Language of document : ECLI:EU:F:2008:111

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE (Tweede kamer)

11 september 2008 (*)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Bezoldiging – Artikelen 28 en 29 van statuut voor personeelsleden van Europol – Salaristrappen toegekend op basis van beoordeling – Retroactiviteit van toe te passen regels – Berekeningsmethode”

In zaak F‑121/06,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 40, lid 3, van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst) en artikel 93, lid 1, van het statuut voor de personeelsleden van Europol,

David Spee, functionaris van de Europese Politiedienst, wonende te Rijswijk (Nederland), vertegenwoordigd door D. C. Coppens, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), aanvankelijk vertegenwoordigd door N. Urban en D. Neumann, vervolgens door D. Neumann en D. El Khoury als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur en R. van der Hout, advocaten,

verweerder,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: S. Van Raepenbusch, kamerpresident, I. Boruta (rapporteur) en H. Kanninen, rechters,

griffier: W. Hakenberg,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 april 2008,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht bij fax van 29 september 2006 (het origineel is op 9 oktober daaraanvolgend neergelegd), vraagt D. Spee om nietigverklaring van het besluit van de directeur van de Europese Politiedienst (Europol) van 5 juli 2006 houdende afwijzing van zijn klacht tegen het besluit waarbij de directeur hem slechts één salaristrapverhoging heeft toegekend, alsmede om veroordeling van Europol om hem met ingang van 1 november 2005 twee salaristrapverhogingen te verlenen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 40, lid 3, van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst van 26 juli 1995 (PB C 316, blz. 2) bepaalt dat „[d]e bepalingen inzake verzoeken en beroep als bedoeld in de voorschriften betreffende de regeling welke van toepassing is op de tijdelijke en hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen van overeenkomstige toepassing [zijn] op het personeel van Europol”.

3        Artikel 28, eerste alinea, van het statuut voor de personeelsleden van Europol (hierna: „Europol-statuut”), dat is vastgesteld bij besluit van de Raad van 3 december 1998 (PB 1999, C 26, blz. 23), luidt in de ten tijde van de feiten toepasselijke versie:

„Van iedere functionaris [...] wordt ten minste eenmaal per jaar een periodiek beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst.”

4        Artikel 29, eerste alinea, van het Europol-statuut bepaalt:

„De directeur kan op de grondslag van een beoordeling waarin rekening wordt gehouden met de prestaties van de betrokken functionaris, ten hoogste twee salaristrappen om de twee jaar toekennen. [...] De nadere regels voor de beoordelingsprocedure worden door de raad van bestuur vastgesteld ingevolge een voorstel van de directeur, dat na raadpleging van het personeelscomité is ingediend.”

5        Artikel 92, lid 2, van het Europol-statuut luidt:

„Iedere in dit statuut bedoelde persoon kan bij de directeur een klacht indienen tegen een besluit waardoor hij zich bezwaard acht, hetzij omdat de directeur een besluit heeft genomen, dan wel omdat hij geen, bij het statuut verplichte maatregel heeft genomen. De klacht moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend. [...]

De directeur brengt zijn met redenen omkleed besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van de klacht, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op de klacht uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen beroep in de zin van artikel 93 kan worden ingesteld.”

6        Artikel 93 van het Europol-statuut bepaalt:

„1.      Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen Europol en een van de in dit statuut bedoelde personen, dat betrekking heeft op de wettigheid van een besluit waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 92, lid 2. Bij geschillen van geldelijke aard heeft het Hof van Justitie volledige rechtsmacht.

2.      Een beroep op het Hof van Justitie is slechts ontvankelijk:

–        indien men zich van tevoren tot de directeur heeft gewend met een klacht in de zin van artikel 92, lid 2, en binnen de aldaar gestelde termijn,

en

–        indien op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen.

3.      Het in lid 2 bedoelde beroep moet binnen een termijn van drie maanden worden ingesteld. Deze termijn gaat in:

–        op de dag van kennisgeving van het naar aanleiding van de klacht genomen besluit;

–        op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens artikel 92, lid 2, ingediende klacht; wanneer echter een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht is genomen na het stilzwijgende besluit tot afwijzing, doch binnen de termijn voor het instellen van beroep, dan gaat laatstgenoemde termijn hierdoor opnieuw in.

