Language of document : ECLI:EU:F:2007:210

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN VAN DE EUROPESE UNIE (Tweede kamer)

29 november 2007 (*)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Verlenging van overeenkomst van functionaris van Europol – Artikel 6 van Statuut voor personeelsleden van Europol – Maximumduur van overeenkomsten tot aanstelling van functionarissen”

In zaak F‑52/06,

betreffende een beroep krachtens artikel 40, lid 3, van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-overeenkomst), en artikel 93, lid 1, van het Statuut voor de personeelsleden van Europol,

Mike Pimlott, voormalig functionaris van de Europese Politiedienst, wonende te Porchester (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door D. C. Coppens, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), aanvankelijk vertegenwoordigd door N. Urban en D. Neumann, vervolgens door D. Neumann en D. El Khoury als gemachtigden, bijgestaan door B. Wägenbaur en R. Van der Hout, advocaten,

verweerder,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: S. Van Raepenbusch, kamerpresident, I. Boruta en H. Kanninen (rapporteur), rechters,

griffier: W. Hakenberg,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juli 2007,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, ingekomen per telefax ter griffie van het Gerecht op 21 april 2006 (het origineel werd neergelegd op 25 april daaraanvolgend), verzoekt M. Pimlott het Gerecht het besluit van de Europese Politiedienst (Europol) van 25 januari 2006 tot verwerping van zijn klacht nietig te verklaren en Europol te veroordelen om hem een verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar met ingang van 1 januari 2006 toe te kennen.

 Rechtskader

2        Artikel 40, lid 3, van de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst van 26 juli 1995 (PB C 316, blz. 2; hierna: „Europol-overeenkomst”) luidt: „De bepalingen inzake verzoeken en beroep als bedoeld in de voorschriften betreffende de regeling welke van toepassing is op de tijdelijke en hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen zijn van overeenkomstige toepassing op het personeel van Europol.” Het bepaalde in de artikelen 92 en 93 van het personeelsstatuut stemt aldus overeen met het bepaalde in de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: „statuut”), dat krachtens artikel 117 van de Regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, van overeenkomstige toepassing is op de tijdelijk en hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen.

3        De Franse taalversie van artikel 6 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol, zoals gewijzigd bij akte van de Raad van 15 maart 2001 (PB C 112, blz. 1; hierna: „personeelsstatuut”), luidt als volgt:

„Tous les agents d’Europol sont engagés initialement pour une durée déterminée comprise entre un an et quatre ans. Le premier contrat peut être renouvelé dans les conditions suivantes:

–        pour une durée maximale de six ans, en plus de celle du premier contrat, dans le cas des agents affectés à un emploi qui peut être occupé uniquement par des agents recrutés au sein des services compétents visés à l’article 2, paragraphe 4, de la convention Europol,

–        pour une durée maximale de six ans, en plus de celle du premier contrat, dans le cas des agents soumis aux dispositions nationales en matière de détachement, de congé spécial ou de mise à disposition, affectés à un emploi qui n’est pas limité aux agents recrutés au sein des services compétents visés à l’article 2, paragraphe 4, de la convention Europol,

–        pour une durée maximale de huit ans, en plus de celle du premier contrat, dans tous les autres cas.

Seuls les agents visés aux deuxième et troisième tirets peuvent être engagés pour une durée indéterminée après avoir rempli de manière satisfaisante deux contrats à durée déterminée.

[...]”

4        De Nederlandse taalversie van artikel 6 van het personeelsstatuut luidt als volgt:

„Elke Europol-functionaris wordt aanvankelijk voor een vaste periode van één tot vier jaar in dienst genomen. De eerste arbeidsovereenkomst kan als volgt worden verlengd:

–        met een periode van ten hoogste zes jaar na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst voor een functionaris die tewerkgesteld is in een functie die uitsluitend kan worden bezet door personeelsleden welke bij de in artikel 2, lid 4, van de Europol-overeenkomst bedoelde bevoegde autoriteiten zijn aangeworven;

–        met een periode van ten hoogste zes jaar na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst voor een functionaris op wie de nationale bepalingen inzake detachering, bijzonder verlof of tijdelijke overplaatsing van toepassing zijn en die tewerkgesteld is in een functie die niet uitsluitend kan worden bezet door personeelsleden welke bij de in artikel 2, lid 4, van de Europol-overeenkomst bedoelde bevoegde autoriteiten zijn aangeworven;

–        met een periode van ten hoogste acht jaar na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst in alle andere gevallen.

Alleen de na het tweede en derde streepje genoemde functionarissen kunnen voor onbepaalde tijd in dienst worden genomen, nadat zij op basis van twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bevredigend gewerkt hebben.

[...]”

5        De Engelse taalversie van artikel 6 van het personeelsstatuut luidt als volgt:

„All Europol staff shall initially be engaged for a fixed period of between one and four years. First contracts may be renewed as follows:

–        for a period which makes, in addition to the length of the first contract, a maximum period of six years, for staff assigned to a post which can be filled only by staff engaged from the competent authorities referred to in Article 2(4) of the Europol Convention,

–        for a period which makes, in addition to the length of the first contract, a maximum period of six years, for staff subject to national provisions for secondment, special leave or temporary outplacement, assigned to a post not restricted to staff engaged from the competent authorities referred to in Article 2(4) of the Europol Convention,

–        for a period which makes, in addition to the length of the first contract, a maximum period of eight years, in all other cases.

Only staff covered by the second and third indents may be engaged for an indefinite period after serving two contracts for a fixed period satisfactorily.

[...]”

6        Artikel 10 van het besluit van de directeur van Europol van 14 februari 2005 inzake het algemene beleid voor de toepassing van artikel 6 van het personeelsstatuut (hierna: „besluit van de directeur”) bepaalt:

„Wanneer de maximumduur voor een functie die momenteel door een functionaris wordt bekleed, niet is bereikt na twee of meer overeenkomsten, kan aan deze persoon een andere overeenkomst worden voorgesteld, waarvan de duur geteld bij de duur van de lopende overeenkomst de voor de betrokken overeenkomst vastgestelde maximumduur bereikt. Te dien einde wordt de lopende overeenkomst beschouwd als een eerste overeenkomst.”

