Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Wiesbaden (Duitsland) op 3 juli 2019 – WS / Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-505/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Wiesbaden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WS

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Prejudiciële vragen

Dient artikel 54 SUO1 juncto artikel 50 van het Handvest aldus te worden uitgelegd dat het reeds verboden is in alle overeenkomstsluitende staten een strafprocedure in te leiden ter zake van eenzelfde feit wanneer een Duits openbaar ministerie een ingeleide strafprocedure beëindigt nadat de verdachte heeft voldaan aan bepaalde voorwaarden en met name een bepaald, door het openbaar ministerie vastgesteld geldbedrag heeft betaald?

Vloeit uit artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een verbod voort voor de lidstaten om aanhoudingsverzoeken die door derde landen zijn uitgevaardigd in het kader van een internationale organisatie zoals de Internationale Criminele Politieorganisatie – Interpol – uit te voeren, als de persoon op wie het aanhoudingsverzoek betrekking heeft een burger van de Unie is en de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit bezwaren inzake de verenigbaarheid van het aanhoudingsverzoek met het ne-bis-in-idembeginsel heeft meegedeeld aan de internationale organisatie en daarmee ook aan de overige lidstaten?

Staat artikel 21, lid 1, VWEU reeds in de weg aan de inleiding van strafprocedures en aan een voorlopige aanhouding in de lidstaten waarvan de betrokkene niet de nationaliteit bezit wanneer dit in strijd is met het ne-bis-in-idembeginsel?

Dienen artikel 4, lid 1, onder a), en artikel 8, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/6802 juncto artikel 54 SUO en artikel 50 van het Handvest aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn tot vaststelling van wettelijke bepalingen die waarborgen dat in het geval van een procedure die leidt tot beëindiging van de strafvervolging, in alle overeenkomstsluitende staten, een verdere verwerking van Red Notices van de Internationale Criminele Politieorganisatie – Interpol – die moeten leiden tot een verdere strafprocedure, verboden is?

Beschikt een internationale organisatie zoals Interpol over een adequaat beschermingsniveau, als er geen sprake is van een adequaatheidsbesluit zoals bedoeld in artikel 36 van richtlijn (EU) 2016/680 en/of passende waarborgen zoals bedoeld in artikel 37 van die richtlijn?

Mogen de lidstaten gegevens die bij Interpol zijn opgenomen in een Red Notice van derde landen alleen dan verder verwerken, als een derde land met de opsporingscirculaire een aanhoudings- en uitleveringsverzoek heeft verspreid en heeft verzocht om een aanhouding die niet in strijd is met Europees recht, in het bijzonder het ne-bis-in-idembeginsel?

____________

1 Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19).

2 Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB 2016, L 119, blz. 89).