Language of document : ECLI:EU:F:2015:25

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

26 maart 2015

Zaak F‑38/14

Ángel Coedo Suárez

tegen

Raad van de Europese Unie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Tuchtprocedure – Tuchtmaatregel – Tuchtrechtelijk ontslag met vermindering van de invaliditeitstoelage – Evenredigheid van de sanctie – Kennelijk onjuiste beoordeling – Begrip gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan – Inachtneming van de werktijden”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Coedo Suárez vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Raad van de Europese Unie van 11 juni 2013 waarbij hem met ingang van 1 juli 2013 de maatregel van tuchtrechtelijk ontslag met 15 % vermindering van de invaliditeitstoelage tot de pensioenleeftijd wordt opgelegd.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Coedo Suárez draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Raad van de Europese Unie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Sanctie – Evenredigheidsbeginsel – Begrip – Beoordelingsbevoegdheid van het tot aanstelling bevoegd gezag – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 86‑89; bijlage IX, art. 9)

2.      Ambtenaren – Tuchtregeling – Sanctie – Ernst van de nalatigheid – Beoordelingscriteria – Gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan tot dusver – Globale beoordeling

[Ambtenarenstatuut, bijlage IX, art. 10, onder i)]

1.      De artikelen 86 tot en met 89 van het Statuut voorzien niet in een vaste verhouding tussen de daarin genoemde tuchtmaatregelen en de verschillende soorten nalatigheden van de ambtenaren en zij preciseren evenmin in welke mate het bestaan van verzwarende of verzachtende omstandigheden een rol speelt bij de keuze van de maatregel en bij de bepaling van de evenredigheid ervan.

Om de evenredigheid van een tuchtmaatregel in verhouding tot de ernst van de feiten te bepalen, moet de Unierechter in de eerste plaats rekening houden met het feit dat de vaststelling van de maatregel gebaseerd is op een globale beoordeling door het tot aanstelling bevoegd gezag van alle concrete feiten en omstandigheden van elk individueel geval. De rechter in eerste aanleg kan derhalve slechts onderzoeken of dat gezag de verzwarende en verzachtende omstandigheden op evenwichtige wijze heeft afgewogen, en de rechter mag daarbij niet in de plaats van het tot aanstelling bevoegd gezag treden ter zake van de door dit gezag gevelde waardeoordelen.

Wat meer bepaald de sanctie van tuchtrechtelijk ontslag betreft, de zwaarste van de in artikel 9 van bijlage IX bij het Statuut genoemde sancties, impliceert de vaststelling ervan noodzakelijkerwijs delicate overwegingen van de instelling, rekening houdend met de bijzonder ernstige gevolgen die zowel voor de betrokken ambtenaar als voor de instelling daaruit voortvloeien. In elk geval veronderstelt de rechtmatigheid van elke tuchtmaatregel dat het bestaan van de aan de betrokkene verweten feiten vaststaat.

(cf. punten 35‑37)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Tzikis/Commissie, T‑203/98, EU:T:2000:130, punten 48‑51

Gerecht van de Europese Unie: arrest BG/Ombudsman, T‑406/12 P, EU:T:2014:273, punt 64

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest EH/Commissie, F‑42/14, EU:F:2014:250, punt 93

2.      Wat de vaststelling van de op te leggen tuchtmaatregel betreft, impliceert het criterium „het gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan tot dusver”, zoals voorzien in artikel 10, onder i), van bijlage IX bij het Statuut, niet noodzakelijkerwijs dat de tuchtraad het gedrag van de betrokken ambtenaar beoordeelt vanaf zijn aanwerving en vervolgens op elk moment van zijn loopbaan, maar veeleer dat deze een globale beoordeling geeft van zijn gedrag over zijn gehele loopbaan.

(cf. punt 61)