Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 2 juli 2019 door Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Safiran Payam Darya Shipping Lines (SAPID), Khazar Sea Shipping Lines Co., Rahbaran Omid Darya Ship Management Co., Irinvestship Ltd en IRISL Europe GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 mei 2019 in zaak T-434/15, Islamic Republic of Iran Shipping Lines e.a. / Raad

(Zaak C-506/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirantes: Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Safiran Payam Darya Shipping Lines (SAPID), Khazar Sea Shipping Lines Co., Rahbaran Omid Darya Ship Management Co., Irinvestship Ltd en IRISL Europe GmbH (vertegenwoordigers: M. Taher, Solicitor, R. Blakeley, Barrister)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof

het bestreden arrest van het Gerecht te vernietigen;

te oordelen dat er door de aanwijzing van rekwirantes sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending, door de Raad, van een rechtsregel die particulieren rechten beoogt te geven;

de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over het eventuele verzoek om onderzoeksmaatregelen in het verzoekschrift en vervolgens de kwesties van oorzaak en kwantum te bepalen; en

de Raad te verwijzen in hun kosten van de hogere voorziening en van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes aan dat het Gerecht op vijf punten blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting:

1.    onjuiste rechtsopvatting bij de vaststelling van de omstandigheid dat de Raad geen discretionaire bevoegdheid had;

2.    onjuiste rechtsopvatting bij de redenering in het IRISL arrest van 2013 met betrekking tot het onderzoek van de voldoende gekwalificeerde schending;

3.    het ontbreken van een rechtsgrondslag voor het onderscheid „geen bewijs”/„ontoereikend bewijs”, dat in casu sowieso niet van toepassing was;

4.    onjuiste rechtsopvatting door te beweren dat zij zich hebben gebaseerd op bewijs dat niet aan het Gerecht was overgelegd; en

5.    onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van [het arrest in de zaak] HTTS als een kwestie estoppel of res judicata.

____________