Language of document : ECLI:EU:F:2009:157

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

25 november 2009

Zaak F‑11/09

Luigi Marcuccio

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Sociale zekerheid – Ziektekostenverzekering – Afwijzing van verzoeken om terugbetaling van ziektekosten”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 en artikel 152 EA, waarmee Marcuccio met name vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van de besluiten van de Commissie tot, enerzijds, afwijzing van zijn verzoek van 27 december 2007 om terugbetaling, tegen het normale vergoedingspercentage, van diverse ziektekosten en, anderzijds, afwijzing van zijn verzoek van 27 december 2007 om „aanvullende” terugbetaling, dat wil zeggen tegen een vergoedingspercentage van 100 %, van diezelfde ziektekosten, ten tweede, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 16 oktober 2008 tot afwijzing van zijn klacht van 17 juni 2008 tegen voornoemde besluiten en, ten derde, veroordeling van de Commissie tot betaling aan hem, uit hoofde van terugbetaling van deze kosten tegen een vergoedingspercentage van 100 %, van het bedrag van 356,18 EUR of een ander bedrag dat het Gerecht uit dien hoofde juist en billijk acht, vermeerderd met 10 % rente per jaar, met jaarlijkse kapitalisatie vanaf een door het Gerecht te bepalen dag.

Beslissing: Het beroep wordt deels kennelijk rechtens ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezwarend besluit – Motiveringsplicht – Omvang – Verzoek om terugbetaling van ziektekosten – Ambtenaar die niet alle door het afwikkelingsbureau opgestelde afrekeningen heeft ontvangen

(Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea)

2.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Bevestigend besluit – Uitsluiting – Procedure – Exceptie van litispendentie

(Ambtenarenstatuut, art. 72, lid 1, art. 90 en 91)

1.      Een besluit tot afwijzing van een verzoek om terugbetaling van ziektekosten is voldoende gemotiveerd wanneer het de ambtenaar in kennis stelt van de wijze waarop zijn verzoek is behandeld en van de feitelijke en juridische redenen die een terugvordering door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen rechtvaardigen van de aan hem toegekende voorschotten. Zelfs indien wordt aangenomen dat de betrokkene niet alle afrekeningen, nadat deze waren opgesteld, heeft ontvangen, dan nog is hij in staat geweest om, toen de ontbrekende afrekeningen alsnog bij het besluit tot afwijzing van zijn klacht werden gevoegd, te beoordelen of het opportuun was om een procedure in te leiden bij de gemeenschapsrechter.

Bovendien moet een dergelijk afwijzend besluit in ieder geval, zelfs indien het onvoldoende zou zijn gemotiveerd, worden geacht op zijn minst het begin van een motivering te bevatten, op basis waarvan de instelling in de loop van de procedure aanvullende informatie heeft kunnen verstrekken en heeft kunnen voldoen aan haar motiveringsverplichting.

(cf. punten 53, 58 en 59)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 20 september 1990, Hanning/Parlement, T‑37/89, Jurispr. blz. II‑463, punten 41 en 44

2.      Een besluit tot afwijzing van een verzoek om terugbetaling van ziektekosten tegen een vergoedingspercentage van 100 % dat geen enkel nieuw element bevat ten opzichte van een identiek verzoek dat eerder werd afgewezen en waartegen reeds een beroep bij de gemeenschapsrechter werd ingesteld, brengt geen wijziging in de juridische situatie van de verzoeker en vormt derhalve geen bezwarend besluit in de zin van de artikelen 90 en 91 van het Statuut.

Zelfs indien wordt aangenomen dat een dergelijk besluit kan worden aangemerkt als een handeling waarmee het eerste besluit wordt bevestigd, dat het derhalve met dat besluit samenvalt en, in zoverre, mogelijk bezwarend is, dan nog dient de gemeenschapsrechter bij wie een beroep tegen dat besluit is ingesteld, ambtshalve vast te stellen dat in het beroep dezelfde partijen tegenover elkaar staan, dat het hetzelfde voorwerp heeft en dat het op dezelfde middelen berust. In die omstandigheden zou het kennelijk niet-ontvankelijk zijn wegens litispendentie.

(cf. punten 67 en 68)

Referentie:

Hof: 17 mei 1973, Perinciolo/Raad, 58/72 en 75/72, Jurispr. blz. 511, punten 3‑5; 19 september 1985, Hoogovens Groep/Commissie, 172/83 en 226/83, Jurispr. blz. 2831, punt 9

Gerecht van eerste aanleg: 14 juni 2007, Landtag Schleswig-Holstein/Commissie, T‑68/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 16; 9 juli 2008, Marcuccio/Commissie, T‑296/05 en T‑408/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 47‑49, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Hof, zaak C‑432/08 P; 9 september 2008, Marcuccio/Commissie, T‑143/08, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑0000 en II‑A‑2‑0000, punten 39‑41, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Hof, zaak C‑513/08 P; 9 september 2008, Marcuccio/Commissie, T‑144/08, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punten 32‑34, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Hof, zaak C‑528/08 P

Gerecht voor ambtenarenzaken: 25 januari 2008, Duyster/Commissie, F‑80/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 52; 20 mei 2009, Marcuccio/Commissie, F‑73/08, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 61, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg, zaak T‑311/09 P