(„Where the maximum period prescribed for the post currently held by a staff member has not been reached under two or more [e]mployment [c]ontracts of that staff member, he or she may be considered for another contract that makes, in addition to the length of the current contract, the maximum period that applies to the [e]mployment [c]ontract in question; the current contract shall be considered as a [f]irst [c]ontract to that end.”)

 Voorgeschiedenis van het geding

7        Verzoeker, die voor HM Customs & Excise (de Britse douaneautoriteiten) werkte, werd op 1 januari 2000 door Europol aangesteld als adjunct-administrateur bij de eenheid „Operationele en technische ondersteuning”. Deze overeenkomst werd aanvankelijk gesloten voor een duur van vier jaar.

8        Na een interne reorganisatie bij Europol werd verzoeker aangesteld als adjunct-administrateur „Netwerk en systemen” voor een duur van vier jaar vanaf 1 januari 2002.

9        Bij brief van 25 februari 2005 heeft de directeur ad interim van Europol verzoeker laten weten dat zijn overeenkomst op 31 december 2005 zou eindigen en dat hij later bericht zou krijgen over een eventuele aanstelling voor onbepaalde tijd.

10      Bij brief van 31 maart 2005 heeft de directeur ad interim van Europol verzoeker op de hoogte gesteld van het besluit van de raad van bestuur van 22 en 23 maart 2005 om voor de categorie personeelsleden waartoe hij behoorde, geen aanstelling met een overeenkomst voor onbepaalde tijd toe te kennen, en bijgevolg hem bevestigd dat zijn overeenkomst op 31 december 2005 zou aflopen.

11      Verzoeker heeft Europol laten weten dat hij krachtens artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut en artikel 10 van het besluit van de directeur recht had op verlenging van zijn overeenkomst.

12      Bij brief van 27 april 2005 heeft de adjunct-directeur van Europol verzoeker, die stelde te voldoen aan de voorwaarden van artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut, verzocht te bewijzen dat op het tijdstip waarop de overeenkomst werd verlengd vanaf 1 januari 2002, de nationale bepalingen inzake detachering, bijzonder verlof of tijdelijke terbeschikkingstelling op hem niet meer van toepassing waren.

13      Bij brief van 2 mei 2005 heeft verzoeker geantwoord dat Europol volgens hem wist dat hij op het tijdstip van de „verlenging” van zijn eerste overeenkomst niet meer onderworpen was aan de nationale bepalingen inzake detachering, bijzonder verlof of tijdelijke terbeschikkingstelling. Verzoeker heeft op 1 januari 2002 alle banden met de Britse douaneautoriteiten verbroken. Hij beschouwde zich niet meer als een douaneambtenaar, maar als een burger die voor deze autoriteiten werkt. Bovendien hadden de Britse douaneautoriteiten hem kort daarvoor meegedeeld dat er voor hem geen post meer beschikbaar was, zodat hij niet opnieuw bij deze diensten aan de slag kon. Bijgevolg had Europol hem moeten beschouwen als een functionaris in de zin van artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut. Verzoeker voegt daaraan toe dat, ook al zou hij als een functionaris in de zin van artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut worden aangemerkt, hij nog niet de maximumperiode van zes jaar zou hebben volbracht. Volgens hem is zijn eerste overeenkomst ingegaan op 1 januari 2002 en afgelopen op 31 december 2005. Bijgevolg zou hij recht hebben op een verlenging met twee jaar.

14      Bij brief van 16 juni 2005 heeft verzoeker Europol een brief van 25 mei 2005 van de Britse douaneautoriteiten doen toekomen die zij hem hadden gestuurd in antwoord op zijn brief van 4 mei 2005. De brief van deze autoriteiten beschrijft verzoekers beroepssituatie binnen deze diensten.

15      Bij brief van 11 juli 2005 heeft de directeur van Europol verzoeker laten weten dat een nieuw besluit zou worden genomen betreffende een eventuele verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar op basis van artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut en artikel 10 van het besluit van de directeur. In deze brief werd verzoeker erop gewezen dat in zijn persoonsdossier nergens werd vermeld dat hij niet meer voor de Britse douaneautoriteiten werkte. De directeur van Europol voegde daaraan toe dat de brief van deze autoriteiten van 25 mei 2005 bevestigde dat verzoeker nog steeds werd geacht met onbezoldigd bijzonder verlof te zijn, zodat hij onder artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut viel. In deze brief werd ook gepreciseerd dat de overeenkomst, die op 1 januari 2002 was ingegaan, werd beschouwd als een eerste overeenkomst, overeenkomstig artikel 10 van het besluit van de directeur.

16      Bij brief van 5 september 2005 heeft de directeur van Europol aan verzoeker een verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar voorgesteld op grond van artikel 6 van het personeelsstatuut en van de artikelen 6 en 10 van het besluit van de directeur. Verzoeker diende binnen drie maanden te laten weten of hij dat voorstel aanvaardde.

17      Op 7 oktober 2005 heeft verzoeker krachtens artikel 92, lid 2, van het personeelsstatuut een klacht ingediend tegen de brieven van 11 juli en 5 september 2005. Hij heeft ook gemeld dat hij het voorstel van verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar aanvaardde, doch dat hij recht had op een verlenging met vier jaar.

18      Op 2 januari 2006 heeft verzoeker een nieuwe overeenkomst voor de duur van twee jaar vanaf 1 januari 2006, en dus tot en met 31 december 2007, ondertekend.

19      Op 25 januari 2006 heeft de directeur van Europol de door verzoeker op 7 oktober 2005 ingediende klacht afgewezen.

20      Op 30 maart 2006 heeft verzoeker een nieuwe klacht ingediend tegen de overeenkomst van 2 januari 2006, voor zover de duur ervan slechts twee jaar bedraagt.

