Language of document : ECLI:EU:F:2010:118

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

30 september 2010

Zaak F‑107/05

Gergely Toth

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Tijdelijk functionaris — Indeling in rang — Rangen voorzien in oproep tot sollicitaties — Wijziging van indelingsregels van tijdelijk functionarissen na bekendmaking van oproep tot sollicitaties — Indeling in rang krachtens nieuwe, minder gunstige bepalingen — Overgangsbepalingen —Toepassing naar analogie — Artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut — Evenredigheid — Beginsel van behoorlijk bestuur”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Toth vraagt om, primair, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 20 juli 2005 tot afwijzing van zijn klacht en van de door hem op 17 januari 2005 ondertekende overeenkomst, voor zover daarbij zijn rang is bepaald, en, subsidiair, veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding aan hem.

Beslissing: Het besluit van de Commissie om Toth in te delen in de rang A*6, tweede salaristrap, zoals opgenomen in artikel 3 van de op 17 januari 2005 ondertekende overeenkomst van tijdelijk functionaris, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Commissie wordt verwezen in haar eigen en in verzoekers kosten. De Raad van de Europese Unie, interveniënt ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie, draagt zijn eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Aanwerving — Indeling in rang — Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 — Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 5, leden 1‑4; bijlage XIII, art. 12, lid 3; regeling andere personeelsleden, art. 10, tweede alinea; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

2.      Recht van de Unie — Overgangsbepalingen — Strikte uitlegging

3.      Ambtenaren — Beginselen — Beginsel van behoorlijk bestuur — Draagwijdte

1.      Bij gebreke van een overgangsbepaling in verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, om de indeling in rang te bepalen van tijdelijk functionarissen die na de inwerkingtreding van die verordening op 1 mei 2004 zijn aangeworven op basis van vóór die datum bekendgemaakte oproepen tot sollicitaties, alsmede van interne bepalingen die daarop van toepassing zijn, kan die indeling alleen plaatsvinden op basis van artikel 10, tweede alinea, van die regeling.

Blijkens artikel 10 van die regeling beschikt de administratie over een beoordelingsvrijheid om de rang van tijdelijk functionarissen te bepalen. Bij gebreke van een interne bepaling ter zake wordt die vrijheid alleen beperkt door de verplichting om die functionarissen aan te stellen in de rang zoals die in de oproep tot sollicitaties is vermeld en door de noodzaak om de bij artikel 5, leden 1 tot en met 4, van het Statuut vastgestelde structuur van de categorieën of functiegroepen in acht te nemen.

In deze omstandigheden kan een instelling, wanneer de in de oproep tot sollicitaties vermelde rang is afgeschaft, zich laten inspireren door de oplossing die de wetgever bij de vaststelling van bijlage XIII bij het Statuut heeft gekozen en artikel 12, lid 3, van deze bijlage, betreffende de indeling van ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 zijn aangeworven, naar analogie toepassen.

(cf. punten 55, 58, 59, 69, 73, 74 en 76)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 juni 2007, Da Silva/Commissie, F‑21/06, JurAmbt. blz. I-A-1-179 en II-A-1-981, punten 64, 68 en 79

2.      Een overgangsbepaling moet in beginsel strikt worden uitgelegd, hetgeen op het eerste gezicht onverenigbaar is met een toepassing naar analogie. De strikte uitlegging wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de overgangsbepalingen afwijken van de regels en beginselen met een permanente waarde, die bij gebreke van die regeling rechtstreeks van toepassing zouden zijn op de betrokken situaties.

Bij gebreke van bepalingen met een permanente waarde kan de administratie artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut echter naar analogie toepassen, zonder miskenning van het feit dat deze bepaling een overgangsbepaling is.

(cf. punten 71‑74)

Referentie:

Hof: 23 maart 1983, Peskeloglou, 77/82, Jurispr. blz. 1085, punten 11‑15; 5 december 1996, Merck en Beecham, C‑267/95 en C‑268/95, Jurispr. blz. I‑6285, punten 23 en 24; 12 juni 2008, Commissie/Portugal, C‑462/05, Jurispr. blz. I‑4183, punten 53 en 54

Gerecht van eerste aanleg: 19 september 2000, Dürbeck/Commissie, T‑252/97, Jurispr. blz. II‑3031, punten 66 en 70

Gerecht voor ambtenarenzaken: Da Silva/Commissie, reeds aangehaald, punten 64, 68 en 79

3.      Ingevolge het beginsel van behoorlijk bestuur is de administratie verplicht om bij haar beslissing over de situatie van een ambtenaar alle elementen in aanmerking te nemen die haar besluit kunnen beïnvloeden. Schending van dat beginsel kan dus leiden tot de nietigverklaring van het bestreden besluit.

(cf. punt 85)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 16 maart 2004, Afari/ECB, T‑11/03, JurAmbt. blz. I‑A‑65 en II‑267, punt 42

Gerecht voor ambtenarenzaken: 22 mei 2007, López Teruel/BHIM, F‑99/06, JurAmbt. blz. I-A-1-147 en II-A-1-797, punt 92