Language of document : ECLI:EU:F:2011:182

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

10 november 2011

Zaak F‑110/10

Denise Couyoufa

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Vertegenwoordigingen van de Europese Commissie in lidstaten – Rotatieronde 2011 – Verzoek om vrijstelling van rotatie – Ontvankelijkheid – Handeling die besluit inhoudt – Termijnoverschrijding”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Couyoufa vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van 26 februari 2010 tot afwijzing van haar verzoek om te worden vrijgesteld van de rotatie die geldt voor ambtenaren die zijn tewerkgesteld bij vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten en van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 27 juli 2010 tot afwijzing van haar klacht tegen het besluit van 26 februari 2010.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. De Commissie zal naast haar eigen kosten de helft van verzoeksters kosten dragen. Verzoekster draagt de helft van haar eigen kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Van openbare orde – Aanvang

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

2.      Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Verval van recht – Heropening – Voorwaarde – Nieuw en wezenlijk feit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Ambtenaren – Beroep – Exceptie van onwettigheid – Incident – Beroep ten principale niet-ontvankelijk – Niet-ontvankelijkheid van exceptie

(Art. 277 VWEU)

1.      Volgens artikel 90, lid 2, van het Statuut moet de klacht worden ingediend binnen een termijn van drie maanden. Wanneer het om een maatregel van individuele aard gaat, begint deze termijn te lopen vanaf de dag van kennisgeving van het besluit aan degene tot wie het is gericht en in elk geval ten laatste op de dag waarop de betrokkene daarvan kennis heeft gekregen. Deze termijn is ingevoerd om de duidelijkheid en de zekerheid van rechtsposities te waarborgen, zodat hij van openbare orde is en niet ter beschikking van partijen en de rechter staat.

(cf. punt 22)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 21 juni 2010, Meister/BHIM, T‑284/09 P, punt 25, en aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 april 2009, Verheyden/Commissie, F‑72/06, punt 39, en aangehaalde rechtspraak

2.      De bij de bewoordingen van artikel 90, lid 1, van het Statuut aan elke ambtenaar verleende bevoegdheid om het tot aanstelling bevoegd gezag te vragen, jegens hem een besluit te nemen, geeft hem niet de mogelijkheid om af te wijken van de termijnen van openbare orde die in de artikelen 90 en 91 van het Statuut zijn voorzien voor de indiening van een klacht en de instelling van beroep, en om op die manier, door middel van een dergelijk verzoek, een eerder besluit dat niet tijdig is betwist ter discussie te stellen. Enkel een nieuw en wezenlijk feit kan een verzoek om herziening van een dergelijk besluit rechtvaardigen.

(cf. punt 27)

Referentie:

Hof: 15 mei 1985, Esly/Commissie, 127/84, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: 7 juni 1991, Weyrich/Commissie, T‑14/91, punt 33

Gerecht voor ambtenarenzaken: 20 september 2007, Giannopoulos/Raad, F‑111/06, punt 28; 25 maart 2010, Marcuccio/Commissie, F‑102/08, punt 36

3.      Artikel 277 VWEU roept geen autonoom vorderingsrecht in het leven. Er kan in het kader van een ontvankelijk beroep alleen bij wijze van incident een beroep op worden gedaan en het kan niet het voorwerp van een beroep vormen. Een exceptie van onwettigheid die in het kader van een niet-ontvankelijk beroep is opgeworpen, is dus niet-ontvankelijk.

(cf. punt 32)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 23 april 2008, Pickering/Commissie, F‑103/05, punt 94; 23 april 2008, Bain e.a./Commissie, F‑112/05, punt 96, en aangehaalde rechtspraak; 4 juni 2009, Adjemian e.a./Commissie, F‑134/07 en F‑8/08, punt 38