 Procesverloop en conclusies van partijen

21      In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht krachtens artikel 64, lid 3, sub d, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen, dat krachtens artikel 3, lid 4, van besluit 2004/752/EG, Euratom van de Raad van 2 november 2004 tot instelling van een Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (PB L 333, blz. 7), van overeenkomstige toepassing is op het Gerecht tot de inwerkingtreding van het Reglement voor de procesvoering van laatstgenoemd gerecht, Europol verzocht om overlegging van alle relevante documenten betreffende de voorbereidende werkzaamheden van de wijziging van artikel 6 van het personeelsstatuut, in de taal of de talen waarin deze documenten zijn opgesteld. Bij brief die op 25 juni 2007 ter griffie van het Gerecht is ingekomen, heeft Europol aan dit verzoek voldaan.

22      Eveneens op verzoek van het Gerecht heeft verzoeker ter terechtzitting een kopie van de op 2 januari 2006 ondertekende overeenkomst met Europol neergelegd.

23      Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat hij van HM Revenue & Customs (hierna: „HMRC”) een document had ontvangen, het zogeheten „P 45”-document, dat werkgevers overhandigen aan personen die hun beroepsactiviteit voor hen beëindigen (hierna: „P 45-document”). Het Gerecht heeft verzoeker gevraagd, dit document mee te delen en daarbij gepreciseerd dat toezending ervan geen gevolgen zou hebben voor het standpunt dat het zou innemen inzake de ontvankelijkheid van een bewijsaanbieding ter terechtzitting.

24      Bij brief die op 6 juli 2007 per telefax bij de griffie van het Gerecht is ingekomen (het origineel werd neergelegd op 13 juli daaraanvolgend) heeft verzoeker een kopie van het P 45-document meegedeeld. Bij brief die op 12 september 2007 per telefax bij de griffie van het Gerecht is ingekomen (het origineel werd neergelegd op 13 september daaraanvolgend), heeft Europol zijn opmerkingen over het P 45-document ingediend.

25      Bij beslissing van 20 september 2007 heeft het Gerecht de mondelinge behandeling gesloten en de zaak in beraad genomen.

26      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het besluit van Europol van 25 januari 2006 nietig te verklaren;

–        Europol te veroordelen om hem een verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar, vanaf 1 januari 2006, toe te kennen;

–        Europol te verwijzen in de kosten.

27      Europol concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in alle kosten van de procedure, daaronder begrepen zijn eigen kosten.

 Voorwerp van het beroep

28      Verzoekers beroep is gericht tegen het besluit van 25 januari 2006 waarbij zijn klacht tegen de brieven van Europol van 11 juli en 5 september 2005 is afgewezen. In dit verband zij eraan herinnerd dat het beroep van een ambtenaar, zelfs indien dit formeel gericht is tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing van een voorafgaande administratieve klacht, tot gevolg heeft dat bij het Gerecht wordt opgekomen tegen het besluit waardoor de verzoeker zich bezwaard acht en waartegen de klacht is ingediend (arrest Hof van 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, Jurispr. blz. 23, punt 8; arrest Gerecht van eerste aanleg van 10 december 1992, Williams/Rekenkamer, T‑33/91, Jurispr. blz. II‑2499, punt 23).

29      Hoewel het verzoekschrift formeel gericht is tegen het besluit tot afwijzing van verzoekers klacht, dient het derhalve aldus te worden opgevat dat het strekt tot nietigverklaring van de brieven van 11 juli en 5 september 2005.

 Ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

30      Zonder bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep op te werpen, voert Europol in zijn verweerschrift argumenten in die zin aan. Europol stelt vooreerst dat verzoeker, nadat hij bij zijn adjunct-directeur en zijn eenheid Personeelszaken aanspraak op verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar had gemaakt, bij brief van 7 oktober 2005 heeft verzocht om verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar.

31      Volgens Europol bevestigt de brief van zijn adjunct-directeur van 27 april 2005 dat het door verzoeker gedane verzoek tot verlenging van zijn overeenkomst aanvankelijk een verzoek tot verlenging met twee jaar was. Uit de bewoordingen van deze brief blijkt dat verzoeker toen van mening was dat hij voor een maximumperiode van slechts acht jaar voor Europol kon werken. Aangezien verzoeker op 31 december 2005 zes jaar dienst bij Europol had volbracht, kon de overeenkomst met slechts twee jaar worden verlengd.

32      Europol stelt dus dat het op 7 oktober 2005 gedane verzoek tot verlenging van verzoekers overeenkomst met vier jaar moet worden aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 92, lid 1, van het personeelsstatuut. De antwoordbrief die Europol op 25 januari 2006 heeft verstuurd, vormt dus het bezwarende besluit waartegen een klacht werd ingediend op 30 maart 2006. Aangezien evenwel betreffende deze klacht geen stilzwijgend of uitdrukkelijk afwijzend besluit was genomen op de datum waarop het beroep is ingesteld, te weten 21 april 2006, dient dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van artikel 93, lid 2, van het personeelsstatuut.

33      Europol heeft ter terechtzitting verschillende excepties van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Ten eerste vormt de brief van 11 juli 2005 geen bezwarend besluit, omdat hij geen beslissing behelst. Ten tweede is het voor beroep vatbare besluit de op 2 januari 2006 ondertekende overeenkomst, en niet de brief van Europol van 5 september 2005. Ten derde stelt Europol dat verzoeker, ook al zou de brief van 5 september 2005 een voor hem bezwarend besluit vormen, drie maanden de tijd had om het door Europol in deze brief gedane voorstel te aanvaarden of te weigeren. De op 7 oktober 2005 ingediende klacht kan echter worden beschouwd als verzoekers afwijzing van dit voorstel. Daarom vormt alleen de op 2 januari 2006 ondertekende overeenkomst een bezwarend besluit, waartegen in casu een klacht werd ingediend, doch waartegen geen beroep in rechte is ingesteld. Ten slotte is Europol van mening dat het met de overeenkomst van 2 januari 2006 de klacht van 7 oktober 2005 duidelijk heeft afgewezen. De beroepstermijn is dus ingegaan op 2 januari 2006. De uitdrukkelijke afwijzing van de klacht op 25 januari 2006 is slechts de bevestiging van de uitdrukkelijke afwijzing op 2 januari 2006. Bijgevolg is het onderhavige beroep, dat op 21 april 2006 werd ingesteld, tardief.

