Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) op 9 juli 2019 – GF/Subdelegación del Gobierno en Toledo

(Zaak C-525/19)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij en eisende partij in hoger beroep: GF

Verwerende partij en gedaagde partij in hoger beroep: Subdelegación del Gobierno en Toledo

Prejudiciële vragen

Verzet artikel 20 VWEU zich tegen de eis dat een Spaanse burger die zijn recht van vrij verkeer niet heeft uitgeoefend, voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, lid 1, van koninklijk besluit 240/2007 als noodzakelijke voorwaarde voor de erkenning van het verblijfsrecht van zijn echtgenoot van buiten de Europese Unie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van dat koninklijk besluit, indien de Spaanse burger ten gevolge van de weigering van dat recht gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten?

Dit alles gelet op het feit dat echtgenoten volgens artikel 68 van het Spaanse burgerlijk wetboek moeten samenwonen.

2)    Staat artikel 20 VWEU er in de hierboven beschreven situatie daarnaast in elk geval aan in de weg dat de Spaanse staat automatisch de regeling uit artikel 7 van koninklijk besluit 240/2007 toepast en een familielid van de Unieburger die zijn recht van vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend het verblijfsrecht weigert op de enkele grond dat de Unieburger niet voldoet aan de in dat artikel vastgelegde vereisten, zonder dat concreet en op individuele basis is onderzocht of er een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen die burger van de Unie en de derdelander bestaat dat de betrokken burger van de Unie bij weigering van het recht van verblijf aan de derdelander, om welke reden dan ook en gelet op de omstandigheden, niet kan worden gescheiden van het familielid dat van hem afhankelijk is, en gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten?

Dit alles gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder het arrest van 8 mei 2018, C-82/16, K.A. e.a. tegen Belgische Staat1 .

____________

1 Arrest van 8 mei 2018, K.A. e.a. (gezinshereniging in België) (C-82/16, EU:C:2018:308).