Language of document :

Beroep ingesteld op 27 november 2006 - Chassagne / Commissie

(Zaak F-137/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Olivier Chassagne (Brussel, België) (vertegenwoordigers: S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietig te verklaren de weigering van het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) om een uitdrukkelijk besluit te nemen over de vaststelling van de datum van indiensttreding van verzoeker, zoals deze weigering impliciet volgt uit het besluit van het TABG van 14 januari 2006;

nietig te verklaren, voor zover nodig, het besluit van het TABG tot afwijzing van verzoekers klacht;

het TABG te wijzen op de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden besluiten, in het bijzonder dat het een uitdrukkelijk besluit moet nemen waarbij het erkent dat 1 juli 2002 de datum van indiensttreding vormt in de zin van artikel 12, sub d, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (PVI);

het TABG te veroordelen tot betaling aan verzoeker van i) het bedrag van 9 523,26 EUR, vermeerderd met vertragingsrente tegen de wettelijke rentevoet en vanaf de datum van opeisbaarheid ervan, ter vergoeding van zijn materiële schade; ii) het bedrag van 5 000 EUR, vermeerderd met vertragingsrente tegen de wettelijke rentevoet en vanaf de datum van opeisbaarheid ervan, ter vergoeding van zijn immateriële schade;

de beslissing aan te houden over het deel van de materiële schade dat nog niet kan worden vastgesteld en dat bestaat in de kosten die verzoeker sinds 18 april 2006 heeft gemaakt en nog steeds maakt in het kader van het geschil tussen hem en de Belgische belastingdienst voor de nationale Belgische rechterlijke instanties ter zake van de vaststelling van de datum van zijn indiensttreding;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan:

schending van artikel 18 van het PVI;

schending van artikel 26 van het Statuut, van het beginsel van behoorlijk bestuur en van de zorgplicht;

schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen en kennelijk onjuiste beoordeling.

____________