Language of document : ECLI:EU:F:2009:99

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

20 juli 2009

Zaak F‑86/07

Luigi Marcuccio

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Psychisch geweld – Verzoek om onderzoek – Kennelijke niet-ontvankelijkheid – Beroep kennelijk rechtens ongegrond”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Marcuccio vraagt om, kort samengevat, nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van zijn verzoek om een onderzoek in te stellen naar het psychisch geweld dat hij zou hebben ondervonden in de periode gedurende welke hij was tewerkgesteld bij de delegatie van de Commissie in Angola en veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die hij door dit psychisch geweld zou hebben geleden.

Beslissing: Het beroep wordt deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond verklaard. Verzoeker wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Bezwarend besluit – Voorbereidende handeling – Rapport van Bureau voor onderzoek en disciplinaire maatregelen – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Bijstandsverplichting van administratie – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 24)

1.      In door ambtenaren ingestelde beroepen zijn voorbereidende handelingen van een eindbesluit niet bezwarend en kunnen zij dus alleen incidenteel worden betwist in het kader van een beroep tegen voor beroep vatbare handelingen. Ook al kunnen bepaalde louter voorbereidende maatregelen voor de ambtenaar bezwarend zijn aangezien zij de inhoud van een latere voor beroep vatbare handeling kunnen beïnvloeden, tegen deze maatregelen kan geen zelfstandig beroep worden ingesteld en zij moeten worden betwist in het kader van een tegen die handeling ingesteld beroep.

Daar het rapport van het Bureau voor onderzoek en disciplinaire maatregelen slechts een voorbereidende maatregel vormt van een eindbesluit dat het tot aanstelling bevoegd gezag in een bepaald geval zou kunnen vaststellen, moet de vordering tot nietigverklaring van dat rapport kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

(cf. punten 39 en 40)

Referentie:

Hof: 7 april 1965, Weighardt/Commissie, 11/64, Jurispr. blz. 358, 376; 11 juli 1968, Van Eick/Commissie, 35/67, Jurispr. blz. 462, 481; 14 februari 1989, Bossi/Commissie, 346/87, Jurispr. blz. 303, punt 23

Gerecht van eerste aanleg: 6 april 2006, Camós Grau/Commissie, T‑309/03, Jurispr. blz. II‑1173, punten 46‑58

2.      Wanneer zij wordt geconfronteerd met een incident dat in een ordelijke, serene ambtelijke sfeer geen pas geeft, moet de administratie op grond van haar bijstandsplicht met de nodige energie en met de door de omstandigheden van het concrete geval geëiste spoed en zorg optreden om de feiten te achterhalen en er, met kennis van zaken, de passende consequenties aan te verbinden. Hiertoe volstaat het dat de ambtenaar die om de bescherming van zijn instelling vraagt een begin van bewijs levert dat de aanvallen waarvan hij het slachtoffer stelt te zijn, echt zijn. Is dit het geval dan dient de betrokken instelling de geschikte maatregelen te nemen, en met name een onderzoek in te stellen teneinde in samenwerking met de klager de feiten vast te stellen die aan de klacht ten grondslag liggen.

(cf. punt 47)

Referentie:

Hof: 26 januari 1989, Koutchoumoff/Commissie, 224/87, Jurispr. blz. 99, punten 15 en 16

Gerecht voor ambtenarenzaken: 17 oktober 2007, Mascheroni/Commissie, F‑63/06, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 36