[...]

5.      Het in dit artikel bedoelde beroep wordt onderzocht en beoordeeld volgens de bepalingen van het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen opgestelde reglement voor de procesvoering.”

7        De raad van bestuur van Europol heeft op 16 januari 2001 een document vastgesteld, „Beoordeling van het personeel van Europol” (hierna: „circulaire betreffende de beoordeling”). Dit document bepaalt dat de functionarissen 0 tot 9 punten kunnen krijgen. Er worden 0 punten toegekend wanneer de functionaris niet is beoordeeld, 1 punt komt overeen met een onaanvaardbaar niveau, 2 punten met een ontoereikend niveau, de punten 3 tot en met 6 met een toereikend niveau, de punten 7 en 8 met een bijzonder toereikend niveau en 9 punten met een uitstekend niveau.

8        De circulaire betreffende de beoordeling is vervangen door een document getiteld „Procedure voor de loopbaanontwikkeling en de beoordeling van het personeel” (hierna: „procedure voor de loopbaanontwikkeling”), dat op 1 juli 2005 in werking is getreden.

9        De procedure voor de loopbaanontwikkeling heeft met name het beoordelingsrapport en het schema voor de beoordeling van functionarissen van Europol gewijzigd. Dit document bepaalt dat de functionarissen 1 tot 5 punten krijgen, waarbij 1 punt wordt toegekend aan de functionaris die niet zijn werkdoelstellingen heeft bereikt, 2 punten aan degene die deze doelstellingen gedeeltelijk heeft bereikt, 3 punten aan degene die ze volledig bereikt, 4 punten aan degene die herhaaldelijk meer bereikt dan zijn doelstellingen en, ten slotte, 5 punten aan degene die voortdurend meer bereikt dan zijn doelstellingen.

10      Op 24 maart 2006 heeft de directeur van Europol een document goedgekeurd met de titel „Beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen bij Europol” (hierna: „beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen”).

11      Artikel 5 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen luidt:

„1.      Overeenkomstig artikel 29 van het [Europol]-statuut, worden de salaristrappen toegekend op basis van de volgende criteria:

a)      een functionaris die bij zijn eerste en tweede jaarlijkse beoordeling voortdurend of herhaaldelijk meer bereikt dan zijn doelstellingen (4 en 5 punten), krijgt twee salaristrappen toegekend;

b)      een functionaris die bij zijn eerste en tweede jaarlijkse beoordeling zijn doelstellingen niet bereikt (1 punt) of deze slechts gedeeltelijk bereikt (2 punten), krijgt geen salaristrap toegekend;

c)      alle andere functionarissen krijgen één salaristrap toegekend.

2.      Vond de jaarlijkse beoordeling van een functionaris plaats volgens de procedure die de raad van bestuur op [16 januari] 2001 heeft vastgesteld, dan moet het gemiddelde puntenaantal door twee worden gedeeld en worden afgerond op het volgende hele punt tussen 1 en 5, teneinde de toepassing van lid 1 hierboven mogelijk te maken.” (Vrije vertaling.)

12      Volgens de voetnoot bij artikel 5, lid 2, van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen „[b]etekent dit dat een gemiddeld puntenaantal [...] tussen 2,5 et 3,49 zal worden afgerond op 3, een puntenaantal tussen 3,5 et 4,49 zal worden afgerond op 4, [...] (het gemiddelde puntenaantal bestaat uit de punten die onder de vroegere beoordelingsprocedure zijn verkregen, gedeeld door twee).” (Vrije vertaling.)

 Feiten van het geding

13      Verzoeker is op 1 november 2003 in dienst getreden van Europol als „second officer” (administrateur) bij het callcenter van de eenheid „Infrastructuur van de afdeling technologie en informatiebeheer”. Hij werd aanvankelijk ingedeeld in de rang 8, salaristrap 2.

14      De eerste jaarlijkse beoordeling van verzoeker betrof de periode van 4 november 2003 tot en met 3 november 2004. Het rapport dat na deze beoordeling op 15 november 2004 is opgesteld bevatte elf rubrieken. In zeven daarvan verkreeg verzoeker een score van zes uit negen punten, in de vier andere zeven uit negen. Volgens het op 1 juli 2005 bij Europol in werking getreden systeem werd die score omgezet in de score 3 uit 5.

