Language of document : ECLI:EU:F:2012:176

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

5 december 2012

Zaak F‑109/12

Sabine Scheidemann

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaren – Overplaatsing naar andere instelling in de loop van bevorderingsjaar waarin ambtenaar in zijn instelling van herkomst in aanmerking kwam voor bevordering – Verzoek om met terugwerkende kracht te worden bevorderd – Uitdrukkelijk afwijzend besluit gegeven na stilzwijgend besluit – Klachttermijn – Termijnoverschrijding – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft: Beroep ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Scheidemann, ambtenaar bij de Europese Commissie, in wezen verzoekt om nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 20 december 2011 houdende afwijzing van haar verzoek om met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2010 te worden bevorderd.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster draagt haar eigen kosten.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Termijnen van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door rechter

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Niet tijdig betwist stilzwijgend besluit tot afwijzing van verzoek – Later uitdrukkelijk besluit – Bevestigende handeling

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      De in artikel 90 van het Statuut bedoelde termijn van drie maanden om een klacht in te dienen tegen een bezwarend besluit is van openbare orde en staat niet ter beschikking van de partijen of de rechter, daar deze is ingevoerd om de duidelijkheid en de zekerheid van de rechtssituaties alsmede de rechtszekerheid te waarborgen. Derhalve staat het aan de Unierechter om ambtshalve na te gaan of de termijn is geëerbiedigd.

Het feit dat de instelling in het stadium van het antwoord op de administratieve klacht niet heeft aangegeven dat deze te laat was ingediend en derhalve niet-ontvankelijk was, of dat zij zelfs uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de verzoeker nog beroep bij de rechter kon instellen, heeft geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut. Dergelijke omstandigheden kunnen immers niet tot gevolg hebben dat wordt afgeweken van het bij de artikelen 90 en 91 van het Statuut ingevoerde stelsel van dwingende termijnen en nog minder dat het Gerecht voor ambtenarenzaken wordt ontslagen van zijn verplichting om de eerbiediging van de statutaire termijnen te controleren.

(cf. punten 17 en 20)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 7 september 2005, Krahl/Commissie, T‑358/03, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 15 januari 2009, Braun-Neumann/Parlement, T‑306/08 P, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      De uitdrukkelijke afwijzing van een verzoek na een stilzwijgend besluit tot afwijzing van datzelfde verzoek vormt een louter bevestigend besluit, dat de belanghebbende ambtenaar niet de mogelijkheid biedt de precontentieuze procedure voort te zetten doordat het de termijn voor de indiening van een klacht opnieuw zou doen ingaan. Ofschoon artikel 91, lid 3, tweede streepje, van het Statuut bepaalt dat wanneer een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing is afgekomen na het stilzwijgende besluit tot afwijzing, doch binnen de termijn voor het instellen van beroep, laatstgenoemde termijn hierdoor opnieuw ingaat, betreft deze regel slechts de termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit tot afwijzing van een klacht, en geldt deze niet voor de termijn voor het indienen van een klacht tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek. Voornoemd artikel 91, lid 3, tweede streepje, vormt immers een specifieke bepaling betreffende de berekening van de beroepstermijnen die letterlijk en eng moet worden uitgelegd.

(cf. punten 18 en 19)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 5 juli 2011, Coedo Suárez/Raad, F‑73/10, punten 37 en 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak