Language of document : ECLI:EU:C:2013:775

Zaak C‑280/12 P

Raad van de Europese Unie

tegen

Fulmen

en

Fereydoun Mahmoudian

„Hogere voorziening – Beperkende maatregelen ten aanzien van de Islamitische Republiek Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Verplichting om de gegrondheid van de maatregel te rechtvaardigen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 28 november 2013

Europese Unie – Rechterlijk toezicht op rechtmatigheid van handelingen van instellingen – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de strijd tegen nucleaire proliferatie – Omvang van toezicht

(Art. 275, tweede alinea, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, en 47; besluit 2010/413/GBVB van de Raad)

Bij de toetsing van beperkende maatregelen dient de Unierechter de rechtmatigheid van alle Uniehandelingen in beginsel volledig toetsen aan de grondrechten die behoren tot de rechtsorde van de Unie, zoals met name de eerbiediging van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

De doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vereist met name dat de Unierechter zich ervan vergewist dat het besluit, dat een individuele strekking heeft voor de betrokken persoon of de betrokken entiteit, berust op een voldoende solide feitelijke grondslag. Dit betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de uiteenzetting van redenen waarop dat besluit steunt, worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet alleen een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd. De Unierechter moet dus voor dat onderzoek in voorkomend geval de bevoegde autoriteit van de Unie verzoeken om overlegging van de voor een dergelijk onderzoek relevante informatie en bewijzen, vertrouwelijk of niet.

Indien de bevoegde autoriteit van de Unie niet aan het verzoek van de Unierechter kan voldoen, moet deze laatste zich baseren op de elementen die hem zijn meegedeeld. Indien de Unierechter op basis van die elementen niet kan vaststellen of een reden gegrond is, moet hij deze afwijzen als grondslag voor het besluit tot plaatsing of handhaving van de betrokken plaatsing op de lijst. Indien de bevoegde autoriteit van de Unie daarentegen relevante informatie of relevant bewijs verstrekt, moet de Unierechter nagaan of de aangevoerde feiten materieel juist zijn gelet op die informatie en dat bewijs, en de bewijswaarde daarvan beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval en in voorkomend geval tegen de achtergrond van de opmerkingen die met name de betrokken persoon daarover heeft ingediend.

Wanneer dwingende overwegingen in verband met de veiligheid van de Unie of haar lidstaten of het onderhouden van hun internationale betrekkingen zich ertegen kunnen verzetten dat bepaalde informatie of bepaald bewijs aan de betrokken persoon wordt meegedeeld, staat het aan de Unierechter, aan wie de geheimhouding of de vertrouwelijkheid van die informatie of dat bewijs niet kan worden tegengeworpen, om bij de uitoefening van zijn rechterlijke toetsing zodanige technieken te hanteren dat de gerechtvaardigde overwegingen van veiligheid omtrent de aard en de bronnen van de inlichtingen die bij de vaststelling van de betrokken handeling in aanmerking zijn genomen, kunnen worden verzoend met de noodzaak om de justitiabele voldoende bescherming van zijn procedurele rechten te bieden, zoals het recht om te worden gehoord en het beginsel van hoor en wederhoor.

Indien de Unierechter tot de slotsom komt dat de door de bevoegde autoriteit van de Unie aangevoerde redenen zich niet verzetten tegen de – minstens gedeeltelijke – mededeling van de betreffende informatie of bewijzen, biedt hij die autoriteit de mogelijkheid deze mee te delen aan de betrokkene. Als die autoriteit zich verzet tegen de gehele of gedeeltelijke mededeling van die informatie of bewijzen, toetst de Unierechter de rechtmatigheid van de bestreden handeling uitsluitend op basis van de elementen die zijn meegedeeld. Blijkt daarentegen dat de door de bevoegde autoriteit van de Unie aangevoerde redenen zich daadwerkelijk verzetten tegen de mededeling van de aan de Unierechter overgelegde informatie en bewijzen aan de betrokken persoon, dan moet op passende wijze een evenwicht worden gezocht tussen de vereisten die samenhangen met het recht op effectieve rechterlijke bescherming, in het bijzonder de eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor, en de vereisten die voortvloeien uit de veiligheid van de Unie of haar lidstaten of het onderhouden van hun internationale betrekkingen. Voor een dergelijke afweging kan gebruik worden gemaakt van mogelijkheden zoals de mededeling van een samenvatting van de inhoud van de betrokken informatie en bewijzen. Los van het gebruik van dergelijke mogelijkheden, staat het aan de Unierechter om te beoordelen of en in hoeverre de omstandigheid dat vertrouwelijke informatie of bewijzen niet aan de betrokken persoon werden verstrekt, zodat deze geen opmerkingen dienaangaande kon maken, invloed heeft op de bewijswaarde van het vertrouwelijke bewijs.

(cf. punten 58, 59, 64, 65, 68‑70, 72‑74)