Language of document : ECLI:EU:F:2010:43

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

11 mei 2010

Zaak F‑30/08

Fotios Nanopoulos

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Ontvankelijkheid — Bezwarend besluit — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Lekken in pers — Beginsel van vermoeden van onschuld — Immateriële schade — Besluit tot inleiding van tuchtprocedure — Kennelijk onjuiste beoordeling — Bijstandsplicht — Artikel 24 van Statuut”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Nanopoulos vraagt om de Commissie wegens bij het beheer van zijn situatie en loopbaan gemaakte fouten te veroordelen tot betaling van het bedrag van 850 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden.

Beslissing: De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 90 000 EUR aan verzoeker. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Commissie zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Beroep — Beroep tot schadevergoeding — Precontentieuze procedure

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren — Beroep — Bezwarend besluit — Begrip — Besluit betreffende op administratie rustende bijstandsplicht — Daaronder begrepen — Vertraging bij besluitneming — Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 24, 90 en 91)

3.      Ambtenaren — Beroep — Beroep tot schadevergoeding — Verzoek om vergoeding van schade veroorzaakt door besluit tot inleiding van
tuchtprocedure — Precontentieuze procedure

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

4.      Ambtenaren — Beroep — Termijnen — Aan instelling gericht verzoek om schadevergoeding — Inachtneming van redelijke termijn — Beoordelingscriteria

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 46; Ambtenarenstatuut, art. 90)

5.      Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen — Voorwaarden — Onrechtmatigheid — Begrip

(Art. 270 VWEU)

6.      Ambtenaren — Bijstandsverplichting van administratie — Omvang — Vertraging bij besluitneming — Dienstfout waarvoor administratie aansprakelijk is

(Ambtenarenstatuut, art. 24)

7.      Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen — Voorwaarden — Onrechtmatigheid — Lekken van persoonlijke informatie over ambtenaar

(Art. 270 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad)

8.      Ambtenaren — Tuchtregeling — Inleiding van tuchtprocedure — Beoordelingsvrijheid van tot aanstelling bevoegd gezag — Rechterlijke
controle — Grenzen — Inleiding zonder voldoende nauwkeurige en relevante informatie — Dienstfout waarvoor administratie aansprakelijk is

(Ambtenarenstatuut, art. 87; bijlage IX)

9.      Ambtenaren — Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen — Dienstfout — Geen toewijzing aan ambtenaar van bij zijn rang passende taken

(Art. 270 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

1.      In het door de artikelen 90 en 91 van het Statuut ingevoerde stelsel van rechtsmiddelen is een beroep tot schadevergoeding, dat ten opzichte van het beroep tot nietigverklaring een zelfstandige rechtsweg vormt, slechts ontvankelijk indien het is voorafgegaan door een precontentieuze procedure overeenkomstig de statutaire bepalingen. Deze procedure verschilt naargelang de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, voortvloeit uit een bezwarend besluit in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut dan wel uit een gedraging van de administratie die geen besluit vormt. In het eerste geval staat het aan de betrokkene, binnen de gestelde termijn een klacht tegen het betrokken besluit in te dienen. In het tweede geval daarentegen moet de administratieve procedure beginnen met het indienen van een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut om de schade te vergoeden. Slechts de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing van dit verzoek vormt een bezwarend besluit waartegen een klacht kan worden ingediend, en pas na de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing van de klacht kan beroep tot schadevergoeding bij het Gerecht worden ingesteld.

(cf. punt 83)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 25 september 1991, Marcato/Commissie, T‑5/90, Jurispr. blz. II‑731, punten 49 en 50; 28 juni 1996, Y/Hof van Justitie, T‑500/93, JurAmbt. blz. I‑A‑335 en II‑977, punt 64

2.      Een besluit betreffende de bijstandsplicht is een bezwarend besluit. De vertraging waarmee een instelling op een verzoek om bijstand heeft gereageerd en van haar besluit heeft kennisgegeven vormt in beginsel echter geen bezwarend besluit. Met betrekking tot het verzuim van een instelling om spontaan bijstand te verlenen, zij eraan herinnerd dat het in beginsel aan de ambtenaar is om een verzoek om bijstand als bedoeld in artikel 24 van het Statuut in te dienen bij de instelling waartoe hij behoort. De instelling kan slechts op grond van bepaalde buitengewone omstandigheden verplicht zijn, zonder voorafgaand verzoek van de betrokken ambtenaar uit eigen beweging bijstand in een bepaalde vorm te verlenen. Bij gebreke van dergelijke omstandigheden kan het feit dat de instelling heeft nagelaten een ambtenaar of ander personeelslid spontaan bijstand te verlenen, niet als een bezwarende handeling worden beschouwd.