34      Verzoeker antwoordt allereerst dat uit de brief van de adjunct-directeur van Europol van 27 april 2005 blijkt dat hij om een verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar had verzocht.

35      Vervolgens merkt verzoeker op dat, ook al zou hij om een verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar hebben verzocht, het duidelijk is dat een dergelijk verzoek werd ingetrokken en vervangen door een nieuw verzoek tot verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar, voordat Europol besliste over het eerste verzoek.

36      Bovendien heeft hij, aangezien Europol zijn verzoek tot verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar heeft afgewezen, voldoende belang om tegen de weigering van deze verlenging een klacht in te dienen en/of beroep in te stellen.

37      Verzoeker voegt daaraan toe dat het voor de hand ligt dat hij in casu procesbelang heeft, aangezien er voor hem geen baan bij de Britse douane meer beschikbaar is wanneer zijn overeenkomst met Europol afloopt.

38      Ten slotte voert verzoeker aan dat de besluiten van 11 juli en 5 september 2005 in se rechtsgevolgen moeten sorteren aangezien daarin de duur van de verlenging van zijn overeenkomst is vastgesteld.

 Beoordeling door het Gerecht

39      De in de artikelen 90 en 91 van het statuut gestelde ontvankelijkheidsvoorwaarden zijn van openbare orde en de gemeenschapsrechter dient ambtshalve te onderzoeken of aan deze voorwaarden is voldaan (arrest Gerecht van eerste aanleg van 11 juli 1996, Ortega Urretavizcaya/Commissie, T‑587/93, JurAmbt. blz. I‑A‑349 en II‑1027, punt 25). Overeenkomstig artikel 40, lid 3, van de Europol-overeenkomst geldt deze regel mutatis mutandis voor de in artikelen 92 en 93 van het personeelsstatuut gestelde ontvankelijkheidsvoorwaarden.

40      Europol werpt in wezen twee excepties van niet-ontvankelijkheid op.

41      In de eerste plaats heeft verzoeker geen procesbelang, aangezien hem bij de besluiten van 11 juli en 5 september 2005 een verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar werd toegekend.

42      Uit de rechtspraak volgt dat de verzoeker geen procesbelang meer heeft wanneer hij het doel waarmee hij de precontentieuze procedure had ingeleid, reeds heeft bereikt (beschikking Hof van 7 oktober 1987, D. M./Raad en ESC, 108/86, Jurispr. blz. 3933, punt 10; beschikkingen Gerecht van eerste aanleg van 24 april 2001, Pierard/Commissie, T‑172/00, JurAmbt. blz. I‑A‑91 en II‑429, punt 27, en 5 maart 2004, Liakoura/Raad, T‑281/03, JurAmbt. blz. I‑A‑61 en II‑249, punten 34‑38).

43      In casu zij allereerst vastgesteld dat geen enkel stuk van het dossier uitdrukkelijk aantoont dat verzoeker Europol heeft verzocht om een verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar, en niet met vier jaar. Uit de brief van de adjunct-directeur van Europol van 27 april 2002 blijkt echter dat verzoeker ervan uitging dat hij voor Europol kon werken op basis van een overeenkomst voor bepaalde duur, voor een maximumperiode van acht jaar. Zoals Europol heeft verklaard in de brief van de directeur van 11 juli 2005, moest het op 1 januari 2002 ondertekende contract worden beschouwd als verzoekers eerste overeenkomst. Aangezien uit deze brief ook blijkt dat hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut, dient bijgevolg te worden aangenomen dat zijn verzoek strekte tot verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar, vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009.

44      Verzoeker kon op goede gronden betwijfelen of Europol de op 1 januari 2000 ondertekende overeenkomst zou meetellen bij de berekening van de periode van acht jaar, aangezien Europol voor het eerst in de brief van de directeur van 11 juli 2005 heeft verklaard dat het op 1 januari 2002 ondertekende contract als verzoekers eerste overeenkomst diende te worden beschouwd.

45      Vervolgens zij vastgesteld dat Europol in de brieven van 11 juli en 5 september 2005 verzoeker heeft laten weten dat zijn contract van 1 januari 2002, dat als zijn eerste overeenkomst werd beschouwd, kon worden verlengd met twee jaar, overeenkomstig artikel 6 van het personeelsstatuut en artikel 10 van het besluit van de directeur.

46      Daarom dient te worden aangenomen dat verzoeker, omdat hij geen verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar heeft verkregen hoewel hij daarom had verzocht, doet blijken van een belang om het standpunt van Europol betreffende de maximumduur van de verlenging van zijn overeenkomst te betwisten.

47      In de tweede plaats vormen de brieven van 11 juli en 5 september 2005 volgens Europol geen voor verzoeker bezwarende besluiten.

48      Volgens de rechtspraak kan alleen tegen maatregelen die bindende rechtsgevolgen sorteren welke de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzen, beroep tot nietigverklaring worden ingesteld (arrest Hof van 21 januari 1987, Stroghili/Rekenkamer, 204/85, Jurispr. blz. 389, punt 6; beschikking Gerecht van eerste aanleg van 7 september 2005, Krahl/Commissie, T‑358/03, JurAmbt. blz. I‑A‑215 en II‑993, punt 38; beschikking Gerecht van 13 december 2006, Aimi e.a./Commissie, F‑47/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 58).

