Language of document : ECLI:EU:F:2013:8

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Derde kamer)

29 januari 2013 (*)

„Openbare dienst – Ambtenaren – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Uiteenzetting van aangevoerde middelen – Beroep kennelijk niet-ontvankelijk”

In zaak F‑79/12,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, op het EGA-Verdrag van toepassing op grond van artikel 106 bis daarvan,

Karel Brus, voormalig ambtenaar van de Europese Commissie, wonende te Zaventem (België), vertegenwoordigd door J. Duvekot, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Currall, J. Baquero Cruz en W. Roels als gemachtigden,

verweerster,

geeft

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Derde kamer),

samengesteld als volgt: S. Van Raepenbusch, president, R. Barents (rapporteur) en K. Bradley, rechters,

griffier: W. Hakenberg,

de navolgende

Beschikking

1        Bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie van het Gerecht op 26 juli 2012, vraagt K. Brus om nietigverklaring van de besluiten van de Europese Commissie van 29 september 2011 betreffende zijn tuchtrechtelijk ontslag respectievelijk de vermindering van het bedrag van zijn pensioen, na een tuchtrechtelijke procedure ingeleid wegens schending van zijn statutaire verplichtingen.

 Feiten van het geding

2        Verzoeker is een voormalig ambtenaar van de Commissie die met ingang van 1 oktober 2011 in het genot van een ouderdomspensioen is gesteld.

3        In oktober 2000 werd het Europees Bureau voor de fraudebestrijding (OLAF) ervan op de hoogte gesteld dat verzoeker aanzienlijke geldbedragen en giften in natura van particuliere ondernemingen zou hebben ontvangen in ruil voor de bekendmaking van vertrouwelijke informatie. Op 11 mei 2001 heeft OLAF het dossier aan de dienst van de procureur des Konings te Brussel (België) gezonden, die het vervolgens heeft doorgezonden aan de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie (hierna: „CDBC”) van de Belgische federale politie.

4        Op 15 oktober 2003 werd verzoeker aangehouden en tot en met 18 december 2003 in voorlopige hechtenis genomen. Terzelfder tijd heeft de Commissie op 20 oktober 2003 een tuchtprocedure ingeleid wegens schending van de artikelen 11, 12, 13, 17 en 21 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), in de tot en met 30 april 2004 geldende versie, welke procedure onmiddellijk is geschorst in afwachting van de conclusies van het interne onderzoek dat door OLAF werd uitgevoerd.

5        Op 27 november 2003 is verzoeker geschorst.

6        Op 11 mei 2009 heeft de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel op basis van de conclusies van het door CDBC uitgevoerde onderzoek beslist om verzoeker, elf andere personen en drie vennootschappen die bij het dossier betrokken waren, naar de strafrechter te verwijzen. De Correctionele Rechtbank te Brussel heeft verzoeker in haar vonnis van 27 juni 2012 onder meer schuldig verklaard aan de strafbare feiten van passieve corruptie en schending van het beroepsgeheim. Verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, een geldboete van 50 000 EUR, confiscatie van een totaalbedrag van ongeveer 540 000 EUR, betaling van een symbolisch bedrag van 1 EUR aan de Commissie, civiel partij, en betaling van 25 % van de totale kosten van de strafvordering.

7        Op 27 april 2010 is de tuchtrechtelijke procedure die de Commissie op 20 oktober 2003 tegen verzoeker had ingeleid en die was geschorst, heropend.

8        Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 september 2011 heeft de Commissie, ten eerste, verzoeker tuchtrechtelijk ontslag verleend met vermindering van zijn pensioenrechten tot een bedrag van 3 000 EUR voor een periode van 20 jaar en, ten tweede, hem een aanvullende vermindering van zijn pensioen van 345,82 EUR opgelegd eveneens voor een periode van 20 jaar, met ingang van 1 oktober 2011.

9        Bij besluit van 25 oktober 2011 is verzoeker overeenkomstig zijn op 30 september 2011 ingediende aanvraag met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2011 in het genot van het ouderdomspensioen gesteld.

10      Bij nota van 28 december 2011 aan de administratie van de Commissie heeft verzoeker zijn voornemen kenbaar gemaakt om op een later tijdstip een klacht in te dienen tegen de opgelegde tuchtmaatregelen en nadere gegevens gevraagd over de te volgen procedure.

