Language of document :

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 juli 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de cour d’appel de Paris - Frankrijk) – Granarolo SpA/Ambrosi Emmi France SA

(Zaak C-196/15)1

[Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 5, punten 1 en 3 – Bevoegde rechter – Begrippen „verbintenissen uit overeenkomst” en „verbintenissen uit onrechtmatige daad” – Plotseling verbreken van een jarenlange handelsbetrekking – Schadevordering – Begrippen „koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken” en „verstrekking van diensten”]

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Paris

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Granarolo SpA

Verwerende partij: Ambrosi Emmi France SA

Dictum

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een op de abrupte verbreking van een jarenlange handelsbetrekking gebaseerde schadevordering als in het hoofdgeding geen verbintenis uit onrechtmatige daad in de zin van deze verordening betreft indien partijen in een stilzwijgend overeengekomen contractuele verhouding tot elkaar stonden, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat. Het bestaan van een dergelijke stilzwijgend overeengekomen contractuele verhouding moet worden aangetoond aan de hand van een aantal onderling samenhangende factoren, waarbij met name sprake kan zijn van jarenlange handelsbetrekkingen, de goede trouw tussen partijen, de regelmatigheid van transacties en hun ontwikkeling in de loop van de tijd in termen van hoeveelheid en waarde, de mogelijke afspraken over de in rekening gebrachte prijzen en/of de verleende kortingen, en de gevoerde correspondentie.

Artikel 5, punt 1, onder b), van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat een jarenlange handelsbetrekking als in het hoofdgeding moet worden aangemerkt als „overeenkomst tot koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken” indien de kenmerkende verbintenis van de betrokken overeenkomst de levering van een goed is, en als „overeenkomst tot verstrekking van diensten” indien die verbintenis een dienstverrichting is, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.

____________

1 PB C 213 van 29.6.2015.