49      De brief van de directeur van Europol van 11 juli 2005 bevat met name de volgende passage:

„[Verzoeker] zal bijgevolg in aanmerking worden genomen voor een eventuele verlenging van zijn overeenkomst met maximaal twee jaar. Het besluit tot verlenging van de overeenkomst, dat wordt genomen op basis van de behoeften van de dienst en van de prestaties van de betrokkene [...], wordt aan [verzoeker] tijdig meegedeeld, in elk geval met een opzegperiode van negen maanden.”

(„[The applicant] will hence be considered for an extension of his current contract for a period of up to two years. The outcome of the contract renewal process, which will be based on the business needs and on individual performance [...] will be communicated to [the applicant] in due course, with a notice period of nine months in any case applying to his case.”)

50      Hieruit blijkt dat bij brief van 11 juli 2005 verzoeker werd meegedeeld dat Europol voornemens was, zijn situatie te onderzoeken met het oog op de eventuele verlenging van zijn overeenkomst, zonder dat in dat stadium reeds een definitief besluit was genomen. Deze brief brengt dus alleen het voornemen van de administratie tot uitdrukking om het verzoek tot verlenging van de overeenkomst in overweging te nemen. Het kenbaar maken van dit voornemen voor de toekomst kan voor verzoeker geen rechten en verplichtingen doen ontstaan welke een wijziging brengen in zijn rechtssituatie (zie in die zin arrest Hof van 21 oktober 1986, Fabbro e.a./Commissie, 269/84 en 292/84, Jurispr. blz. 2983, punten 10 en 11). De brief van de directeur van Europol van 11 juli 2005 vormt dus geen bezwarend besluit in de zin van de aangehaalde rechtspraak. Derhalve dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het strekt tot nietigverklaring van deze brief.

51      Wat de brief van de directeur van Europol van 5 september 2005 betreft, deze luidt als volgt:

„Onder verwijzing naar mijn laatste brief van 11 juli 2005, waarbij ik u heb meegedeeld dat u overeenkomstig artikel 10 [van het besluit van de directeur] in aanmerking komt, heeft uw hiërarchieke chef mij zijn advies gegeven over de vraag of uw overeenkomst dient te worden verlengd overeenkomstig artikel 6 van [het personeelsstatuut], de criteria van artikel 6 van [het besluit van de directeur] en artikel 10 van [dat besluit], waarin de overgangsbepalingen die op uw geval van toepassing zijn, worden uiteengezet. Op basis van het advies van uw hiërarchieke chef kan ik u meedelen dat Europol, gezien uw prestaties en aangezien uw post voor de goede werking van de dienst nog altijd nodig is, u hierbij een verlenging van uw overeenkomst met twee jaar wenst aan te bieden. [...]

Indien u belangstelling hebt voor een verlenging van uw overeenkomst overeenkomstig deze voorwaarden, verzoek ik u dit binnen drie maanden na ontvangst van deze brief schriftelijk te melden aan de personeelsdienst.”

(„Further to my last letter of 11 July 2005, whereby you had been informed of your eligibility under Article 10 of the Decision of 14 February 2005, your line management has now provided me with advice concerning the question whether you should be offered an extension to your contract in accordance with Article 6 of the Staff Regulations and the criteria set out in Article 6 of the Decision of the Director of 14 February 2005 on the General Policy implementing Article 6 of the Europol Staff Regulations and Article 10 outlining the transitional arrangements that apply to you. On the basis of this advice, I can inform you that I have decided that because of your performance and the continued business need for the post you occupy, Europol hereby wants to offer you an extension of two years.

[...]

Should you be interested in this extension to your contract under the conditions outlined above, I would ask you to indicate this to the Human Resources Unit in writing within at least three months after receipt of this letter.”)

52      Vastgesteld moet worden dat Europol verzoeker bij brief van 5 september 2005 kennis heeft gegeven van zijn beslissing hem een verlenging van zijn overeenkomst met twee jaar aan te bieden. Nu in deze brief van Europol de mogelijkheid van een verlenging van verzoekers overeenkomst met vier jaar wordt uitgesloten, dient hij te worden beschouwd als een voor verzoeker bezwarend besluit waartegen de betrokkene een administratieve klacht kan indienen onder de voorwaarden van de artikelen 92, lid 2, en 93 van het personeelsstatuut, zonder dat hij dient te wachten om de overeenkomst te ondertekenen (zie in die zin arrest Gerecht van eerste aanleg van 26 september 2002, Borremans e.a./Commissie, T‑319/00, JurAmbt. blz. I‑A-171 en II-905, punten 30‑33).

53      Aangezien verzoeker binnen de termijnen van de artikelen 92 en 93 van het personeelsstatuut tegen het besluit van Europol van 5 september 2005 een klacht heeft ingediend en daarna tegen het antwoord van Europol van 25 januari 2006 beroep heeft ingesteld, is het onderhavige beroep ontvankelijk voor zover het strekt tot nietigverklaring van het besluit van Europol van 5 september 2005.

54      Uit al het voorgaande volgt dat het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen het besluit van Europol van 5 september 2005 om verzoekers overeenkomst te verlengen met twee jaar.

 Ten gronde

 Vordering tot nietigverklaring van het besluit van 5 september 2005 om verzoekers overeenkomst te verlengen met twee jaar

55      Aangezien Europol zich in zijn verweerschrift heeft gebaseerd op de Engelse taalversie en op een niet-officiële Franse en Nederlandse vertaling van artikel 6 van het personeelsstatuut, acht het Gerecht het noodzakelijk om, vooraleer de door verzoeker aangevoerde grief te onderzoeken, te bepalen wat de exacte inhoud van dit artikel is aan de hand van de verschillende officiële taalversies en van de voorbereidende stukken bij de definitieve versie ervan.

