Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 3 december 2018 – Ryanair Designated Activity Company / Országos Rendőr-főkapitányság

(Zaak C-754/18)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ryanair Designated Activity Company

Verwerende partij: Országos Rendőr-főkapitányság

Prejudiciële vragen

Dient artikel 5 („Inreisrecht”), lid 2, van richtlijn 2004/381 aldus te worden uitgelegd dat voor de toepassing van deze richtlijn behalve een geldige verblijfskaart als bedoeld in artikel 10 tevens een duurzame verblijfskaart als bedoeld in artikel 20 aan het familielid dat over een dergelijke kaart beschikt vrijstelling van de visumplicht verleent bij binnenkomst op het grondgebied van een der lidstaten?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: dient artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/38 op dezelfde wijze te worden uitgelegd indien het familielid van een burger van de Unie dat niet de nationaliteit van een lidstaat bezit zijn duurzaam verblijfsrecht in het Verenigd Koninkrijk heeft verworven en hem een duurzame verblijfskaart door het Verenigd Koninkrijk is verstrekt? Met andere woorden: verleent de door het Verenigd Koninkrijk verstrekte duurzame verblijfskaart als bedoeld in artikel 20 van richtlijn 2004/38 aan de houder vrijstelling van de visumplicht ondanks dat de in artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/38 vermelde verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, en verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) niet gelden voor het Verenigd Koninkrijk?

Indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag bevestigend is: kan het bezit van de uit hoofde van artikel 20 van richtlijn 2004/38 verstrekte verblijfskaart op zichzelf worden beschouwd als afdoende bewijs dat de houder een familielid is van een burger van de Unie en zonder verder onderzoek en overige documenten – als familielid – het recht heeft een andere lidstaat in te reizen en krachtens artikel 5, lid 2, van de richtlijn vrijgesteld is van de visumplicht?

Indien het antwoord van het Hof op de derde vraag ontkennend luidt: dient artikel 26, lid 1, onder b), en lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst aldus te worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij naast de verplichting om de reisdocumenten te controleren tevens de verplichting heeft om te controleren of de passagier die met een duurzame verblijfskaart als bedoeld in artikel 20 van richtlijn 2004/38 wil reizen op de datum van de inreis daadwerkelijk een familielid van een burger van de Unie is?

Indien het Hof de vierde vraag bevestigend beantwoordt:

i)    als de luchtvaartmaatschappij niet kan vaststellen of de passagier die met een duurzame verblijfskaart als bedoeld in artikel 20 van richtlijn 2004/38 wil reizen op de datum van de inreis daadwerkelijk een familielid is van een burger van de Unie, is zij dan verplicht om de betrokken persoon de toegang tot het vliegtuig en zijn vervoer naar een andere lidstaat te weigeren?

ii)    kan aan de luchtvaartmaatschappij die verzuimt om te controleren of aan bovenvermelde voorwaarde is voldaan, dan wel niet weigert een passagier te vervoeren die weliswaar in het bezit is van een duurzame verblijfskaart maar zijn hoedanigheid van familielid niet kan aantonen, om die reden een boete op grond van artikel 26, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden opgelegd?

____________

1 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77).