Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door The Labour Court (Ierland) op 27 februari 2018 – Tomás Horgan, Claire Keegan / Minister for Education & Skills, Minister for Finance, Minister for Public Expenditure & Reform, Ireland and the Attorney General

(Zaak C-154/18)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

The Labour Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Tomás Horgan, Claire Keegan

Verwerende partijen: Minister for Education & Skills, Minister for Finance, Minister for Public Expenditure & Reform, Ireland and the Attorney General

Prejudiciële vragen

Is er sprake van indirecte leeftijdsdiscriminatie in de zin van artikel 2, [lid 2,] onder b), van richtlijn 2000/78/EG1 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, indien een lidstaat in zijn hoedanigheid van werkgever lagere salarisschalen invoert voor nieuwkomers in het vak van leerkracht aan een nationale basisschool, terwijl hij de beloning van de leerkrachten die reeds in dienst zijn ongemoeid laat, waarbij:

de herziene salarisschalen en de bestaande salarisschalen van toepassing zijn op alle leerkrachten in de respectieve categorieën, ongeacht hun leeftijd;

er op het tijdstip waarop zij werden aangesteld en in de respectieve schalen werden geplaatst geen verschil in leeftijdsprofiel was tussen degenen in de groep met de hogere beloning en die in de groep met de lagere beloning;

de invoering van de herziene salarisschalen heeft geresulteerd in een substantieel verschil in beloning tussen twee groepen leerkrachten die gelijkwaardig werk verrichten;

de gemiddelde leeftijd van degenen die in de lagere salarisschalen zijn geplaatst, lager is dan die van degenen die in de oorspronkelijke salarisschalen zijn geplaatst;

uit de statistieken van de staat is gebleken dat op het tijdstip waarop de lagere salarisschalen werden geïntroduceerd, 70 % van de aangestelde leerkrachten 25 jaar of jonger was en wordt erkend dat dit kenmerkend is voor het leeftijdsprofiel van nieuw komende leerkrachten aan nationale basisscholen in elk willekeurig jaar, en

leerkrachten aan nationale basisscholen die in 2011 of later zijn aangesteld, duidelijk financieel worden benadeeld in vergelijking met hun onderwijzende collega’s die vóór 2011 zijn aangesteld?

Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend is, kan de invoering van de lagere salarisschalen objectief worden gerechtvaardigd door de eis dat de kosten van de overheidsdienst op de middellange tot de lange termijn structureel moesten worden verminderd, gelet op de budgettaire beperkingen waarmee de staat werd geconfronteerd en/of het belang om de arbeidsverhoudingen met bestaande ambtenaren niet te verstoren?

Zou het antwoord op vraag 2 anders luiden indien de staat een vergelijkbare besparing had kunnen realiseren door de beloning van alle leerkrachten met een aanzienlijk lager bedrag te verminderen dan het bedrag van de vermindering die alleen op nieuw aangestelde leerkrachten is toegepast?

Zou het antwoord op de vragen 2 of 3 anders luiden indien het besluit om de salarisschalen voor leerkrachten die reeds in dienst waren niet te verlagen, was genomen conform de collectieve overeenkomst tussen de overheid als werkgever en de ambtenarenvakbonden, waarin de overheid had toegezegd de beloning van bestaande ambtenaren van wie de beloningen voorheen reeds waren verlaagd niet verder te verminderen, ook [met het oog op] de eventuele gevolgen voor de arbeidsverhoudingen van een verzuim om die overeenkomst na te komen, gelet op het feit dat de nieuwe, in 2011 geïntroduceerde salarisschaal geen deel uitmaakte van een die collectieve overeenkomst?

____________

1 PB 2000, L 303, blz. 16.