 Uitlegging van artikel 6 van het personeelsstatuut aan de hand van de verschillende taalversies ervan

–       Argumenten van partijen

56      In zijn brief die op 25 juni 2007 ter griffie van het Gerecht is ingekomen en die een antwoord is op het verzoek van het Gerecht om overlegging van alle relevante documenten betreffende de voorbereiding van de wijziging van artikel 6 van het personeelsstatuut, merkt Europol op dat zijn raad van bestuur op 13 november 2000 een voorstel heeft aangenomen tot wijziging van een aantal bepalingen van het personeelsstatuut, waaronder artikel 6, dat was opgesteld in het Engels, de werktaal binnen Europol. Europol wijst er ook op dat deze Engelse versie werd vertaald, en legt aan het Gerecht de Spaanse, de Deense, de Duitse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Finse en de Zweedse vertaling van dat voorstel over.

57      Europol stelt dat bij lezing van deze verschillende taalversies blijkt dat in alle versies, behalve de Franse en de Nederlandse, de vertaling aldus luidt dat de duur van de eerste overeenkomst in de maximumduur van zes jaar (artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut) of acht jaar (artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut) moet worden begrepen. In de Franse en de Nederlandse versie heet het dat de duur van de eerste overeenkomst bovenop de duur van de verlenging komt. Het gaat om vertaalfouten die niemand bij de Raad van de Europese Unie heeft opgemerkt en die als zodanig in de regeling werden overgenomen.

58      Ter terechtzitting heeft Europol verklaard dat in geval van een discrepantie tussen de taalversies, de tekst van een bepaling niet op zichzelf mag worden beschouwd. De tekst moet worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de andere taalversies. Verzoeker heeft erop gewezen dat hij, wat de verschillende taalversies van artikel 6 van het personeelsstatuut betreft, akkoord gaat met de stelling van Europol dat de duur van de eerste overeenkomst in de totale duur van de overeenkomst is begrepen.

–       Beoordeling door het Gerecht

59      Allereerst zij vastgesteld dat de Franse en de Nederlandse taalversie van artikel 6 van het personeelsstatuut aldus moeten worden gelezen dat het mogelijk is, een tweede overeenkomst van bepaalde duur voor maximaal zes of acht jaar te sluiten, bovenop de eerste overeenkomst waarvan de duur maximaal vier jaar is. De andere taalversies, waarnaar wordt verwezen in de voorbereidende stukken bij de wijziging van artikel 6 en die Europol op verzoek van het Gerecht heeft overgelegd, dienen daarentegen aldus te worden begrepen dat het mogelijk is, twee opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur te sluiten, met een totale duur van maximaal zes of acht jaar.

60      Uitgemaakt dient dus te worden wat de exacte inhoud is van artikel 6 van het personeelsstatuut, dat in casu van toepassing is.

61      Volgens vaste rechtspraak brengt het vereiste van een eenvormige toepassing, en dus van een eenvormige uitlegging, van het gemeenschapsrecht met zich mee dat een tekst niet op zichzelf in een van zijn versies wordt beschouwd, doch gebiedt het dat hij wordt uitgelegd zowel naar de werkelijke bedoeling van de auteur als naar het door hem nagestreefde doel, aan de hand van de in alle talen van de Gemeenschap geredigeerde versies (zie in die zin arresten Hof van 12 november 1969, Stauder, 29/69, Jurispr. blz. 419, punt 3; 12 juli 1979, Koschniske, 9/79, Jurispr. blz. 2717, punt 6, en 17 juli 1997, Ferriere Nord/Commissie, C‑219/95 P, Jurispr. blz. I‑4411, punt 15; arrest Gerecht van eerste aanleg van 29 september 1999, Neumann en Neumann-Schölles/Commissie, T‑68/97, JurAmbt. blz. I‑A‑193 en II-1005, punt 79).

62      Gelet op deze rechtspraak en op het feit dat de vertalingen van artikel 6 van het personeelsstatuut werden gemaakt op basis van de Engelse taalversie van dat artikel, kunnen de Franse en de Nederlandse taalversie alléén geen voorrang hebben boven de andere taalversies.

63      De conclusie luidt dus dat een functionaris bij Europol kan worden aangesteld voor maximaal zes jaar (artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut) of acht jaar (artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut), daarin begrepen de duur van de eerste overeenkomst.

 De grief betreffende schending van artikel 6 van het personeelsstatuut

64      De argumenten die verzoeker aanvoert ter onderbouwing van zijn conclusies, kunnen worden teruggebracht tot een enkel middel, te weten schending van artikel 6 van het personeelsstatuut.

–       Argumenten van partijen

65      Volgens verzoeker moet de overeenkomst met Europol die op 1 januari 2002 is ingegaan, worden beschouwd als een eerste overeenkomst in de zin van artikel 6 van het personeelsstatuut.

66      Bijgevolg had deze overeenkomst, die op 31 december 2005 is geëindigd, op basis van artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut moeten worden verlengd met vier jaar, tot en met 31 december 2009. Verzoeker heeft immers alle betrekkingen met de Britse douaneautoriteiten verbroken, hetgeen rechtvaardigt dat zijn overeenkomst met vier jaar wordt verlengd overeenkomstig artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut.

67      Verzoeker stelt in de eerste plaats dat Europol op 1 januari 2002 wist dat hij geen banden meer had met de Britse douaneautoriteiten. Hij voert in de tweede plaats aan dat hem naar aanleiding van een telefoongesprek met een verantwoordelijke ambtenaar van de Britse douaneautoriteiten was meegedeeld dat er bij de Britse douane voor hem geen post meer beschikbaar was, hetgeen aantoont dat er geen banden meer bestonden tussen verzoeker en deze autoriteiten. In de derde plaats betoogt verzoeker dat hem bij brief van 25 mei 2005 van de Britse douaneautoriteiten was meegedeeld dat er in hun dossiers geen spoor van zijn detachering of van zijn bijzonder verlof terug te vinden was.

