Language of document : ECLI:EU:F:2016:121

Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

23 mei 2016

Zaak F‑65/09 DEP

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Procedure – Begroting van de proceskosten”

Betreft:      Verzoek om begroting van de kosten, door de Europese Commissie ingediend naar aanleiding van het arrest van het Gerecht van 23 november 2010, Marcuccio/Commissie (F‑65/09, EU:F:2010:149), in zaak F‑65/09.

Beslissing:      Het totaalbedrag van de invorderbare kosten die Marcuccio in zaak F‑65/09 aan de Commissie moet betalen, wordt vastgesteld op 5 000 EUR. Over dit bedrag moet vertragingsrente worden betaald vanaf de datum van betekening van deze beschikking tot en met de datum van betaling, tegen de rentevoet berekend op basis van de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor de basisherfinancieringstransacties heeft vastgesteld en welke van kracht is op de eerste dag waarop de betaling verschuldigd wordt, vermeerderd met 3,5 punten.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Begroting die plaatsvindt op basis van precieze informatie van de verzoeker of, bij gebreke daarvan, een billijke beoordeling door de Unierechter – Forfaitair karakter van de beloning van een advocaat – Geen invloed op de beoordelingsbevoegdheid van de rechter

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 105, c)]

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Door de partijen gemaakte noodzakelijke kosten – Begrip – Honoraria die een instelling aan haar advocaat heeft betaald – Daaronder begrepen

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 19, eerste alinea, en bijlage I, art. 7, lid 1)

1.      De Unierechter is niet bevoegd om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria te begroten, maar wel om te bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Om te bepalen of de kosten die voor de procedure zijn gemaakt echt nodig waren, moet de verzoeker deze nauwkeurig aangeven. Evenzo heeft het forfaitaire karakter van de beloning geen invloed op de beoordeling door het Gerecht voor ambtenarenzaken van het bedrag van de invorderbare kosten, daar de rechter zich baseert op vaste, in de rechtspraak ontwikkelde criteria en op de precieze informatie die de partijen hem moeten verstrekken. Ofschoon het ontbreken van dergelijke informatie niet verhindert dat het Gerecht het bedrag van de invorderbare kosten vaststelt op basis van een billijke beoordeling, wordt het hierdoor in een situatie geplaatst waarin de vorderingen van de verzoeker noodzakelijkerwijs strikt moeten worden beoordeeld.

(cf. punten 24, 30 en 34)

Referentie:

Hof: beschikking van 17 februari 2004, DAI/ARAP e.a., C‑321/99 P‑DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2004:103, punt 23

Gerecht van de Europese Unie: beschikkingen van 31 maart 2011, Tetra Laval/Commissie, T‑5/02 DEP en T‑80/02 DEP, niet gepubliceerd, EU:T:2011:129, punt 68, en 28 mei 2013, Marcuccio/Commissie, T‑278/07 P‑DEP, EU:T:2013:269, punt 16

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikkingen van 10 november 2009, X/Parlement, F‑14/08 DEP, EU:F:2009:149, punt 22; 26 april 2010, Schönberger/Parlement, F‑7/08 DEP, EU:F:2010:32, punt 24, en 27 september 2011, De Nicola/EIB, F‑55/08 DEP, EU:F:2011:155, punten 40 en 41

2.      Bij de vaststelling van de invorderbare kosten houdt de Unierechter rekening met alle omstandigheden van de zaak tot de uitspraak van de beschikking over de begroting van de proceskosten, daaronder begrepen de kosten die noodzakelijk waren in verband met de procedure voor de begroting van de proceskosten.

Zoals blijkt uit artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op grond van artikel 7, lid 1, van bijlage I bij dat Statuut van toepassing is op het Gerecht voor ambtenarenzaken, kunnen de instellingen zich laten bijstaan door een advocaat. De beloning van die advocaat valt dus onder het begrip in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, zonder dat de instelling dient aan te tonen dat die bijstand objectief gerechtvaardigd was. Dat een instelling gebruik heeft gemaakt van een externe advocaat, heeft dus weliswaar geen gevolg voor de mogelijke invorderbaarheid van de kosten, daar zij in beginsel niet kunnen worden uitgesloten, doch het kan van belang zijn voor de vaststelling van het bedrag van de in verband met de procedure gemaakte kosten die uiteindelijk moeten worden terugbetaald.

(cf. punten 26 en 27)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: beschikkingen van 23 maart 2012, Kerstens/Commissie, T‑498/09 P‑DEP, niet gepubliceerd, EU:T:2012:147, punten 15 en 20, en 28 mei 2013, Marcuccio/Commissie, T‑278/07 P‑DEP, EU:T:2013:269, punt 14