Language of document : ECLI:EU:F:2012:16

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE

13 februari 2012

Zaak F‑118/11 R

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Kort geding – Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging – Spoedeisendheid – Ontbreken”

Betreft:      Verzoek, ingediend krachtens artikel 278 VWEU, artikel 157 EA en artikel 279 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Marcuccio met name vraagt om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit tot afwijzing van het in zijn brief van 30 juni 2011 vervatte verzoek, strekkende tot vaststelling, door de Commissie, van een besluit dat hijzelf aanmerkt als „verband houdende met de beroepsmatige oorzaak” van de aandoening die tot zijn pensionering wegens invaliditeit heeft geleid.

Beslissing:      Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Samenvatting

1.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – „Fumus boni juris” – Spoedeisendheid – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Volgorde van onderzoek en wijze van toetsing – Beoordelingsbevoegdheid van kortgedingrechter

(Art. 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 102, lid 2)

2.      Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Bewijslast

(Art. 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 102, lid 2)

1.      Volgens artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken moeten verzoeken om voorlopige maatregelen met name een duidelijke omschrijving bevatten van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, op het eerste gezicht gerechtvaardigd voorkomt.

De voorwaarden betreffende de spoedeisendheid en de gerechtvaardigdheid van het verzoek (fumus boni juris) zijn cumulatief, zodat een verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen wanneer aan één van deze voorwaarden niet is voldaan. De kortgedingrechter moet ook de betrokken belangen afwegen.

In het kader van dit algemene onderzoek beschikt de kortgedingrechter over een ruime beoordelingsbevoegdheid en kan hij, met inachtneming van de bijzonderheden van de zaak, vrij bepalen hoe en in welke volgorde deze verschillende voorwaarden worden onderzocht, aangezien geen enkele rechtsregel hem een vooraf vastgesteld onderzoeksschema voor de beoordeling van de noodzaak van voorlopige maatregelen voorschrijft.

(cf. punten 16‑18)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 3 juli 2008, Plasa/Commissie, F‑52/08 R, punten 21 en 22, en aangehaalde rechtspraak; 15 februari 2011, de Pretis Cagnodo en Trampuz de Pretis Cagnodo/Commissie, F‑104/10 R, punt 16

2.      De kortgedingprocedure heeft niet tot doel herstel van schade te waarborgen, maar de volle werking van het arrest in de hoofdzaak. Om dit laatstgenoemde doel te bereiken, dienen de gevorderde maatregelen spoedeisend te zijn in die zin dat zij noodzakelijk zijn om ernstige en onherstelbare schade voor de belangen van de verzoeker te voorkomen en derhalve al vóór de uitspraak in de hoofdzaak effect moeten sorteren. Het is bovendien aan de partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt, aan te tonen dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder ernstige en onherstelbare schade te lijden.

(cf. punt 20)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 december 2002, Esch-Leonhardt e.a./ECB, T‑320/02 R, punt 27