68      Ter terechtzitting heeft verzoeker daarenboven verklaard dat zijn betrekkingen met de Britse douaneautoriteiten moesten worden beoordeeld per 1 januari 2006 – de datum waarop zijn overeenkomst werd verlengd – en niet per 1 januari 2000. Verder heeft hij opgemerkt dat hij in 2002 bij Europol een andere functie kon krijgen zonder dat de Britse douaneautoriteiten daarover werden geraadpleegd, hetgeen „ondenkbaar” zou zijn geweest indien hij door deze autoriteiten tijdelijk ter beschikking van Europol zou zijn gesteld op basis van een detachering of een verlof. Aangezien de Britse douaneautoriteiten hun akkoord met deze functieverandering niet hebben gegeven en Europol deze autoriteiten niet om hun toestemming heeft gevraagd, kan worden aangenomen dat beide partijen van mening waren dat verzoeker voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut, te weten dat hij geen professionele banden met deze douaneautoriteiten meer had. Verzoeker heeft bovendien benadrukt dat een schriftelijke ontslagbrief niet vereist was om zijn professionele relaties met de Britse douaneautoriteiten te beëindigen.

69      Ter terechtzitting heeft verzoeker ten slotte verklaard dat hij een P 45-document had ontvangen en dat dit document met het oog op hun pensioen wordt overhandigd aan personen die de dienst verlaten, hetgeen erop wijst dat een einde was gekomen aan zijn betrekkingen met de Britse douaneautoriteiten.

70      In de brief die op 6 juli 2007 ter griffie van het Gerecht is ingekomen, waarbij verzoeker het P 45-document aan het Gerecht heeft overgelegd, heeft hij benadrukt dat de datum van 19 december 2006 op dat document niet de datum is waarop hij de dienst van de Britse douane daadwerkelijk heeft verlaten.

71      Europol stelt om te beginnen dat verzoeker niet betwist dat de nationale bepalingen inzake detachering, bijzonder verlof of tijdelijke terbeschikkingstelling op hem van toepassing waren toen hij in januari 2000 werd aangeworven. Aangezien hij geen ontslag uit de dienst van de Britse douaneautoriteiten heeft genomen, maakte verzoeker deel uit van de groep functionarissen bedoeld in artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut.

72      Bovendien staat in de brief van 2 mei 2005 van verzoeker aan Europol, dat verzoeker zich niet langer beschouwde als een ambtenaar van de Britse douane, maar als een burger die voor deze douane werkte, hetgeen precies overeenstemt met de voorwaarden van artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut.

73      Voorts wijst Europol erop dat verzoeker, indien hij ontslag uit de Britse douane had genomen, daarvan gemakkelijk het bewijs zou kunnen leveren.

74      Europol voegt daaraan toe dat de brief van de Britse douaneautoriteiten van 25 mei 2005 duidelijk bevestigt dat verzoeker nog steeds met onbezoldigd bijzonder verlof was.

75      Europol concludeert daaruit dat de overeenkomst die op 31 december 2005 is geëindigd, met slechts twee jaar kon worden verlengd, overeenkomstig artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut.

76      Ten slotte betoogt Europol in zijn opmerkingen over de overlegging, door verzoeker, van het P 45-document, afgezien van de niet-ontvankelijkheid van de overlegging van een dergelijk document na de terechtzitting, dat dit document bevestigt dat er tussen verzoeker en de Britse douanedienst een juridische band is blijven bestaan, die pas op 19 december 2006 is verbroken. Bovendien heeft Europol op verzoekers argument dat de datum van 19 december 2006 verkeerd is, geantwoord dat verzoeker tot staving van zijn stelling geen enkel bewijs heeft aangevoerd.

–       Beoordeling door het Gerecht

77      Allereerst zij vastgesteld dat verzoekers overeenkomst die op 1 januari 2002 is ondertekend, door Europol wordt beschouwd als een eerste overeenkomst. Dat blijkt uitdrukkelijk uit de brief van de directeur van Europol van 11 juli 2005.

78      Vervolgens zij opgemerkt dat deze overeenkomst werd gesloten voor vier jaar, tot en met 31 december 2005. Europol kon deze eerste overeenkomst dus krachtens artikel 6 van het personeelsstatuut, verlengen tot een maximumduur van zes of acht jaar, daarin begrepen de duur van de eerste overeenkomst. Nagegaan dient dus te worden of Europol bij de verlenging van deze overeenkomst de bepalingen van artikel 6 van het personeelsstatuut heeft geëerbiedigd, aangezien Europol van mening was dat in casu artikel 6, tweede streepje, van toepassing was.

79      Daartoe dient te worden uitgemaakt of verzoeker op de datum van verlenging van zijn overeenkomst voldeed aan de voorwaarden van artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut dan wel aan die van artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut.

80      Volgens artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut kan de overeenkomst van een functionaris op wie de nationale bepalingen inzake detachering, bijzonder verlof of tijdelijke terbeschikkingstelling van toepassing zijn, worden verlengd voor een periode die, wanneer zij wordt opgeteld bij de duur van de eerste overeenkomst, maximaal zes jaar bedraagt. In de andere gevallen bepaalt artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut dat de overeenkomst kan worden verlengd voor een periode die maximaal acht jaar bedraagt.

81      Uit deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang gelezen, volgt dat verzoeker, van wie vaststaat dat hij een personeelslid van de Britse douanedienst was op het ogenblik van zijn aanwerving door Europol, slechts in aanmerking kon komen voor een verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar wanneer hij aantoonde dat hij op de datum van de verlenging van zijn eerste overeenkomst, op 1 januari 2006, zijn banden met de douane had verbroken, zodat artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut op hem van toepassing was. Noch in zijn schrifturen, noch ter terechtzitting heeft verzoeker dit feit evenwel kunnen bewijzen.

82      Ten eerste staat in de brief van de Britse douaneautoriteiten van 25 mei 2005 het volgende te lezen:

„In mijn dossiers vind ik geen spoor van de gegevens betreffende uw detachering bij Europol [...] en evenmin van de reden waarom de personeelsdienst vermeldt dat u met onbezoldigd bijzonder verlof bent.