(cf. punten 93, 99 en 101)

Referentie:

Hof: 12 juni 1986, Sommerlatte/Commissie, 229/84, Jurispr. blz. 1805, punt 20

Gerecht van eerste aanleg: 26 oktober 1993, Caronna/Commissie, T‑59/92, Jurispr. blz. II‑1129, punt 100; 1 december 1994, Ditterich/Commissie, T‑79/92, JurAmbt. blz. I‑A‑289 en II‑907, punt 66; 6 november 1997, Ronchi/Commissie, T‑223/95, JurAmbt. blz. I‑A‑321 en II‑879, punten 25‑31; 13 juli 2006, Andrieu/Commissie, T‑285/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑161 en II‑A‑2‑775, punt 135; 12 september 2007, Combescot/Commissie, T‑249/04, JurAmbt. blz. I-A-2-181 en II-A-2-1219, punt 32; 18 december 2008, België en Commissie/Genette, T‑90/07 P en T‑99/07 P, Jurispr. blz. II‑3859, punten 100‑102

Gerecht voor ambtenarenzaken: 31 mei 2006, Frankin e.a./Commissie, F‑91/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑25 en II‑A‑1‑83, punt 24

3.      De precontentieuze procedure die moet worden gevolgd om de door een besluit tot inleiding van een tuchtprocedure ontstane schade vergoed te krijgen, hangt af van de aard van het uiteindelijk door de administratie genomen besluit.

Wanneer de gestarte tuchtprocedure uitmondt in een bezwarend besluit, kan de ambtenaar het besluit tot inleiding van die procedure slechts aanvechten in het kader van een rechtstreekse betwisting, binnen de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut voorziene klacht‑ en beroepstermijn, van het na afloop van de procedure vastgestelde bezwarend besluit.

Besluit de administratie daarentegen de tuchtprocedure niet voort te zetten, dan kan de ambtenaar, aangezien dit besluit niet bezwarend voor hem is, de door het besluit tot inleiding van een tuchtprocedure berokkende schade slechts vergoed krijgen als hij eerst de uit twee fasen bestaande precontentieuze procedure van de artikelen 90 en 91 van het Statuut heeft gevolgd.

(cf. punten 111‑113)

4.      De ambtenaren of andere personeelsleden die van de Unie vergoeding wensen te krijgen van de schade waarvoor deze volgens hen aansprakelijk is, moeten een daartoe strekkend verzoek indienen binnen een redelijke termijn vanaf het ogenblik dat zij kennis hebben gekregen van de door hen gelaakte situatie, ook al schrijft artikel 90, lid 1, van het Statuut geen termijn voor het indienen van een verzoek voor.

De eerbiediging van een redelijke termijn is immers vereist in alle gevallen waarin, bij ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling, het rechtszekerheids‑ of het vertrouwensbeginsel zich ertegen verzet dat de instellingen van de Unie en natuurlijke of rechtspersonen handelen zonder aan termijnen gebonden te zijn, en aldus met name de stabiliteit van bestaande rechtssituaties in gevaar kunnen brengen. In het geval van aansprakelijkheidsvorderingen die kunnen leiden tot een financiële last voor de Unie, is de verplichting tot eerbiediging van een redelijke termijn bij het instellen van een schadevordering ook ingegeven door de noodzaak om de openbare financiën te beschermen, die voor vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid specifiek tot uitdrukking komt in de verjaringstermijn van vijf jaar in artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie. De redelijkheid van de termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen.

(cf. punten 116 en 117)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 oktober 2004, Sanders e.a./Commissie, T‑45/01, Jurispr. blz. II‑3315, punt 59; 5 oktober 2004, Eagle e.a./Commissie, T‑144/02, Jurispr. blz. II‑3381, punten 65 en 66

Gerecht voor ambtenarenzaken: 4 november 2008, Marcuccio/Commissie, F‑87/07, JurAmbt. blz. I-A-1-351 en II-A-1-1915, punt 27, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑16/09 P

5.      Een krachtens artikel 270 VWEU ingesteld beroep tot schadevergoeding kan slechts worden toegewezen indien aan een aantal voorwaarden is voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade.

Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de instellingen op grond van artikel 270 VWEU volstaat de onrechtmatigheid van een bezwarende handeling (dan wel van een gedraging die geen besluit vormt), zonder dat daarbij behoeft te worden nagegaan of er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen.

Dit sluit niet uit dat de rechter de omvang van de beoordelingsmarge van de administratie op het gebied van statutaire geschillen beoordeelt. Dit is integendeel een essentieel criterium bij het onderzoek of het gewraakte besluit of de gewraakte gedraging rechtmatig is, aangezien de door de rechter verrichte rechtmatigheidstoetsing en de intensiteit daarvan afhangen van de meer of minder ruime beoordelingsmarge waarover de administratie ingevolge het toepasselijke recht en de door haar in acht te nemen vereisten van goed functioneren beschikt.

