Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 23 juli 2019 door Recylex SA, Fonderie et Manufacture de Métaux, Harz-Metall GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 23 mei 2019 in zaak T-222/17, Recylex e.a./Commissie

(Zaak C-563/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Recylex SA, Fonderie et Manufacture de Métaux, Harz-Metall GmbH (vertegenwoordigers: M. Wellinger, advocaat, S. Reinart en K. Bongs, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof:

het arrest van het Gerecht van 23 mei 2019 in zaak T-222/17 te vernietigen voor zover daarbij de geldboete wordt bevestigd die rekwirantes bij het bestreden besluit1 is opgelegd en rekwirantes worden verwezen in de kosten;

het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover rekwirantes daarbij een geldboete van 26 739 000 EUR wordt opgelegd;

de aan rekwirantes opgelegde geldboete te verminderen tot 5 877 732 EUR op grond van de drie aangevoerde middelen in hun geheel, of minstens tot 17 679 141 EUR op basis van enkel het eerste middel, tot 13 305 478 EUR op basis van het enkel tweede middel, tot 19 099 565 EUR op basis van enkel het derde middel, tot 8 228 824 EUR op basis van het eerste en het tweede middel samen, tot 12 627 958 EUR op basis van het eerste en het derde middel samen, of tot 9 503 913 EUR op basis van het tweede en het derde middel samen; en

de Commissie te verwijzen in alle kosten van deze procedure, met inbegrip van de procedure bij het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van hun hogere voorziening voeren rekwirantes drie middelen aan.

Het bestreden arrest geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ten eerste omdat de daarin gevolgde redenering wat het voor toekenning van gedeeltelijke immuniteit te hanteren juridische criterium betreft, incoherent en onduidelijk is, en ten tweede omdat het bestreden arrest bij de toepassing van dat juridisch criterium kennelijk blijk geeft van een onjuiste opvatting van het bewijs en schending van de regels inzake de bewijslast oplevert.

Het bestreden arrest geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting aangezien de regels inzake gedeeltelijke immuniteit van de derde alinea van punt 26 van de mededeling van 2006 inzake medewerking daarin onjuist zijn opgevat en toegepast.

Het bestreden arrest geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting wat de toepassing van afdeling III van de mededeling van 2006 inzake medewerking betreft, door te verklaren dat de onderneming die als tweede bewijsmateriaal met een significante toegevoegde waarde verstrekt, niet de plaats kan innemen van de eerste onderneming die dergelijk bewijsmateriaal heeft verstrekt maar die niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vermindering van haar geldboete.

____________

1 Besluit C(2017) 900 final van de Commissie van 8 februari 2017 in een procedure op grond van artikel 101 VWEU (zaak AT.40018 – Recycling autoaccu’s).