Language of document : ECLI:EU:F:2013:214

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

13 december 2013

Zaak F‑2/13

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Beroepstermijn – Taal van afwijzing van de klacht – Artikel 34, leden 1 en 6, van het Reglement voor de procesvoering – Binnen de beroepstermijn per fax verzonden kopie van een ondertekend verzoekschrift – Geen gelijkheid van deze kopie en het later verzonden ondertekend origineel – Overschrijding van de beroepstermijn – Beroep kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marcuccio in wezen verzoekt om, enerzijds, nietigverklaring van het impliciet besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van zijn verzoek om toepassing op zijn salaris van de aanpassingscoëfficiënt voor Angola en om uitbetaling daarvan in euro’s krachtens de artikelen 12 en 13 van bijlage X bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, alsmede nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van zijn klacht van 21 mei 2012 en, anderzijds, vergoeding van de schade die hem door deze besluiten zou zijn toegebracht.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Binnen de beroepstermijn per fax ingediend verzoekschrift – Handgeschreven handtekening van de advocaat die verschilt van die op het origineel van het per post verzonden verzoekschrift – Gevolg – Niet-inaanmerkingneming van de datum van ontvangst van de fax voor de beoordeling of de beroepstermijn in acht is genomen

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 34, leden 1 en 6; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 3)

Met het oog op de regelmatige indiening van processtukken in het kader van geschillen op het gebied van de openbare dienst van de Unie, legt artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, met name de leden 1 en 6 ervan, die voorzien in de mogelijkheid om als datum van de instelling van een beroep in aanmerking te nemen de datum van de verzending per fax van een kopie van het ondertekende origineel, aan de vertegenwoordiger van de partij de verplichting op om het origineel van de akte met de hand te ondertekenen alvorens dit per fax te verzenden, en om ditzelfde origineel binnen tien dagen neer te leggen ter griffie van het Gerecht.

Wanneer in deze omstandigheden achteraf blijkt dat het origineel van de akte die materieel binnen tien dagen na de verzending per fax ter griffie van het Gerecht is neergelegd, niet op zijn minst is voorzien van dezelfde handtekening als die welke is aangebracht op het gefaxte document, volstaat dit element om vast te stellen dat deze twee documenten verschillend zijn, ook indien de handtekeningen daadwerkelijk door dezelfde persoon zijn geplaatst.

Aangezien het niet aan het Gerecht staat om na te gaan of beide teksten woord voor woord met elkaar overeenstemmen, is, wanneer de handtekening op het ene document niet identiek is aan die op het andere document, het per fax verzonden document immers duidelijk geen kopie van het per post neergelegde ondertekende origineel van de akte.

Bovendien kan, wanneer de verzending per fax niet voldoet aan de in artikel 34 van het Reglement voor de procesvoering neergelegde rechtszekerheidsvereisten, de datum van neerlegging van het per fax verzonden document niet in aanmerking worden genomen voor de beoordeling of de beroepstermijn in acht is genomen.

(cf. punten 40‑43)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 13 november 2001, F/Rekenkamer, T‑138/01 R, punten 8 en 9

Gerecht van de Europese Unie: 14 november 2013, Marcuccio/Commissie, T‑283/13 P, punt 14

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 maart 2013, Marcuccio/Commissie, F‑131/12, punt 22; 28 juni 2013, Marcuccio/Commissie, F‑44/11, punt 37, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑504/13 P; 17 oktober 2013, Marcuccio/Commissie, F‑127/12, punt 21