Bij zijn beoordeling of de eerste voorwaarde voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de administratie is vervuld, behoeft de rechter van de Unie enkel na te gaan of de aan een instelling verweten gedragingen, gelet op de beoordelingsmarge waarover de administratie in het aan de rechter voorgelegde geval beschikt, een dienstfout opleveren.

(cf. punten 128‑133)

Referentie:

Hof: 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C‑136/92 P, Jurispr. blz. I‑1981, punt 42; 21 februari 2008, Commissie/Girardot, C‑348/06 P, Jurispr. blz. I‑833, punten 52 en 53

Gerecht van eerste aanleg: 7 februari 2007, Clotuche/Commissie, T‑339/03, JurAmbt. blz. I-A-2-29 en II-A-2-179, punten 219 en 220; 12 september 2007, Combescot/Commissie, T‑250/04, JurAmbt. blz. I-A-2-191 en II-A-2-1251, punt 86

6.      De administratie beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid ter zake van de keuze van de maatregelen en middelen om aan de verplichting van artikel 24 van het Statuut te voldoen. In geval van ernstige en ongegronde aantijgingen die het beroepsfatsoen van een ambtenaar in de uitoefening van diens functie raken, dient de administratie echter deze beschuldigingen te verwerpen en alle maatregelen te treffen om de geschonden reputatie van de betrokkene te herstellen. Met name moet zij met de nodige energie en met de door de omstandigheden van het concrete geval geëiste spoed en zorg optreden.

Als een ambtenaar om bijstand verzoekt wegens lasterlijke aantijgingen of een aantasting van zijn eer en beroepsreputatie door de pers, betekent dit in beginsel dat de administratie buitengewoon snel dient te reageren om haar optreden effectief te doen zijn en de ambtenaar te behoeden voor de mogelijke risico’s van verval van recht in verband met de korte beroepstermijnen waarbinnen persdelicten voor sommige nationale rechterlijke instanties moeten worden gebracht.

Een vertraagde reactie van de administratie is bij gebreke van bijzondere omstandigheden te beschouwen als een dienstfout waarvoor zij aansprakelijk is.

(cf. punten 139‑141)

Referentie:

Hof: 13 juli 1972, Heinemann/Commissie, 79/71, Jurispr. blz. 579, punt 12; 6 februari 1986, Castille/Commissie, 173/82, 157/83 en 186/84, Jurispr. blz. 497

Gerecht van eerste aanleg: 24 januari 1991, Latham/Commissie, T‑27/90, Jurispr. blz. II‑35, punten 49 en 50; 21 april 1993, Tallarico/Parlement, T‑5/92, Jurispr. blz. II‑477, punt 31; Caronna/Commissie, reeds aangehaald, punten 64, 65 en 92, en de aangehaalde rechtspraak; 28 februari 1996, Dimitriadis/Rekenkamer, T‑294/94, JurAmbt. blz. I‑A‑51 en II‑151, punten 39 en 45; 17 maart 1998, Carraro/Commissie, T‑183/95, JurAmbt. blz. I‑A‑123 en II‑329, punt 33

7.      Het onrechtmatig lekken van persoonlijke informatie is aan te merken als een met de bepalingen van verordening nr. 45/2001, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, strijdige verwerking van persoonsgegevens.

In geval van een beroep tot schadevergoeding dient de verzoekende partij het bewijs te leveren dat aan de voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de betrokken instelling is voldaan. Het is derhalve in casu in beginsel aan de verzoekende partij om aan te tonen dat de informatie die in de pers over haar is verspreid, door toedoen van de administratie naar de pers is gelekt. Deze regel wordt evenwel iets afgezwakt wanneer er voor een schadebrengend feit verscheidene mogelijke oorzaken zijn en de verwerende instelling geen enkel bewijs heeft aangevoerd dat het mogelijk maakt te bepalen, aan welke van die oorzaken het schadebrengend feit is toe te schrijven, terwijl zij de eerstaangewezene was om dienaangaande bewijs te leveren, zodat die onzekerheid in haar nadeel moet werken.

Wanneer de bekendmaking van de naam van een ambtenaar via een onrechtmatig lek dat, gecombineerd met informatie in een perscommuniqué van de instelling, de pers en het grote publiek kon doen geloven dat die ambtenaar betrokken was bij een financieel schandaal, ligt dat lek van persoonlijke gegevens rechtstreeks ten grondslag aan het feit dat verzoekers reputatie en beroepseer nog verder zijn aangetast.

In een dergelijk geval wordt de schade slechts zeer ten dele hersteld door het perscommuniqué van de instelling waarin wordt gepreciseerd dat de tegen de onschuldige ambtenaar ingeleide tuchtprocedure is afgesloten, daar de verspreiding van het communiqué veel minder invloed heeft gehad dan de in de pers gepubliceerde artikelen.

