriële schade die een ambtenaar heeft geleden als gevolg van een dienstfout waarvoor de administratie aansprakelijk kan worden gesteld geeft recht op toekenning van een vergoeding, wanneer de nietigverklaring van de onwettige handeling op zich geen passend herstel van die schade kan bieden.

Dit is het geval wanneer een instelling, door ten onrechte te weigeren om de sollicitatie van een ambtenaar naar een vacant verklaard ambt te onderzoeken, ofschoon de betrokkene gedurende meerdere jaren dat soort functie had vervuld, hem immateriële schade heeft berokkend die door de nietigverklaring van de onwettige handeling alleen niet voldoende wordt vergoed, daar de betrokkene, gelet op zijn invaliditeit, niet meer kan profiteren van enige uitvoeringsmaatregel die de instelling zal treffen.

(cf. punten 79 en 80)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 7 juli 2009, Bernard/Europol, F‑99/07 en F‑45/08, punten 103‑107