15      De tweede jaarlijkse beoordeling van de betrokkene betrof de periode van 4 november 2004 tot en met 31 oktober 2005. In het na deze beoordeling opgestelde rapport van 20 november 2005 kreeg verzoeker een score van 4 uit 5 punten.

16      Bij besluit van 10 april 2006 heeft de directeur van Europol verzoeker met ingang van 1 november 2005 één salaristrapverhoging toegekend (hierna: „bestreden besluit”).

17      Verzoeker stelt dat hij in juni 2006 overeenkomstig artikel 92, lid 2, van het Europol-statuut een klacht tegen het bestreden besluit heeft ingediend. Verzoeker heeft als bijlage bij zijn verzoekschrift eveneens twee e‑mails van 3 en 19 mei 2006 opgenomen. Volgens Europol heeft verzoeker per niet-gedateerde post een klacht ingediend die Europol op 15 juni 2006 heeft ontvangen.

18      Op 5 juli 2006 heeft de directeur van Europol verzoekers klacht afgewezen.

 Conclusies van partijen en procesverloop

19      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het besluit van de directeur van Europol van 5 juli 2006 houdende afwijzing van zijn klacht tegen het bestreden besluit, nietig te verklaren;

–        Europol te veroordelen om hem per 1 november 2005 twee salaristrappen toe te kennen;

–        Europol te verwijzen in de kosten van het geding waaronder begrepen het salaris van zijn advocaat.

20      Europol concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in zijn eigen kosten.

21      In het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang is partijen verzocht een aantal stukken over te leggen en een aantal schriftelijke vragen van het Gerecht te beantwoorden. Partijen hebben aan die verzoeken voldaan.

 Voorwerp van het beroep tot nietigverklaring

22      Verzoeker vordert nietigverklaring van het besluit van de directeur van Europol van 5 juli 2006 houdende afwijzing van zijn klacht. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de administratieve klacht en de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing ervan, deel uitmaken van een complexe procedure. In deze omstandigheden heeft het bij het Gerecht ingestelde beroep, zelfs al is het formeel tegen de afwijzing van de klacht gericht, tot gevolg dat bij het Gerecht beroep wordt ingesteld tegen het bezwarend besluit of de bezwarende besluiten waartegen de klacht is ingediend (arresten Hof van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, Jurispr. blz. 23, punt 8, en 7 februari 1990, Culin/Commissie, C‑343/87, Jurispr. blz. I‑225, punt 7; arresten Gerecht van eerste aanleg van 16 oktober 1996, Capitanio/Commissie, T‑36/94, JurAmbt. blz. I‑A‑449 en II‑1279, punt 33, en 7 juni 2005, Cavallaro/Commissie, T‑375/02, JurAmbt. blz. I‑A‑151 en II‑673, punt 59; arrest Gerecht van 14 juni 2007, De Meerleer/Commissie, F‑121/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 25).

23      Derhalve moet worden vastgesteld dat het verzoekschrift in deze zaak is gericht tegen het besluit van 10 april 2006, waarbij de directeur van Europol verzoeker slechts één salaristrap heeft toegekend.

 Ontvankelijkheid

24      Europol stelt in de eerste plaats dat het verzoekschrift geen summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevat in de zin van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, dat op grond van artikel 3, lid 4, van besluit 2004/752/EG, Euratom van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 333, blz. 7), tot aan de inwerkingtreding van zijn reglement voor de procesvoering van, dat wil zeggen 1 november 2007, van overeenkomstige toepassing is op laatstgenoemd Gerecht.