(cf. punten 160, 161, 246 en 247)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 12 september 2007, Nikolaou/Commissie, T‑259/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 141 en 208; 8 juli 2008, Franchet en Byk/Commissie, T‑48/05, Jurispr. blz. II‑1585, punt 182

Gerecht voor ambtenarenzaken: 2 mei 2007, Giraudy/Commissie, F‑23/05, JurAmbt. blz. I-A-1-121 en II-A-1-657, punt 206

8.      Het doel van een besluit tot inleiding van een tuchtprocedure tegen een ambtenaar is, het tot aanstelling bevoegd gezag in staat te stellen de juistheid en de ernst van de aan de betrokken ambtenaar verweten feiten te beoordelen, en de ambtenaar overeenkomstig artikel 87 van het Statuut dienaangaande te horen, zodat het kan beoordelen of het opportuun is om de tuchtprocedure niet voort te zetten dan wel om een tuchtrechtelijke sanctie tegen de ambtenaar te treffen, alsook, eventueel, of het al dan niet noodzakelijk is de ambtenaar vóór de vaststelling van die sanctie volgens de procedure van bijlage IX bij het Statuut naar de tuchtraad te verwijzen.

Een dergelijk besluit brengt noodzakelijkerwijs lastige afwegingen mee voor de instelling, die rekening moet houden met de serieuze en onherroepelijke gevolgen die uit het besluit kunnen voortvloeien. De instelling beschikt op dat punt over een ruime beoordelingsvrijheid, en de rechterlijke controle beperkt zich tot een verificatie van de materiële juistheid van de feiten die door de administratie in aanmerking zijn genomen om de procedure in te leiden, en tot de afwezigheid van een klaarblijkelijk onjuiste beoordeling van de aan de ambtenaar verweten feiten en van misbruik van bevoegdheid.

Teneinde de rechten van de betrokken ambtenaar te beschermen, dient het tot aanstelling bevoegd gezag echter vóór het inleiden van een tuchtprocedure over voldoende nauwkeurige en ter zake dienende gegevens te beschikken. Dienaangaande is niet uitgesloten dat een intern auditverslag, ook al is dit niet het doel ervan, in voorkomend geval als grondslag voor de inleiding van een tuchtprocedure kan dienen. Wanneer de administratie naar een dergelijk verslag verwijst, dient dan ook per geval te worden nagegaan of de informatie die dit type document bevat, voldoende nauwkeurig en ter zake dienend is om de inleiding van een tuchtprocedure te rechtvaardigen. De instelling maakt zich echter schuldig aan een kennelijk onjuiste beoordeling en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur wanneer zij een tuchtprocedure tegen een ambtenaar inleidt op basis van een rapport van een interne audit, die op gedeeltelijke en onvolledige bases heeft plaatsgevonden. Deze handeling vormt een fout waarvoor zij aansprakelijk kan worden gesteld.

Het besluit om een tuchtprocedure te beginnen terwijl de instelling niet over voldoende nauwkeurige en ter zake dienende gegevens beschikt, is een fout die de eer en de beroepsreputatie van de betrokkene zeer ernstig aantast, wanneer het bij het grote publiek alsook bij de naaste omgeving en de collega’s van de betrokkene de suggestie kan wekken dat hij laakbaar heeft gehandeld.

In een dergelijk geval wordt de schade slechts zeer ten dele hersteld door het perscommuniqué van de instelling waarin wordt gepreciseerd dat de tegen de onschuldige ambtenaar ingeleide tuchtprocedure is afgesloten, daar de verspreiding van het communiqué veel minder invloed heeft gehad dan de in de pers gepubliceerde artikelen.

(cf. punten 208‑210, 216, 226, 230, 245 en 247)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 15 mei 1997, N/Commissie, T‑273/94, JurAmbt. blz. I‑A‑97 en II‑289, punt 125; 17 mei 2000, Tzikis/Commissie, T‑203/98, JurAmbt. blz. I‑A‑91 en II‑393, punt 50; 13 maart 2003, Pessoa e Costa/Commissie, T‑166/02, JurAmbt. blz. I‑A‑89 en II‑471, punt 36; 5 oktober 2005, Rasmussen/Commissie, T‑203/03, JurAmbt. blz. I‑A‑279 en II‑1287, punt 41; Franchet en Byk/Commissie, reeds aangehaald, punt 352

Gerecht voor ambtenarenzaken: Giraudy/Commissie, reeds aangehaald, punten 98, 99 en 206; 13 januari 2010, A en G/Commissie, F‑124/05 en F‑96/06, punt 366

9.      Door een ambtenaar gedurende verscheidene jaren geen effectieve, bij zijn rang passende taken op te dragen, maakt de instelling een dienstfout waarvoor zij aansprakelijk kan worden gesteld.

(cf. punten 237 en 249)