Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Ítélőtábla (Hongarije) op 18 januari 2018 – Ottília Lovasné Tóth /ERSTE Bank Hungary Zrt.

(Zaak C-34/18)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Ítélőtábla

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ottília Lovasné Tóth

Verwerende partij: ERSTE Bank Hungary Zrt.

Prejudiciële vragen

Moet punt 1, onder q), van de bijlage bij richtlijn 93/13/EEG1 aldus worden uitgelegd dat het, als regel van de Unie met de rang van een regel van openbare orde, op algemene wijze verbiedt – zodat verder onderzoek overbodig is – dat een crediteur aan een debiteur-consument een contractueel beding opdringt in de vorm van een algemeen beding of een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat tot doel of tot gevolg heeft dat de bewijslast wordt omgekeerd?

Moet, in het geval dat het op grond van punt 1, onder q), van de bijlage bij richtlijn [93/13] noodzakelijk is het doel of het gevolg van het contractuele beding te beoordelen, worden vastgesteld dat de consumenten worden gehinderd in de uitoefening van hun rechten door een contractueel beding

uit hoofde waarvan de debiteur-consument gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij de overeenkomst in haar geheel moet nakomen, met inbegrip van alle bedingen, op de wijze en in de mate bepaald door de crediteur, ook als de debiteur ervan overtuigd is dat de door de crediteur geëiste prestatie niet of niet geheel opeisbaar is, of

dat tot gevolg heeft dat de toegang van de consument tot een procedure van geschillenbeslechting op basis van eerlijke onderhandelingen wordt beperkt of uitgesloten, aangezien het voor de crediteur volstaat om dit contractuele beding aan te voeren om het geschil als beslecht te beschouwen?

In het geval dat over het oneerlijke karakter van de in de bijlage bij richtlijn [93/13] vermelde contractuele bedingen moet worden beslist in het licht van de in artikel 3, lid 1, van die richtlijn vastgestelde criteria, voldoet een contractueel beding dat de beslissingen van de consument met betrekking tot de nakoming van de overeenkomst, de beslechting van geschillen met de crediteur langs gerechtelijke of buitengerechtelijke weg of de uitoefening van rechten beïnvloedt, dan aan het vereiste van duidelijke en begrijpelijke bewoordingen dat in artikel 5 van de richtlijn is vervat, wanneer het weliswaar duidelijk is geformuleerd uit grammaticaal oogpunt, maar rechtsgevolgen heeft die alleen middels uitlegging van de nationale regels kunnen worden vastgesteld en ten aanzien waarvan op het tijdstip waarop de overeenkomst werd gesloten geen uniforme gerechtelijke praktijk bestond, die zich evenmin heeft ontwikkeld in de jaren nadien?

Moet punt 1, onder m), van de bijlage bij richtlijn [93/13] aldus worden uitgelegd dat een contractueel beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, ook oneerlijk kan zijn ingeval het de partij die de overeenkomst sluit met de consument de mogelijkheid biedt om eenzijdig te bepalen of de prestatie van de consument strookt met hetgeen is vastgelegd in de overeenkomst, en de consument erkent door het beding te zijn gebonden, zelfs voordat de partijen bij de overeenkomst enige prestatie hebben geleverd?

____________

1 Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).