25      Volgens vaste rechtspraak worden de procesregels doorgaans geacht te gelden voor alle bij hun inwerkingtreding hangende rechtsgedingen (zie arrest Hof van 12 november 1981, Meridionale Industria Salumi e.a., 212/80–217/80, Jurispr. blz. 2735, punt 9; arresten Gerecht van eerste aanleg van 19 februari 1998, Eyckeler & Malt/Commissie, T‑42/96, Jurispr. blz. II‑401, punt 55, en 12 september 2007, González y Díez/Commissie, T‑25/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 58). Het is nochtans vaste rechtspraak dat de ontvankelijkheid van een verzoekschrift wordt beoordeeld op het moment van indiening ervan (arrest Hof van 27 november 1984, Bensider e.a./Commissie, 50/84, Jurispr. blz. 3991, punt 8; beschikking president Gerecht van eerste aanleg van 8 oktober 2001, Stauner e.a./Parlement en Commissie, T‑236/00 R II, Jurispr. blz. II‑2943, punt 49).

26      Hieruit volgt dat de regels die de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een verzoekschrift vastleggen noodzakelijkerwijs die zijn welke op het moment van de indiening van het verzoekschrift van toepassing waren.

27      Daar het verzoekschrift in casu op 29 september 2006 is ingediend, moet wordt verwezen naar de regels die op die datum van toepassing waren, dat wil zeggen artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg.

28      Opgemerkt zij dat het verzoekschrift weliswaar geen summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevat, doch dat wel twee middelen kunnen worden vastgesteld, ontleend aan, enerzijds, schending van artikel 29 van het Europol-statuut, van de door Europol vastgestelde interne besluiten en van het beginsel van rechtszekerheid en, anderzijds, de onwettigheid van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen.

29      Hieruit volgt dat het beroep ontvankelijk is.

30      In de tweede plaats moet worden vastgesteld met welk document verzoeker een klacht heeft ingediend tegen het bestreden besluit, en wel teneinde te bepalen of de aangevoerde middelen ontvankelijk zijn. In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de artikelen 92, leden 1 en 2, en 93 van het Europol-statuut, die in dezelfde bewoordingen zijn gesteld als de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Statuut”), het beroep gericht tegen een bezwarend besluit bestaande in een besluit van de directeur slechts ontvankelijk is indien de betrokkene eerst een klacht bij die directeur heeft ingediend en deze uitdrukkelijk of stilzwijgend is afgewezen (zie in die zin arrest Vainker/Parlement, reeds aangehaald, punt 7, en arrest Hof van 26 januari 1989, Koutchoumoff/Commissie, 224/87, Jurispr. blz. 99, punt 7).

31      Voorts volgt uit de jurisprudentie dat de klacht niet wordt ingediend wanneer hij aan de instelling wordt verzonden, maar wanneer zij deze ontvangt (zie in die zin arrest Hof van 26 november 1981, Michel/Parlement, 195/80, Jurispr. blz. 2861, punten 8 en 13; beschikkingen Gerecht van 15 mei 2006, Schmit/Commissie, F‑3/05, JurAmbt. blz. II‑A-1-33, punt 28, en 17 juli 2007, Hartwig/Parlement en Commissie, F‑141/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 28).

32      In casu heeft verzoeker bij wijze van klacht twee verschillende e-mails overgelegd. Eén daarvan is op 3 mei 2006 aan A. gezonden, die bij Europol werkzaam is, de andere is op 19 mei 2006 aan de Nederlandse Politiebond gezonden.

33      Met betrekking tot de e-mail van 3 mei 2006 zij opgemerkt dat verzoeker niet aantoont dat hij Europol daadwerkelijk een dergelijke mail heeft gezonden en dat Europol verklaart niet déze e-mail te hebben ontvangen, maar een andere, niet-gedateerde brief die op 15 juni 2006 in ontvangst is genomen. Bovendien stelt Europol dat het besluit van 5 juli 2006 houdende afwijzing van de klacht een antwoord blijkt te zijn op de brief die op 15 juni 2006 in ontvangst is genomen.

34      Wat de e-mail van 19 mei 2006 betreft, deze kan niet als klacht dienen, aangezien vaststaat dat hij alleen aan de Nederlandse politiebond is gezonden, en niet aan Europol.

35      Vastgesteld zij dus dat Europol betwist de e-mail van 3 mei 2006 te hebben ontvangen en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij die e-mail daadwerkelijk aan Europol heeft gezonden. Er moet daarom van worden uitgegaan dat alleen de brief die Europol op 15 juni 2006 in ontvangst heeft genomen de klacht van de betrokkene vormt in de zin van artikel 92, lid 2, van het Europol-statuut.