11      Bij e-mail van 5 januari 2012 heeft de administratie verzoeker meegedeeld dat zijn nota van 28 december 2011 niet kon worden aangemerkt als een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut, aangezien deze geen enkel betoog bevatte.

12      Op 9 januari 2012 heeft verzoeker een nieuw en vollediger document overgelegd.

13      De administratie heeft bij nota van 26 april 2012 geantwoord, en zich op de niet-ontvankelijkheid van de klacht beroepen.

 Conclusies van partijen en procesverloop

14      Verzoeker vraagt het Gerecht:

–        de besluiten van 29 september 2011 nietig te verklaren;

–        de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

15      Bij afzonderlijke akte, toegezonden aan de griffie van het Gerecht op 29 oktober 2012, heeft de Commissie krachtens artikel 78 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen en het Gerecht verzocht om hierover uitspraak te doen zonder op de zaak ten gronde in te gaan. Verzoeker heeft geantwoord op 16 november 2012.

16      De Commissie vraagt het Gerecht:

–        het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

17      Op grond van artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep geheel of ten dele kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, beslissen bij met redenen omklede beschikking zonder de behandeling voort te zetten.

18      In casu acht het Gerecht zich door de stukken van het dossier voldoende geïnformeerd om uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het beroep en beslist het krachtens artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering om uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

19      Zonder dat het verzoek om schorsing van de behandeling van de zaak moet worden onderzocht en uitspraak moet worden gedaan over de vraag of het beroep daadwerkelijk is voorafgegaan door een klacht, aangezien de Commissie op dit punt een middel van niet-ontvankelijkheid heeft aangevoerd, moet eraan worden herinnerd dat het verzoekschrift op grond van artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 35, lid 1, sub e, van het Reglement voor de procesvoering de aangevoerde middelen en argumenten feitelijk en rechtens moet bevatten. Volgens vaste rechtspraak moeten die middelen en argumenten voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verwerende partij in staat te stellen haar verweer voor te bereiden en om het Gerecht in staat te stellen, in voorkomend geval zonder nadere gegevens, uitspraak te doen op het beroep. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de essentiële feitelijke en juridische gronden van het beroep – althans summier, maar coherent en begrijpelijk – uit het verzoekschrift zelf blijken (arresten Gerecht van 15 september 2011, Bennett e.a./BHIM, F‑102/09, punt 115; 1 februari 2012, Bancale en Buccheri/Commissie, F‑123/10, punt 38, en 8 maart 2012, Kerstens/Commissie, F‑12/10, punt 68).

20      In casu moet worden vastgesteld dat verzoeker in het verzoekschrift, dat uit 3,5 bladzijden bestaat en 110 bladzijden aan bijlagen bevat, aangeeft drie middelen aan te voeren, zonder echter de rechtsgrondslag hiervan te noemen, afgezien van de vermelding dat wordt gevraagd om „correcte toepassing van de regels van het Statuut [...] met betrekking tot de besluiten van 29 september 2011 en dienaangaande wordt verwezen naar de rechtspraak François/[Commissie]”. Aangezien het niet de taak van het Gerecht is om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te vinden die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, daar die bijlagen slechts als bewijsmiddel en processtukken dienen, moet worden vastgesteld dat het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen van artikel 35, lid 1, sub e, van het Reglement voor de procesvoering, zodat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Kosten

21      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij, onverminderd de overige bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dat Reglement, in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Op grond van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

22      Uit de rechtsoverwegingen van deze beschikking volgt dat verzoeker de in het ongelijk gestelde partij is. Voorts heeft de Commissie in haar conclusies uitdrukkelijk gevraagd om verzoeker in de kosten te verwijzen. Daar de omstandigheden van de onderhavige zaak niet de toepassing van de bepalingen van artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen, zal verzoeker zijn eigen kosten dragen en wordt hij verwezen in de kosten van de Commissie.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2)      K. Brus zal zijn eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Luxemburg, 29 januari 2013.

De griffier

 

      De president

W. Hakenberg

 

      S. Van Raepenbusch


* Procestaal: Nederlands.