[...] Op basis van uw brief ga ik ervan uit dat, wat u betreft, uw onbezoldigd bijzonder verlof een einde heeft genomen op 31 december 2001, toen u effectief ontslag heeft genomen. Ik verzoek u dus mij te bevestigen dat dit inderdaad het geval is. Daarna zal ik het dossier aan de personeelsdienst te Liverpool bezorgen zodat u uit het systeem wordt verwijderd.

Is dat niet het geval, dan kan ik u zeggen wat de laatste stand van zaken is in verband met een eventuele terugkeer naar [HMRC]. Momenteel zijn er geen technische vacatures binnen de dienst en er zijn geen aanwervingen gepland in de nabije toekomst. Zoals u wellicht weet, worden alle technische functies bij HMRC, in het domein waarin u vroeger heeft gewerkt, met ingang van 1 april 2006 overgedragen aan de Dienst voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad.”

(„I can find no record within my papers of the details of your secondment to Europol [...] or the rationale behind the HR record of your being on unpaid special leave.

[...] I am assuming from your letter that as far as you are concerned that your special leave without pay ended on 31 December 2001 when you effectively resigned. I should therefore be grateful if you would confirm that this is the case. I will then pass the paperwork to HR in Liverpool to take you off the system.

If this is not the case, I can give you the latest position with regard to a possible return to [HMRC]. There are currently no technical vacancies in the department and there will not be any recruitment exercises in the foreseeable future. As you are probably aware, all HMRC technical posts within the business area you were formerly appointed to will transfer to the Serious and Organised Crime Agency with effect from 1 April 2006.”)

83      Uit deze brief blijkt dat verzoekers situatie voor de Britse douaneautoriteiten onduidelijk was. Op basis van deze brief kan dus niet onomstotelijk worden aangetoond dat verzoeker de banden met de Britse douane had verbroken.

84      Ook uit het loutere feit dat hij op 1 januari 2002 met Europol een overeenkomst heeft ondertekend zonder dat de Britse douaneautoriteiten daarover werden geraadpleegd, kan verzoeker niet afleiden dat er geen professionele band met deze autoriteiten bestond. Overigens verwijst verzoeker naar geen enkele tekst die zijn stelling kan staven.

85      Daarentegen blijkt duidelijk uit het P 45-document, dat in casu kon worden overgelegd zonder dat daar enig procedureel bezwaar tegen bestaat, dat verzoeker op 19 december 2006 de Britse douanedienst daadwerkelijk had verlaten. Bij gebreke van tegenbewijs kan hij dus niet stellen dat in dat document 19 december 2006 als datum is vermeld, maar dat hij in werkelijkheid de douanedienst in januari 2002 heeft verlaten.

86      Gesteld dat verzoeker problemen zou hebben ondervonden om van de Britse douaneautoriteiten juiste en volledige informatie over zijn beroepssituatie te verkrijgen, kan Europol bovendien niet worden verweten dat hij artikel 6 van het personeelsstatuut heeft toegepast op basis van de informatie waarover hij beschikte op de datum waarop de besluiten betreffende verzoeker zijn genomen.

87      Uit al het voorgaande volgt dat, aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat hij zijn banden met de Britse douanedienst had verbroken, artikel 6, tweede streepje, van het personeelsstatuut op hem van toepassing was op de datum van verlenging van zijn eerste overeenkomst, te weten op 1 januari 2006. Artikel 6, derde streepje, van het personeelsstatuut was op hem dus niet van toepassing. Het middel inzake schending van artikel 6 van het personeelsstatuut dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

 Vordering tot toekenning aan verzoeker van een verlenging van zijn overeenkomst met vier jaar

88      Aangezien de vordering tot toekenning van een verlenging van de overeenkomst met vier jaar nauw samenhangt met de vordering tot nietigverklaring van het besluit van 5 september 2005 om deze overeenkomst met twee jaar te verlengen, moet ook deze vordering ongegrond worden verklaard.

89      Uit al het voorgaande volgt dat het onderhavige beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

 Kosten

90      In zijn opmerkingen over de overlegging, door verzoeker, van het P 45-document, concludeert Europol tot verwijzing van verzoeker in alle kosten van het geding. Europol is van mening dat in casu misbruik van beroepsrecht is gemaakt, hetgeen hieruit blijkt dat verzoeker met de overlegging van het P 45-document het bewijs heeft geleverd dat hij tot en met 19 december 2006 met onbezoldigd verlof was, hetgeen hij reeds pertinent wist voordat hij zijn verzoekschrift heeft ingediend.

91      Krachtens artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zijn de bepalingen van dat Reglement betreffende de proceskosten en de gerechtskosten slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dat Reglement bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum aanhangige zaken.

92      Overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Krachtens artikel 88 van dat Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste. Niettemin kan het Gerecht, krachtens artikel 87, lid 3, tweede alinea, van dat Reglement een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

93      De vordering van Europol tot verwijzing van verzoeker in alle kosten, overeenkomstig artikel 87, lid 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, kan evenwel niet worden toegewezen.

94      Het feit dat verzoeker het P 45-document aan het Gerecht heeft overgelegd, volstaat immers niet als bewijs dat in casu misbruik van beroepsrecht is gemaakt, aangezien de in dat document vermelde datum van 19 december 2006 vóór de datum van de terechtzitting, doch na de datum van indiening van het verzoekschrift valt.

95      Bijgevolg dient alleen toepassing te worden gemaakt van de bepalingen van artikel 87, lid 2, en van artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg en dient elke partij in haar eigen kosten te worden verwezen, aangezien verzoeker in het ongelijk is gesteld.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Elke partij draagt haar eigen kosten.



Van Raepenbusch

Boruta

Kanninen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 november 2007.

De griffier

 

       De president van de Tweede kamer

W. Hakenberg

 

      S. Van Raepenbusch

De tekst van de onderhavige beslissing en van daarin aangehaalde beslissingen van de gemeenschapsrechter die nog niet in de Jurisprudentie zijn gepubliceerd, zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie: www.curia.europa.eu


* Procestaal: Nederlands.