 Ten gronde

 Vordering tot nietigverklaring van het bestreden besluit

36      Tot staving van zijn vordering voert verzoeker twee middelen aan, ontleend aan, in de eerste plaats, schending van artikel 29 van het Europol-statuut alsmede van de interne besluiten die krachtens dat artikel zijn vastgesteld en, in de tweede plaats, de onwettigheid van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen bij Europol, aangezien de in dat document neergelegde methode voor de omzetting van het puntenaantal onjuist is.

 Eerste middel: schending van artikel 29 van het Europol-statuut en van de krachtens dat artikel vastgestelde interne besluiten alsmede schending van het rechtszekerheidsbeginsel

–       Argumenten van partijen

37      Verzoeker stelt dat de directeur van Europol weliswaar de bepalingen moest toepassen van de interne besluiten die van kracht waren op de datum waarop hij zijn besluit betreffende de salaristrapverhoging heeft genomen, maar uitsluitend voor zover die bepalingen voorschreven dat functionarissen die een score van 4 uit 5 punten hadden behaald een subjectief recht op twee salaristrapverhogingen hadden. Bovendien moest de directeur van Europol de bepalingen toepassen die voordien van kracht waren, voor zover zij voorzagen in een tweejaarlijkse beoordeling. Gelet op de combinatie van die regels, moet ervan worden uitgegaan dat hij een tweejaarlijkse score heeft gekregen van 4 uit 5 punten.

38      Ter rechtvaardiging van die combinatie stelt verzoeker dat het bestreden besluit is genomen op 10 april 2006, dat wil zeggen na de inwerkingtreding van het op 24 maart 2006 vastgestelde beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen, en dat dit beleid dus van toepassing was. Aangezien de beoordeling die als basis heeft gediend voor de salaristrapverhoging echter in 2004/2005 heeft plaatsgevonden, diende de directeur van Europol eveneens de bepalingen toe te passen die gedurende die periode van kracht waren, voor zover zij in een tweejaarlijkse beoordeling voorzagen.

39      In zijn verweerschrift concludeert Europol tot afwijzing van het middel.

–       Beoordeling door het Gerecht

40      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het bij Europol geldende systeem in twee verschillende exercities voorziet, enerzijds de beoordeling, waartoe wordt overgegaan volgens artikel 28 van het Europol-statuut en, anderzijds, de salaristrapverhoging, voorzien in artikel 29 van het Europol-statuut. Deze salaristrapverhoging is te vergelijken met de bevordering in de zin van artikel 45 van het Statuut (zie arrest Gerecht van eerste aanleg van 22 maart 2006, Mausolf/Europol, T‑209/02 en T‑210/04, JurAmbt. blz. II‑A‑2‑335, punten 63 en 64). Voor de toepassing van artikel 29 van het Europol-statuut heeft Europol het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen vastgesteld, waarvan artikel 5 de voorwaarden voor de salaristrapverhoging van functionarissen vaststelt.

41      Vastgesteld zij dat in het systeem dat na de vaststelling van de circulaire betreffende de beoordeling door Europol is ingevoerd volgens de door Europol niet weersproken beweringen van verzoeker werd overgegaan tot een tweejaarlijkse beoordeling, na afloop waarvan eenzelfde punt werd toegekend als dat van de tweede jaarlijkse beoordeling, zonder dat de betrokken functionaris een subjectief recht op een salaristrapverhoging had. Deze tweejaarlijkse beoordeling is echter afgeschaft bij de procedure voor de loopbaanontwikkeling, die op 1 juli 2005 in werking is getreden.

42      Volgens het op 24 maart 2006 vastgestelde beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen wordt de salaristrapverhoging automatisch toegekend op basis van de resultaten die bij twee opeenvolgende jaarlijkse beoordelingen worden verkregen. Om twee salaristrapverhogingen te krijgen verlangt artikel 5 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen dus dat de functionaris tweemaal een score van ten minste 4 uit 5 punten heeft gekregen.

43      In casu stelt verzoeker dat in zijn situatie zowel artikel 5 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen moet worden toegepast, voor zover het bepaalt dat functionarissen met een score van 4 uit 5 punten twee salaristrapverhogingen krijgen, alsook de circulaire betreffende de beoordeling, voor zover deze in een tweejaarlijkse beoordeling voorziet. Zijns inziens geven die bepalingen samen hem een subjectief recht op twee salaristrappen.

44      Toen de directeur van Europol op 10 april 2006 het bestreden besluit vaststelde vormde echter het op 24 maart 2006 vastgestelde beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen, en niet de circulaire betreffende de beoordeling, het relevante rechtskader. Er wordt immers niet betwist dat het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen overeenkomstig artikel 6 de dag na de bekendmaking ervan op 25 maart 2006 in werking is getreden, dat wil zeggen vóór de vaststelling van het bestreden besluit. Bovendien bevat dit besluit geen enkele overgangsbepaling op grond waarvan de oude regeling, onder voorbehoud van de in artikel 5 neergelegde conversieregel, ten dele zou zijn blijven gelden.

45      Bijgevolg diende de directeur van Europol vanaf 26 maart 2006 het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen toe te passen.

46      Met betrekking tot verzoekers argument dat de gedeeltelijke toepassing van de vorige bepalingen niettemin vereist was daar de beoordeling onder die bepalingen had plaatsgevonden, volstaat de opmerking dat de voor de salaristrapverhoging geldende regeling verschilt van die welke voor de beoordeling geldt en dat geen enkele regel voorschrijft dat de salaristrapverhoging wordt geregeld door de beoordelingsregels die ten tijde van de opstelling van de beoordeling golden.

47      Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat verzoekers betoog betreffende een gecombineerde toepassing van de oude en de nieuwe regels moet worden afgewezen.

48      In deze omstandigheden rest alleen nog te onderzoeken of verzoeker voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen om aanspraak te kunnen maken op de toekenning van twee salaristrappen.

49      Volgens verzoeker heeft hij, gelet op de punten die hij voor de jaren 2004 en 2005 heeft gekregen, recht op twee salaristrapverhogingen.

50      Vastgesteld zij echter dat verzoeker alleen voor het tweede jaar van de periode van twee jaar die voor de salaristrapverhoging in aanmerking wordt genomen, een score van 4 uit 5 punten heeft gekregen. Voor het jaar 2004 heeft hij slechts een score van 3 uit 5 punten behaald, zoals omgezet volgens artikel 5 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen, dat bepaalt dat de punten die de functionarissen in 2004 hebben gekregen door twee moeten worden gedeeld en worden afgerond op het dichtstbijzijnde cijfer teneinde in overeenstemming te zijn met het in 2005 in werking getreden systeem.

51      In deze omstandigheden kan, daar verzoeker niet voor twee opeenvolgende jaren een score heeft behaald van ten minste 4 uit 5 punten, niet worden gesteld dat hij op grond van artikel 5 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen recht had op een verhoging van twee salaristrappen.

52      Hieruit volgt dat het eerste middel, ontleend aan schending van artikel 29 van het Europol-statuut en van de interne besluiten die krachtens dat artikel zijn vastgesteld alsmede aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel, moet worden afgewezen.

 Het middel ontleend aan onwettigheid van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen voor zover dit een onjuiste methode van omzetting van punten invoert

–       Argumenten van partijen

53      Verzoeker werpt een exceptie van onwettigheid op en stelt dat het stelsel van toekenning van salaristrappen zoals dat volgt uit het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen in strijd is met artikel 29 van het Europol-statuut. Zo betoogt hij dat de in dat document neergelegde methode voor de omzetting van punten onjuist is. De puntenschaal die tot en met het beoordelingsjaar 2004 werd toegepast reikte immers van 0 tot 9 punten, terwijl de procedure voor de loopbaanontwikkeling in een schaal van 1 tot 5 punten voorziet. Om het in 2004 behaalde punt volgens de in 2005 geldende schaal om te zetten moet overeenkomstig het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen het gemiddelde punt van één beoordelingsjaar door twee worden gedeeld, terwijl het volgens verzoeker rekenkundig correct zou zijn geweest om door 1,8 te delen.

54      Europol stelt in zijn verweerschrift dat de directeur in het kader van de uitoefening van zijn beoordelingsvrijheid de mogelijkheid had, een systeem uit te werken dat in een redelijke overeenkomst tussen de twee beoordelingstabellen voorzag.

–       Beoordeling door het Gerecht

55      Er zij aan herinnerd dat elke grief die niet in de precontentieuze klacht is aangevoerd, terwijl de betrokkene de gelegenheid heeft gehad deze te formuleren, niet-ontvankelijk moet worden verklaard (arresten Gerecht van eerste aanleg van 29 maart 1990, Alexandrakis/Commissie, T‑57/89, Jurispr. blz. II‑143, punten 8 en 9; 27 november 1990, Kobor/Commissie, T‑7/90, Jurispr. blz. II‑721, punten 34 en 35, en 28 mei 1997, Burban/Parlement, T‑59/96, JurAmbt. blz. I‑A‑109 en II‑331, punten 31 en 33).

56      In casu stelt verzoeker in de klacht die Europol op 15 juni 2006 in ontvangst heeft genomen: „Hierbij wil ik een officiële klacht indienen tegen het besluit van de directeur van Europol om mij slechts één salaristrapverhoging toe te kennen, in plaats van de twee salaristrappen waarop ik recht had. Mijn tweede beoordeling heeft in oktober 2005 plaatsgevonden en de regels zijn in maart 2006 gewijzigd. Mijn klacht is gebaseerd op de artikelen [5 en 6 van het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen].” (Vrije vertaling.)

57      De door verzoeker ingediende klacht maakt dus geen melding van bovenvermeld verwijt noch van enig gegeven waaruit Europol, zelfs al had hij zich ingespannen om de klacht onbevooroordeeld te onderzoeken, had kunnen afleiden dat verzoeker zich daarop wilde beroepen (arrest Alexandrakis/Commissie, reeds aangehaald, punt 10).

58      In het besluit tot afwijzing van de klacht stelt het TABG overigens slechts vast dat verzoekers verdiensten de toekenning van één salaristrap rechtvaardigden, hetgeen bevestigt dat de administratie uit de klacht niet heeft afgeleid dat bovenvermeld middel daarin werd aangevoerd.

59      In deze omstandigheden moet de exceptie van onwettigheid die tegen het beleid inzake de vaststelling van rangen en salaristrappen is aangevoerd, niet-ontvankelijk worden verklaard.

60      Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen tot nietigverklaring moeten worden afgewezen.

 Het verzoek aan het Gerecht om Europol te gelasten verzoeker twee salaristrappen toe te kennen

61      Volgens vaste rechtspraak staat het niet aan het Gerecht om in het kader van de wettigheidstoetsing bevelen te geven of beginselverklaringen af te leggen (zie arresten Gerecht van eerste aanleg van 9 juni 1994, X/Commissie, T‑94/92, JurAmbt. blz. I‑A‑149 en II‑481, punt 33; 2 juli 1997, Chew/Commissie, T‑28/96, JurAmbt. blz. I‑A‑165 en II‑497, punt 17; 11 juli 2000, Skrzypek/Commissie, T‑134/99, JurAmbt. blz. I‑A‑139 en II‑633, punt 16, en 2 maart 2004, Di Marzio/Commissie, T‑14/03, JurAmbt. blz. I‑A‑43 en II‑167, punt 63).

62      Verzoekers vordering om Europol te gelasten hem twee salaristrappen toe te kennen, is derhalve niet-ontvankelijk.

63      Uit het voorgaande volgt dat het beroep moet worden verworpen.

 Kosten

64      Op grond van artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering zijn de bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel, betreffende de proceskosten en de gerechtskosten, slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit reglement, dat wil zeggen 1 november 2007, bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum aanhangige zaken.

65      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Op grond van artikel 88 van dat Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt echter te hunnen laste. Daar verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient elke partij haar eigen kosten te dragen.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Van Raepenbusch

Boruta

Kanninen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 september 2008.

De griffier

 

       De president van de Tweede kamer

W. Hakenberg

 

       S. Van Raepenbusch

De teksten van deze beslissing en van de daarin aangehaalde beslissingen van de communautaire rechterlijke instanties die nog niet in de Jurisprudentie zijn gepubliceerd, zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie: www.curia.europa.eu


* Procestaal: Nederlands.